Tom Wells is voorganger van The King's Chapel, West Chester, Ohio. Hij schreef talrijke boeken, waaronder Come to Me, Come Home Forever, God Is King, Christian: Take Heart, A Price for a People, A Vision for Missions en Faith: The Gift of God. Hij schrijft geregeld voor Reformation & Revival Journal.

Tom Wells

Motieven zijn verraderlijk. Wanneer we er te intensief mee bezig zijn, kunnen we met twee struikelblokken te maken krijgen. Het eerste struikelblok is ongezonde introspectie. Stellen we ons bijvoorbeeld iemand voor die denkt dat hij een zekere mate van trots bij zichzelf heeft ontdekt. Iets waar hij tot nu toe geen erg in had. Hoe zal hij hierop reageren? Zijn reactie zou kunnen zijn: "Zeker, ik ben in staat te zien dat het trots was dat me bewoog, maar het is in ieder geval wel nederig van me om dat toe te geven." C.S. Lewis houdt ons voor:
Er is een gebrek waar geen mens ter wereld vrij van is, maar dat door ieder mens in deze wereld wordt verafschuwd wanneer hij het bij iemand anders opmerkt. Er zijn echter nauwelijks mensen, afgezien van christenen, die zich ooit realiseren dat zij er zélf schuldig aan zijn... Het gebrek waar ik het hier over heb is Trots oftewel Zelfingenomenheid...
Als Lewis gelijk heeft, en daar ga ik van uit, heeft de persoon in ons voorbeeld gegronde reden om zichzelf te feliciteren, omdat hij zijn eigen trots ontmaskerd heeft voordat deze zijn hele leven kan vergiftigen.

Met deze vorm van introspectie kun je echter eindeloos bezig blijven. Aan de ene kant is de persoon over wie we het hebben bescheiden genoeg om toe te geven dat hij trots is. Aan de andere kant is hij meer dan een béétje trots op zijn nederigheid. Natuurlijk kan hij ook zijn tweede aanvaring met Trots ootmoedig bekennen en zichzelf daarmee een schouderklopje geven. Dit zou dan echter weer om een volgende vermaning vragen, "ad infinitum" en "ad nauseum" (tot in het oneindige en tot vervelens toe). Spoedig zou onze vriend verdrinken in de obsessie die de zuiverheid van zijn motieven voor hem geworden is. Het was dan beter geweest dat hij zijn trots wel had toegegeven, maar vervolgens geprobeerd had ermee te leren leven.

Het tweede struikelblok hangt nauw samen met het eerste. Wanneer onze motieven een obsessie voor ons worden, kan dat ons zo verlammen dat we tot niets meer in staat zijn. De persoon in ons voorbeeld liep dat risico. Was hij doorgegaan met zijn bespiegelingen, dan had ongetwijfeld een of andere criticus hem vroeg of laat beschuldigd van navelstaren. Een beschuldiging die meer dan een kérn van waarheid zou hebben bevat.

Motieven zijn trouwens immens belangrijk. In een bepaald opzicht zijn ze zelfs het enige wat van belang is. De puritein Richard Sibbes moet gezegd hebben: "God ziet de intentie tot een daad aan als de daad zelf". Met andere woorden: als de gesteldheid van het hart oprecht is, dan is God verheugd over wat wij doen.

Vermoedelijk zal iemand mij nu herinneren aan dit gezegde: "De weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens". Dat is op zich waar, maar dit gezegde slaat niet op de zaak waar wij nu over nadenken. Het is een terechtwijzing aan het adres van die mensen die nú nog niets willen doen. Waarom vandaag doen wat morgen ook kan? Wanneer we het hebben over motieven voor evangelisatie, dan hebben we het over diegenen die door willen gaan met het verkondigen van Christus aan de mensen. Zij zijn het die zich simpelweg moeten afvragen: "Waarom wil ik dit doen?". Het antwoord zal aan het licht brengen of hun evangelisatiewerk al dan niet Gode welgevallig is.

Drie antwoorden

Op de vraag "Waarom wil ik evangeliseren?" kunnen drie soorten antwoorden gegeven worden: 1) verschillende onaanvaardbare antwoorden, 2) minstens één ontoereikend antwoord en 3) één volledig bevredigend antwoord.

