Door Gerald R. McDermott

 

mcdermott geraldDr. Gerald McDermott is hoogleraar godsdienst aan het Roanoke College in Salem, Virginia in de Verenigde Staten. Hij is tevens lid van het Centrum voor Theologisch Onderzoek aan Princeton, New Jersey. Dit artikel is een bewerking van de schrijver van verschillende hoofdstukken van het boek Seeing God: Twelve Reliable Signs of True Spirituality (InterVarsity, 1995).

 

De energieke, jonge voorganger had een boeiende persoon­lijkheid. Opgeleid aan een gezaghebbende universiteit was deze briljante telg uit een voorname familie een indrukwekkend predikant. Toen er in zijn omgeving in New England een opwek­king ontstond, riep hij zijn gemeente bijeen voor een bijzonde­re ontmoeting. Ongelooflijk genoeg preekte hij vierentwintig uur aan één stuk tot iedereen die maar wilde luisteren - totdat hij instortte. Vanaf toen noemde hij iedereen die hij beschouwde als werkelijk behouden ‘broeder' en ‘zuster' en de rest ‘naasten'. Toen hij eens als gastspreker sprak in een stad in Connecticut, besloot hij zijn preek met een wandeling door het middenpad terwijl hij riep, "Kom tot Christus! Kom tot Christus! Kom eruit (uit de wereld)!" Toen ging hij in een kerkbank vol vrouwen zitten en begon te zingen, wat hij telkens afwisselde met gebed. Vrouwen vielen mee in, sommige vielen flauw en anderen vervielen in uitbarstingen van hysterie. Dit ging zo door tot in de avond; tenslotte vertrok hij lopend door de straten, terwijl hij zong uit volle borst.

 

Na de fiasco's van Jim Bakker en Jimmy Swaggert aan het eind van de tachtiger jaren, lopen Amerikaanse evangeli­sche christenen de rillingen over de rug bij het horen van zo'n verhaal. Moeten ze aan nog meer verwarring worden blootgesteld? Heeft weer een andere promi­nente voorganger de reputatie van duizenden getrouwe voorgan­gers en miljoenen van hun gemeenteleden besmeurd, alleen al omdat ze met hem geassocieerd worden?

 

edwards jonathanDe Amerikaanse evangelicalen hoeven niet bang te zijn. James Davenport maakte deze religieuze bokkesprongen zo'n tweehonderdvijftig jaar geleden. Maar Jonathan Edwards (1703-58) maakte zich wel zorgen. Edwards was een voorganger uit West-Massachusetts, wiens theologische en filosofische ge­schriften sindsdien worden gerekend tot de grootste verdien­sten uit de geschiedenis van het Amerikaanse denken. Edwards was de prominente leider van de gedenkwaardige religieuze opwekkingen (de ‘Great Awakening') die in de jaren 1740 de dertien kolonies in Amerika in grote beroering brachten. Als zodanig was hij er vast van overtuigd dat de religieuze shows, zoals die werden opgevoerd door Davenport en anderen zoals hij, niet door de tegenstanders van de Awakening gebruikt mochten worden om allen te karakteriseren die door de Great Awakening waren beroerd. De reputatie van de opwekking werd bezoedeld door egocentrische leiders als Davenport en velen werden door valse leringen misleid. Desondanks had de Geest gewerkt en als resultaat daarvan ervoeren duizenden een echt en levend geloof.

 

Om volgende generaties te helpen bij dit soort problemen en om mensen die in de toekomst deel zouden hebben aan een opwekking geestelijk onderscheid te leren, schreef Edwards Religious Affections (1746). Perry Miller, historicus aan de universiteit van Harvard, noemde dit het belangrijkste reli­gieus-psychologische werk dat ooit op Amerikaanse bodem ge­schreven is. Sommigen beschouwen het als de meest grondige gids om geestelijk onderscheid bij te brengen, ooit voortgebracht in de geschiedenis van het christelijke denken. Edwards' doel met dit werk is om het subtiele onderscheid aan te geven tussen ware en valse religie. Hij probeerde de ware religieuze ervaring zó te omschrijven, dat zowel evangelische als niet-evangelische christenen onderscheid zouden kunnen maken tussen het echte werk van de Heilige Geest en namaak.

 

Het onderscheid dat Edwards in deze maakt, is tegenwoordig nog even behulpzaam als tijdens de Great Awakening zelf. Net als hun acht­tiende-eeuwse voorouders hebben ook de Amerikaanse evangelicalen aan het einde van de twintigste eeuw geestelijke opwekking en vernieuwing meegemaakt als gevolg van een toegenomen werk van Gods Geest. Maar de wezenlijke marginalisering van de Bijbel binnen de beweging van de zogenaamde ‘Power Evangelism' (De ‘krachtevangelisatie' van John Wimber c.s. - noot vertaler) waar Alister McGrath over schrijft, doet vermoeden dat de evangelicalen van nu theologisch gezien net zo in de war gebracht kunnen worden als Davenport en de zijnen twee en een halve eeuw geleden. Religious Affections zet bijbelse en theologische criteria op een rij, waardoor verwarring plaats kan maken voor helderheid. Door gebruik te maken van de gegeven onderscheidingen tussen ware en valse spiritualiteit kunnen evangelicalen "de geesten beproeven" (1 Joh. 4:1) van wat tegenwoordig doorgaat voor ware religie.

 
Twaalf onbetrouwbare tekenen
 

Edwards gaf eerst een uiteenzetting van twaalf criteria die heel vaak, doch ten onrechte, gebruikt worden om de echtheid van iemands geestelijk leven vast te stellen. Ze zijn allemaal onbetrouwbaar, aldus Edwards. De eerste zes criteria betreffen de religieuze ervaring: intense religieuze gevoelens, ver­schillende religieuze gevoelens tegelijk, een zekere volgorde in deze gevoelens (bijvoorbeeld van overtuiging van zonde naar troost in het behoud), aanvoelen dat deze gevoelens niet van binnenuit geproduceerd worden, het op wonderlijke wijze in gedachten bepaald worden bij de Bijbel en het ervaren van fysieke verschijnselen. Edwards stelde dat geen enkele van deze tekenen op zichzelf een betrouwbare indicatie is dat de Heilige Geest permanent inwoning in iemand heeft gemaakt (de wedergeboorte). Vele ware christenen kennen deze gevoelens en ervaringen, maar dat geldt ook voor veel mensen die nooit wedergeboren zijn.

 

Hetzelfde kon volgens Edwards gezegd worden over vier criteria die te maken hadden met religieus gedrag: veel spre­ken over God en religie, het regelmatig en enthousiast prijzen van God, de aanwezigheid van liefde en veel ijver en tijd beste­den aan religieuze activiteiten. Geen van deze is een echt teken van ware spiritualiteit. Tenslotte noemde hij zelfs geloofszekerheid een onbetrouwbaar teken. Sommige mensen zijn ervan overtuigd dat ze naar de hemel gaan en het kan zijn dat anderen dat ook van hen geloven. Maar kijk eens naar de Fari­zeeërs, redeneerde Edwards: zij en hun aanhangers waren ervan overtuigd dat ze de snelste route naar de heerlijkheid hadden gevonden, maar Jezus zei dat ze blinde gidsen naar de hel waren.

 
De twaalf betrouwbare tekenen
 
 

Vervolgens ging Edwards voort met het beschrijven van twaalf betrouwbare tekenen van echte spiritualiteit. Deze varië­ren van het hebben van een goddelijke en bovennatuurlijke bron (in plaats van een natuurlijke of psychologische), zich aangetrokken voelen tot God en Zijn wegen omwille van God Zelf, een diepgewortelde overtuiging van de waarheid van de Schrift en nederigheid. Deze twaalf kenmerken behelzen ook een verandering van iemands inner­lijk, vrees voor God (vreze des Heeren), een gezindheid die wordt gekenmerkt door gelijkvormigheid aan Christus, even­wichtigheid, honger naar God en ‘christelijke praktijk' (die overgave, volharding, lijden en gehoorzaamheid inhoudt).