Bestaat er wel een echt slechte reden om te gaan evangeliseren? Misschien kunt u er zelf over oordelen aan de hand van het volgende verhaal. Laten we maar doen alsof ik dit verhaal zelf verzonnen heb. Het is namelijk al enige tijd geleden sinds ik de biografie over de man over wie het verhaal gaat, gelezen heb. Ik kan niet meer instaan voor de details. Zie het maar als een illustratie; voor het effect zal het niet uitmaken:

Jaren geleden was er een voorganger - later zou hij beroemd worden - die weggestemd dreigde te worden uit zijn gemeente. De reden hiervoor kan ik me niet meer herinneren, maar dat is ook niet relevant voor mijn verhaal. De vraag was: Wat moest hij doen? Het duurde niet lang eer hij het antwoord had. Waarom zou hij niet gaan evangeliseren, en nieuwe mensen bij de gemeente proberen te brengen? Wanneer er dan gestemd zou worden, zouden de nieuwe bekeerlingen natuurlijk op hem stemmen en kon hij op de kansel blijven. Hij zal bij zichzelf wel overwogen hebben dat zijn tegenstanders ongetwijfeld ook een groot aantal mensen zouden optrommelen, mensen die niet meer naar de diensten kwamen maar wel tegen hem wilden stemmen. Zou dit niet gewoon een kwestie zijn waarin op slimme wijze vuur met vuur bestreden werd? Wat was daar verkeerd aan? Hoe dan ook, zijn plan slaagde. Velen deden belijdenis van hun geloof in Christus en zij hielpen hem om op de kansel te blijven. Later werd hij, zoals gezegd, een beroemde voorman.

Van dit verhaal kunnen we wellicht zeggen wat Paulus in zijn dagen over sommige preken zei: "Wat doet het ertoe? In elk geval, hetzij met een bijoogmerk, hetzij in oprechtheid, wordt Christus verkondigd; en daarin verblijd ik mij, en zal ik mij ook verblijden" (Fil. 1:18). Blijkbaar gold voor Paulus dat Christus verhoogd kon worden en dat mensen voor Hem gewonnen konden worden, zelfs als de motieven van de predikanten onzuiver waren. Als dat zo is, moeten wij het met hem eens zijn, aangezien Paulus geïnspireerd werd door de Heilige Geest. Dit wil echter niet zeggen dat hij corrupte motieven aanbeveelt. Foute motieven blijven verkeerd, zelfs als er iets goeds uit voortkomt. Het is voor christenen een hoofdtaak om God te behagen met hun motieven. Paulus legde de vinger op de zere plek: valse motieven. Aan ons de taak om dit ter harte te nemen.

Waarschijnlijk zijn er mensen die nu te berde brengen dat zo'n gang van zaken geen gemeengoed is. Hoeveel predikanten gaan er welgeteld op uit om het Evangelie te verkondigen met als enige reden dat ze ervoor willen zorgen dat ze niet uit hun gemeente worden weggestemd? Ik denk dat ze wel gelijk hebben: dit soort zaken doet zich niet aan de lopende band voor.

Laten we het verhaal echter als symbool beschouwen voor alle valse motieven op grond waarvan mensen Christus verkondigen. Hoeveel voorgangers zijn er niet die hopen dat zij meer bekeerlingen maken dan anderen, zodat ze hierover kunnen opscheppen? Hoeveel evangelisten zijn er niet die preken met de bedoeling voor zichzelf en hun organisatie een klinkende naam te vestigen? Zijn er geen zondagsschoolleiders die zich extra uitsloven om een of andere wedstrijd te winnen, om daarmee erkenning te verkrijgen voor zichzelf en hun groep of afdeling? U ziet denk ik wel in hoeveel verkeerde motieven er kunnen zijn om het Evangelie van Jezus Christus te preken en te onderwijzen.

Laten we ons nu richten op een ontoereikend motief: een reden die op zichzelf wel goed is maar niet krachtig genoeg om de zaak van Christus door de eeuwen heen te dienen. Neem bijvoorbeeld het motief ‘bewogenheid met hen die verloren dreigen te gaan'. Dit motief is goed, terzake en noodzakelijk. Iemand die niet bewogen is met de mannen en vrouwen in zijn omgeving die verloren dreigen te gaan, heeft niet het recht om zich christen te noemen. En hij moet het vooral niet in zijn hoofd halen om het werk van een evangelist te gaan doen. Doen de kreten van hen die omkomen u dan helemaal niets? Moge God uw ziel genadig zijn! Hebt u vergeving ontvangen, maar kan het u niets schelen of anderen die vergeving ook ontvangen? Dan bent u een ondankbare ellendeling; u houdt uzelf voor de gek met die vergeving waarover u zo opschept. Dit is echter nog niet het hele verhaal. Enkel begaan zijn met de verlorenen is een ontoereikend motief omdat het op zichzelf de zaak van Christus niet kan dienen. Velen van hen waar christenen zo mee begaan zijn, zullen namelijk alles doen wat ze kunnen om ons getuigenis te weerstaan. Ze willen er, botweg gezegd, geen snars mee te maken hebben.

Ik wil hier natuurlijk niet mee zeggen dat iederéén met wie we over Christus praten, zo zal reageren. Velen zullen dat echter wél doen. De ene keer zullen ze dat als individu doen, de andere keer als etnische groep en weer een andere keer als aanhangers van een valse religie. En in zulke gevallen hebben christenen toch wel meer nodig dan alleen bewogenheid, willen ze het evangeliseren vol kunnen houden. Het is namelijk zeer moeilijk om bewogen te blijven met mensen die je zeggen dat je maar beter kunt ophoepelen of je zelfs dreigen te vermoorden als je niet minder fanatiek wordt. Voeg daaraan toe het feit dat vaak hele volksstammen zo'n houding aannemen (denk aan de zogeheten "gesloten" gebieden in de wereld), en u zult inzien dat voor de voortgang van de zaak van Christus altijd meer nodig geweest is dan alleen bewogenheid. Uiteindelijk is God Zelf het enige toereikende motief om te evangeliseren.

Theologisch motief

In zijn boek Evangelism in the Early Church schrijft Michael Green:
Er kan weinig twijfel over bestaan dat het hoofdmotief voor evangelisatie een theologisch motief was. Deze mensen verbreidden hun boodschap niet omdat dit raadzaam voor hen was of omdat ze dat als een maatschappelijke verantwoordelijkheid beschouwden. Ze deden het ook niet primair om humanitaire redenen of omdat ze het erg nuttig vonden. Ze evangeliseerden vanuit de overweldigende ervaring van Gods liefde die ze ontvangen hadden door Jezus Christus. (p. 236)
Met dit statement raakt Michael Green de kern van de motivatie van een christen. "Het hoofdmotief (...) was een theologisch motief." Dit betekent dat evangelisatie primair een zaak van God is, niet van mensen en van wat mensen nodig hebben.

Als we dit nader gaan bekijken, dan zien we dat dit in ten minste twee opzichten waar is. In de eerste plaats is het God die ons de wereld in zendt. We ontkennen niet dat er een geweldige aandrang op de kerk wordt uitgeoefend door de verschrikkelijke nood van de wereld. Echter, aan het einde van de dag, als we moe zijn en de mensen ons te verstaan hebben gegeven dat ze niks van ons moeten hebben, moeten wij terug kunnen vallen op het gebod van God. Christus heeft gezegd: "Ga!" Als we Hem in onze gedachten hebben, dan zeggen we met Thomas: "Mijn Here en mijn God!" (Joh. 20:28). En dan gaan we ook.

Ook al geeft de wereld weinig of niets om ons getuigenis, Christus is er daarentegen zeer veel aan gelegen. Vlak voor Zijn hemelvaart beloofde Christus Zijn Heilige Geest aan de kerk. Hij verbond de aanwezigheid van de Geest nauw aan onze evangelieverkondiging. Een evangelieverkondiging die, zoals we nu inzien, vele eeuwen nodig zou gaan krijgen voordat ze volbracht zou zijn. Luister: "...maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde." (Hand.1:8).