 

Dit artikel biedt geen ruimte om alle twaalf tekenen in detail te beschrijven. Ik zal echter één teken bespreken dat Edwards' bijzondere benadering van spiritualiteit - het leven met en vanuit God, waarbij we genieten van het aanschouwen van Gods schoon­heid - het beste illustreert.

 
Een nieuwe kennis
 

Voor Edwards is een nieuwe manier van kennen de kern van de ware christelijke spiritu­aliteit. Het is een kennis van het hart, waarbij de ogen van het hart geopend worden voor het zien van de schoonheid van Gods heiligheid. Edwards kan op dit punt gemakkelijk verkeerd begrepen worden. Met ‘zien' bedoelt hij niet het zien van een mystiek visioen of het horen van een stem. Hij bedoelt ook niet het vergaren van intellectuele informatie of leerstellingen, zoals de kennis dat een cirkel verschilt van een vierkant, of zelfs dat Jezus voor onze zonden is gestorven.

 

De kennis die voorkomt uit ware genade schenkt een geestelijk en bovennatuurlijk begrip van goddelijke zaken. Omdat het geestelijk is, kunnen zij die de Geest niet hebben, geen deel hebben aan dit weten. Met de woorden van Paulus: "Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is" (1 Kor. 2:14).

 

Hoe moeten we deze kennis opvatten die door sommigen wel, maar door anderen niet ervaren kan worden? We kunnen dit duidelijk maken door deze kennis van goddelijke zaken te vergelijken met het kennen van artistieke schoonheid.

 

Schoonheid is iets dat alleen gekend kan worden door degenen die ervan genieten. Toen ik op de middelbare school zat, nam een esthetisch aangelegde leraar mij mee naar het Whitney Museum voor Moderne Kunst in New York. Terwijl hij vol liefde en bewondering het ene na het andere schilderij bekeek, keek ik vol ongeduld op mijn horloge terwijl ik me afvroeg hoe lang deze saaie beproeving nog zou duren. Ik zag dezelfde schilderijen als mijn leraar, maar ik zag de schoonheid ervan niet. Ik kon het niet ‘zien', omdat mijn hart en mijn verstand niet het esthetische vermogen hadden om van de kunst te genieten. Kennis van de schoonheid van goddelijke dingen toont een opmerkelijke overeenkomst. Mensen zonder de Geest zien de heerlijkheid van God en Christus niet, omdat zij die niet kunnen zien. Hun ogen zijn niet geopend voor goddelijke schoo­nheid, dus kunnen ze er niet van genieten, laat staan het zien. De schoonheid van goddelijke dingen kan alleen gezien worden door degenen die ervan genieten, net zoals de schoon­heid van kunst alleen gezien kan worden door degenen die hiervan hebben leren genieten.

 
Christus zien
 

De Bijbel beschrijft de kennis van de gelovigen vaak als een soort zien. Johannes schrijft: "Een ieder die in Hem blijft, zondigt niet; een ieder die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend" en "wie kwaad doet, heeft God niet gezien" (1 Joh. 3:6, 3 Joh. 11). Hij zegt dat "een ieder die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe" en geeft de tot nadenken stemmende woorden van Jezus weer: "Tot een oordeel ben Ik in de wereld gekomen, opdat wie niet zien, zien mogen" (Joh. 6:40, 9:39).

 

Ik herinner me dat toen ik voor het eerst Christus zo leerde kennen dat ik behouden werd, toen ik net op de univer­siteit zat, het ‘zien' van Christus, hangend aan het kruis, mij stokstijf stil deed staan. Omdat ik katholiek was opgevoed had ik wel vaker crucifixen gezien en zelfs preken gehoord over de liefde die God toonde in het kruis. Maar deze kennis was voor mij nooit ‘tot leven gekomen', het was nooit reali­teit voor me geworden. Om een of andere reden bracht op die lenteavond in 1971 het beeld van Christus die aan het kruis hangt, terwijl Hij zijn lichaam offert voor mijn redding, mij helemaal van m'n stuk. Wat tevoren een verstandelijk begrip was geweest, werd opeens een nieuwe, bovennatuurlijke kennis. Ik raakte ervan overtuigd dat deze Jezus echt en waar was en ik werd overweldigd door zijn geduldige liefde voor mij. Het verbaasde me dat Jezus me niet had gedwongen tot onderwerping, maar geduldig op me had gewacht - met pijn in zijn hart - gedurende al die jaren dat ik Hem had genegeerd. Dit was een weten dat ook een zien was - maar een nieuwe manier van zien die tot leven wekte wat eerder een levenloos idee in mijn herinnering was geweest. Christus en zijn weg tot redding waren reëel en prachtig geworden voor mij en de kennis hiervan maakte mijn hart week.

 

In overeenstemming met de Bijbel ontving ik licht waar­door ik de heerlijkheid van Christus zag. Met de mooie woorden van 2 Kor. 4:6: "Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus". Het is juist dit licht dat ongelovigen niet hebben; de afwezigheid van dit licht verhindert hen om te levende God te zien: "Indien dan nog ons evangelie bedekt is, is het bedekt bij hen, die verloren gaan, ongelovigen, wier overleggingen de god dezer eeuw met blind­heid heeft geslagen, zodat zij het schijnsel niet ontwaren van het evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is" (2 Kor. 4:3-4).

 
Een ervaring
 

Wanneer de bovennatuurlijke kennis van de dingen Gods een zien is, dan is het volgens Edwards ook een ervaring. De Schriften spreken erover als een kennis die men kan smaken, kan proeven en kan voelen. Om duidelijk te maken wat het verschil is tussen intellectuele kennis en deze ervaringsken­nis, zal ik het voorbeeld gebruiken van het ‘weten wat een mango is'. Iemand die weleens een mango geproefd heeft, weet er veel meer over dan iemand die er alleen maar naar gekeken of aan gevoeld heeft. Zo is ook het kennen van God een kennis door ervaring. Paulus vergelijkt het met het ruiken van een geur: "Maar God zij gedankt, die ons te allen tijde in Christus doet zegevieren en de reuk van zijn kennis allerwegen door ons verspreidt" (2 Kor. 2:14), terwijl Petrus en de Psalmist het vergelijken met het proeven van voedsel: "Verlangt als pasge­boren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid, indien gij geproefd hebt, dat de Heere goedertieren is" (1 Petr. 2:2-3); "Smaakt en ziet, dat de HEERE goed is" (Ps. 34:9). De schoonheid van Christus kennen, betekent zijn geur ruiken en zijn liefde proeven. Dat het kennen van de levende God meer is dan dingen over Hem weten, werd mij kort na mijn bekering duidelijk door te letten op mijn vriendin Sandy. Vaak werd ze tijdens de kerkdienst tot vreugdetranen toe geroerd. Wanneer ik haar vroeg wat er aan de hand was, lachte ze door haar tranen heen en zei: "God is gewoon zo goed, en zo mooi!". Zij beleefde diepe gevoelens van vreugde en genoegen door het kennen van God. Zij proefde Gods heerlijkheid.

 

Edwards bedoelde niet dat het geloof pas echt is wanneer het gepaard gaat met gevoelens. Tenslotte waarschuwde Paulus ons dat wij moeten "wandelen in geloof, niet in aanschouwen" (2 Kor. 5:7). Zelfs de grootste heiligen uit de geschiedenis van de Kerk hebben gemerkt dat Gods aanwezigheid meestal niet voelbaar duidelijk was. Ondanks dat hebben ze getuigd dat het kennen van God soms ook het genieten van God betekent. Ware genade verleent iemand de kennis van God die wordt ervaren en ontvangen door het geloof.

 
De inhoud van deze kennis
 

Voor Edwards is deze nieuwe kennis dus een soort zien en proeven. Maar wat ziet de gelovige? Wat is het nieuwe dat hij weet?