Wat is nu precies de aard van deze verbinding tussen de komst van de Heilige Geest en de verbreiding van het Evangelie tot aan het uiterste der aarde? Het antwoord op deze vraag is complex, maar één ding is duidelijk, vanuit een ander gedeelte in Handelingen. De Heilige Geest gaf kracht aan hen om gehoorzaam te zijn aan het gebod van hun Heere. Nadat Petrus de leiders te Jeruzalem had gezegd: "Wij kunnen niet nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben" (Hand. 4:20), voegde hij zich bij zijn vrienden om te bidden om vrijmoedigheid om juist dát te doen (Hand. 4:29). Het resultaat? "En terwijl zij baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid." (Hand. 4:31). Toen Petrus later werd opgeroepen om hun optreden te verdedigen, zei hij simpelweg: "Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen." (Hand. 5:29).

God heeft gesproken, dat is genoeg. Zoals Michael Green schreef, was hun beweegreden theologisch van aard. In onze cultuur staat gehoorzaamheid aan geboden niet hoog aangeschreven. De vrijheid van het individu is voor velen de maatstaf van alle dingen geworden. Van zeer groot belang is dat het niet de maatstaf zal zijn waarmee wij gemeten worden bij Christus' wederkomst. De terugkerende Koning zal willen weten wat mij met de gaven gedaan hebben die Hij ons heeft toevertrouwd. Misschien zal Hij ons herinneren aan wat Hij eens gezegd heeft: "Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied" (Joh. 15:14).

Dankbaarheid

Om Green volledig recht te doen, moeten we echter een stapje verder doen in ons onderzoek naar het evangelisatiemotief van de vroege kerk. Toen Green dit motief theologisch van aard noemde, keek hij naar wat er áchter de gehoorzaamheid lag. Volgens Green was dat "een gevoel van dankbaarheid".

De mens zit gecompliceerd in elkaar. U dus ook. Uw handel en wandel berusten niet op slechts één motief. U leidt een leven dat vele, uiteenlopende impulsen krijgt. Een van de krachtigste impulsen is dankbaarheid. U kunt om meer dan één reden gehoorzaamheid aan de dag leggen. Als u in vreesachtige onderdanigheid uw taken vervult, bent u technisch gezien een gehoorzaam mens. Uw gehoorzaamheid heeft dan echter bijzonder weinig te maken met echt christelijk leven. Slaafse vrees heeft geen enkele link met iemands motivatie om te evangeliseren. Dankbaarheid daarentegen raakt het hart van deze motivatie.

Iemand zou nu de vraag kunnen stellen: "Houdt de Bijbel zelf ons niet voor dat we God moeten vrezen?" Dat is waar. Het mag echter duidelijk zijn dat "vrezen" in zo'n context "ontzag hebben voor God" betekent. We moeten God in die zin vrezen dat we eerbied voor Hem hebben. Een eerbied die inhoudt dat we zowel Zijn beloften als Zijn geboden ernstig nemen. Dan zullen Zijn goedheid en grootheid ons aanzetten tot zowel verwondering als bewondering. Slaafse vrees daarentegen lijkt daar in de verste verte niet op. "De volmaakte liefde", zegt Johannes, "drijft de (slaafse) vrees uit." (1 Joh. 4:18).

Aan het begin van het tweede hoofddeel van zijn brief aan de Romeinen doet Paulus een beroep op zijn lezers om te handelen uit dankbaarheid voor de goedheid die God aan hen betoont: "Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst" (Rom. 12:1).

Paulus doet deze oproep met het oog op de "barmhartigheden Gods". Hij had kunnen schrijven: met het oog op "Gods oordeel", maar dat deed hij niet. Later herinnerde Paulus hen eraan dat "wij allen gesteld zullen worden voor de rechterstoel Gods" (Rom. 14:10). Op dit cruciale punt koos hij echter Gods genáde als zijn centrale thema. Nodig was een beweegreden om de christenen tot een leven van overgave te brengen. Paulus vond die beweegreden in de dankbaarheid jegens God.