 

Het antwoord is: de heerlijkheid en de schoonheid van de dingen van God. Dit is het wat de christen onderscheidt van alle andere mensen. Anderen zien misschien ook wel goddelijke din­gen, maar zij zien niet de schoonheid of heerlijkheid ervan. Zoals ik de schilderijen in het Whitney Museum wel zag, maar niet hun schoonheid, zo zien of kennen niet-wedergeboren mensen misschien wel goddelijke dingen (hoewel sommigen nooit iets goddelijks zien) maar zij zien nooit hun schoonheid - de schoonheid van het heilige. Edwards is van mening dat juist dit, de schoonheid van het heilige, de heer­lijkheid is die volgens de Bijbel God en zijn wegen zo aantrekkelijk maakt - dat juist dit aspect van God mensen in liefde naar Hem toe lokt. Dit is het licht dat de persoon van Jezus zo verrukkelijk mooi maakt, waardoor in de afgelopen twee millennia miljoenen harten door Hem zijn aangeraakt. Dit is de helderheid die alle heiligen zien en in vergelijking waarmee hun eigen hart hen maar vuil voorkomt.

 

Het is echter niet alleen de schoonheid van God zelf die de christen kent en ziet. Zodra hij eenmaal een glimp heeft opgevangen van de pracht van de Godheid, krijgt alles in het leven - de hele wereld en het hele bestaan - een nieuwe kleur. Overal waar men kijkt, ontdekt men schoonheid.
 
Toen ik op een warme lenteavond thuiskwam uit school, kwam mijn broer me tegemoet bij de deur. Tot dan toe was John een cynische intellectueel geweest. Maar meteen toen ik de deur geopend had en de blik in zijn ogen had gezien, wist ik dat er iets veran­derd was. In Johns ogen straalde een licht dat er eerder niet geweest was. Hij had nu iets gezien dat zijn visie op het hele leven veranderde. "Gerry, het is moeilijk uit te leggen," vertelde hij me, "maar dit verandert alles. Ik zie nu niets meer zoals vroeger." Gedurende de weken die volgden zag ik de verandering in zijn hart en in zijn leven en hij vertelde me van de nieuwe liefde die hij gevonden had in Christus. Vanaf die dag meer dan twintig jaar geleden, is zijn leven helemaal veranderd; zijn benadering van het leven en zijn kijk op de wereld zijn veranderd door deze nieuwe zienswijze.
 
C. S. Lewis maakte iets dergelijks mee. Gedurende de maanden waarin hij tot Christus werd getrokken, was hij een boek van George MacDonald aan het lezen dat hem voor het eerst in zijn leven een glimp liet opvangen van heiligheid. Deze glimp zorgde ervoor dat alles in zijn leven er anders uitzag.
 
Tot nu toe was na ieder bezoek van de Vreugde de gewone wereld voor een ogenblik een woestijn gebleken - ‘De eerste aanraking met de aarde was bijna genoeg om te doden'. Zelfs wanneer echte wolken of bomen het onderwerp van het visioen waren, waren ze dat alleen maar geweest door mij te herinneren aan een andere wereld; en ik wilde niet graag terugkeren naar de onze. Maar nu zag ik de heldere schaduw [van heiligheid] uit het boek in de echte wereld komen om daar te blijven, terwijl zij alle gewone dingen veranderde en toch zelf onveranderd bleef. Of, correcter gezegd, ik zag dat de gewonen dingen getrokken werden in deze heldere schaduw.1

 

Edwards zei dat de heiligen, omdat zij de schoonheid van God hebben gezien, ook een zekere schoonheid of aantrekkelijk­heid zien in Gods wegen en daden. Het Woord van God wordt zoet en bij tijden zelfs mooi; de weg tot redding door het leven, de dood en de opstanding van Christus lijkt ongelooflijk wonderlijk; het kwaad van de zonde lijkt dieper en donkerder dan men zich voor de beke­ring ooit had kunnen voorstellen. De wereld van de natuur krijgt een nieuw soort schoonheid.
 
Het afgelopen jaar werd ik door één van de boeken van Richard Foster uitgedaagd om te mediteren over de schepping. Ik koos het blad van een boom uit mijn voortuin. Wel tien minuten lang bestudeerde ik het ingewikkelde ontwerp en de tere kleuren van het blad. Ik had hier tevoren nooit op gelet, maar nu bleek het heel mooi, nadat ik had opgemerkt dat het ontwerp gecompliceerd was, maar de vorm heel eenvoudig. Het nadenken over het Brein dat deze bladeren in ontelbare hoe­veelheid had geschapen, en de duidelijke fysieke schoonheid van de natuur, vervulden mij met ontzag. Dit blad was niet samen met triljoenen andere door het willekeurige toeval der natuur gevormd, maar het was een van de talloze creaties van een oneindig Wezen dat vol is van stralende liefde. Te bedenken dat de schoonheid van de meeste bladeren nooit door iemand wordt opge­merkt en dat de God van liefde toch een ondenkbaar aantal van dezelfde bladeren heeft gemaakt - stuk voor stuk mooi en even complex - dat was meer dan ik kon bevatten. Ik was ver­bijsterd door al deze schoonheid en de enorme omvang van die schoonheid. Maar ik zou nooit zo sterk onder de indruk van dit ene blad gekomen zijn, als ik niet eerst de schoonheid van God had leren kennen, zoals die tot uiting komt in zijn heilige liefde voor de zondige mensheid. God te kennen die deze prachtige wereld heeft geschapen, maakt die wereld nog veel indrukwekkender.
 
Is dit alleen voor de geestelijke elite?
 
Edwards' omschrijving van de ware spiritualiteit als een nieuw ‘zien' zou sommigen op de gedachte kunnen brengen dat deze ervaring alleen is weggelegd voor supergeestelijke mysti­ci of theologische experts. De indruk zou kunnen ontstaan dat zijn geestelijk leven buiten het bereik van de gewone christen ligt.
 
Niets is minder waar. Edwards zei dat dit een ervaring is voor iedere gelovige - dat wil zeggen, iedere ware christen. Er is geen speciale opleiding voor vereist. Jezus, zo merkte hij op, dankte God dat Hij dit aan de ‘kinderkens' had geopenbaard en voor wijzen en verstandigen had verborgen (Matth. 11:25). "(Gij waart) niet vele wijzen naar het vlees", vertelt Paulus de Korinthiërs (1 Kor. 1:26). Er is geen universiteitsdiploma voor nodig om de schoo­nheid van Gods glorie te zien. Nathan Cole was een eenvoudige timmerman en boer in het midden van de achttiende eeuw. Ook hij was overweldigd door de schoonheid van Jezus, en dit inzicht maakte dat de hele wereld er anders uitzag:
Ik kon "O mijn God" zeggen en daarna kon ik niets meer bedenken dat goed genoeg was om tegen Hem te zeggen, Hij was zo prachtig en dan verviel ik in gepeins [het wonder van de vervoering] ... en nu eerde alles God; de bomen, de stenen, de muren van het huis en alles waar ik maar naar keek, het was alles bezig God te prijzen.
 
Wanneer ware spiritualiteit training in mystiek of theo­logie zou vereisen, dan zou het inderdaad beperkt geweest zijn tot enkele uitverkorenen. Maar in zijn goedheid heeft God het beschikbaar gesteld aan zowel fabrieksarbeiders als professo­ren. Het is geen kennis die een langdurig denkproces vereist. Omdat het zoiets is als een smaak of een instelling - we zouden het ook een gemoedsgesteldheid of geestesgesteldheid kunnen noemen - wordt het op gemakkelijke en intuïtieve wijze een gids voor iemands gedrag, zonder dat uitvoerig nadenken ver­eist is. Een eenvoudige christen kan daarom veel makkelijker en beter een wijs besluit over zijn gedrag nemen (wat te doen en te zeggen, in christe­lijke nederigheid en liefde) dan iemand die zonder de Geest ijverig onderzoekt wat een ‘chris­telijke reactie' zou kunnen zijn.
 