Leerde de Heere van Paulus ons niet hetzelfde in Lucas 7? Daar staat dat Jezus naar het huis van Simon de Farizeeër ging om er te eten. Terwijl zij aan tafel aanlagen, kwam er "een vrouw, die in de stad als zondares bekend stond (...) en ze begon met haar tranen zijn voeten nat te maken en droogde ze af met haar hoofdhaar, en kuste zijn voeten en zalfde ze met de mirre" (Luc. 7:37-38). Dit werd Simon te veel. Hij concludeerde uit dit voorval dat Jezus geen profeet was. Een profeet zou immers geweten hebben wat voor soort vrouw ze was! Zoveel wordt uit dit bijbelgedeelte wel duidelijk: Jezus kende zowel de vrouw als de Farizeeër. Daarom vergeleek Hij hen met elkaar. Een vergelijking op grond van de mate van hun beider dankbaarheid.
En Zich naar de vrouw wendende, zei Hij tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water voor mijn voeten hebt gij Mij niet gegeven, maar zij heeft met tranen mijn voeten nat gemaakt en ze met haar haren afgedroogd. Een kus hebt gij Mij niet gegeven, maar zij heeft, van dat Ik binnengekomen ben, niet opgehouden mijn voeten te kussen. Met olie hebt gij mijn hoofd niet gezalfd, maar zij heeft met mirre mijn voeten gezalfd. Daarom zeg ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, al waren zij vele, want zij betoonde veel liefde; maar wie weinig vergeven wordt, die betoont weinig liefde. (Luc. 7:44-47)

Vergeleken met deze zondige vrouw komt Simon er slecht af. Waarom?
Omdat dankbare mannen en vrouwen er alles voor over hebben om diegenen te dienen die ze dankbaar zijn. De les die we hieruit trekken, is niet dat de grote liefde van de vrouw leidde tot vergeving van haar zonden. Integendeel! De vergeving van haar zonden, die haar geschonken werd voordat Jezus het haar vertelde, leidde tot haar prachtige daad van liefde. Simon daarentegen wist niet van zondenvergeving. Daarom handelde hij niet als iemand die geleid werd door dankbaarheid.

Wat heeft dit alles te maken met evangelisatie? Bijzonder veel! Dankbaarheid voor Gods genade beperkt zich niet tot daden van liefde jegens Jezus tijdens Zijn omwandeling op aarde. Dan zouden zulke daden zich in de laatste 1950 jaar immers niet meer hebben voorgedaan. Dankbaarheid is echter zowel vindingrijk als begripvol. De zondige vrouw die haar tranen liet vloeien over Jezus' voeten had geen bevel ontvangen om dat te doen. Zij kwam uit zichzelf tot zulke daden van liefde om haar toewijding aan onze Heere te tonen. De Romeinen anderzijds hadden het gebod van een door de Geest geïnspireerde apostel om gehoor aan te geven. En dankbaarheid zou er bij hen toe leiden dat ze hun lichaam beschikbaar stelden als een levend offer, omdat het de wil van God was.

Wij hebben van onze Verlosser het bevel ontvangen om uit alle volkeren discipelen te maken. Een gevoel van dankbaarheid voor Gods vele zegeningen zal ons ertoe zetten om te streven naar de vervulling van Zijn gebod. Het is duidelijk dat het gebod niet door een enkeling uitgevoerd kan worden. Daarom ligt bij ons als individuele christenen de taak om in samenspel met anderen een gedeelte van deze taak te volbrengen. Ook al is ons aandeel klein, dankbaarheid jegens God zal ons ertoe brengen om dat kleine aandeel toch op ons te nemen.

Gods grootheid is reden genoeg om te doen wat Hij ons zegt. Dat sluit evangeliseren, het Evangelie verkondigen, in. Als we echter denken dat wij die gered zijn de grootheid van God primair kennen als goedheid, dan mogen wij niet wankelen in onze toewijding om die taak te vervullen. We moeten niet traag zijn in het lenigen van de nood van deze stervende wereld. Maar een grote God, Die wij het uitnemendst kennen in een stervende Verlosser, heeft ons door de koorden van Zijn genade aan Zichzelf verbonden. Kunnen we iets minder omvattends zeggen dan Jesaja toen hij de vergevende liefde van God ervoer?

Nee, zijn woorden zijn onze woorden: "Hier ben ik, zend mij!" (Jes. 6:8).


© 2000 George Whitefield Stichting.