George Gywnn was een conciërge. Hij maakte de school schoon waar ik werkte als directeur. Hij was nooit verder gekomen dan de middelbare school, maar hij is één van de meest wijze mensen die ik ooit ontmoet heb. Hij heeft al vele jaren dichtbij God gewandeld en hij besteedde dagelijks meerdere uren aan Bijbellezen en bidden. Zijn leven straalde vreugde en liefde uit. Bij vele gelegenheden wanneer ik voor een moeilij­ke beslissing stond over een opstandige student, een boze ouder, of een knorrig bestuurslid, vroeg ik George om advies. Meestal zei hij dat hij erover wilde bidden. Spoedig daarna kwam hij dan met een uitspraak die opmerkelijk eenvoudig, maar scherp was. Hij had het vermogen om helder te onderscheiden, en blijk­baar zonder inspanning, welke christelijke principes van toepassing waren op complexe situaties. Het opvolgen van zijn advies bracht steevast een vredige oplossing voor moeilijke problemen.
 
George had er geen uren of dagen voor nodig om een chris­telijke kijk op een probleem te krijgen. Hij had een heilige gezindheid die hem wat je zou kunnen noemen een heilige intuï­tie gaf. Net als George heeft ieder wedergeboren mens een geestelijk inzicht ontvangen in de dingen van God. Dat begrip ontstaat niet door maanden van studie en onderzoek. Het kan wel voortkomen uit maanden van zoeken naar God door het bestu­deren van de Bijbel en christelijke lectuur. Dat soort studie bereid de ziel en het verstand voor op het ontvangen van een kennis die niet door studie gevormd wordt. Deze nieuwe kennis behelst een zicht op God en zijn wegen, waardoor alles in het leven er anders uit gaat zien. Dan is er een nieuwe manier van tegen de dingen aankijken - een heilige intuïtie - beschikbaar, een nieuwe bron van leiding om het christenleven te leiden.
 
Een evangelische spiritualiteit
 
Sinds de schandalen rondom de televisiedominees in de tachtiger jaren en het debâcle van Waco in 1993 weten evange­licalen heel goed dat religieuze misleiding niet ongewoon is en dat oprechte spiritualiteit kan ontaarden in een destructief soort fanatisme. Maar de elkaar tegensprekende beweringen van de verbijste­rende wirwar van geestelijke stromingen in Amerika hebben vele evangelicalen in verwarring gebracht. De vaak kleingeestige analyses van secten en de New Age-beweging en moralistische of geromantiseerde boeken over discipelschap, slagen er vaak niet in het diepgaande onderscheid te verschaffen dat nodig is om namaak te onderscheiden van het echte, de herders van de manipulators en de kerken van de secten. In tegenstelling tot dit soort lectuur is Edwards' Religi­ous Affections een scherpzinnig handboek in het maken van dit onderscheid, dat de Kerk weleens meer dan ooit nodig zou kunnen hebben nu zij de volgende eeuw nadert.
 
Edwards biedt ons echter meer dan alleen maar het gereed­schap om ware van valse spiritualiteit te onderscheiden. In een tijd waarin evangelicalen buiten hun eigen tradities gaan zoeken naar geestelijke leiding en zij op hun speurtocht voorname­lijk simplistische clichés, een goedkope vorm van geloof of opgeklopte religieuze toestanden aantreffen, kan Edwards de aanzet geven tot een evange­lische spiritualiteit die tegelijkertijd trouw aan de Schrift en bijzonder aantrekkelijk is. Edwards baseerde de christelijke spiritualiteit op de esthetische ervaring, misschien wel meer dan enig ander geestelijke leider in de geschiedenis van het christelijke denken. Waar geloof, zo toonde hij twee en een halve eeuw geleden aan, is het genieten van Gods schoonheid. Sinds­dien hebben degenen die Edwards' geschriften bestudeerd hebben, altijd genoten van die schoonheid.
 
Dit artikel is overgenomen uit Reformation & Revival, A Quarterly Journal for Church Leadership , deel 6, no. 1, winter 1997. Uitgegeven bij Reformation & Revival Ministries, Inc., 630 Paxton Place, Carol Stream, Illinois 60188-9244, Verenigde Staten. Vertaling: Geertje Plug.
 

1. C.S. Lewis, Surprised by Joy: The Shape of My Early Life [London: Geoffrey Bless, 1955], 170-71. 

© 2003 George Whitefield Stichting.