N.a.v. Iain Murray, Pinksteren vandaag? [Utrecht: De Banier, 2000], vertaling van Pentecost Today?, [Edinburgh: Banner of Truth, 1998]

Kees van Kralingen

Inleiding

De George Whitefield Stichting heeft als één van de doelstellingen het ontwikkelen van een bijbelse theologie van opwekking. Dit is nu precies wat dit nieuwe boek van Iain Murray beoogt. Dit boek is dan ook heel belangwekkend voor ons en voor iedereen, die geïnteresseerd is in opwekking1. Het boek is inmiddels vertaald en komt binnenkort uit bij uitgeverij De Banier. We wijden daarom een artikel aan dit boek in plaats van een boekbespreking.

Er bestaan veel verschillende opvattingen over opwekking, variërend van "opwekking vindt niet meer plaats na de eerste pinksterdag" tot "wij christenen opwekkingen kunnen organiseren als we dat willen". Het ontwikkelen van een goed gefundeerde bijbelse visie op dit onderwerp is dan ook nog steeds van groot belang, vooral vanwege de praktische consequenties. Mogen we nog steeds een opwekking verwachten? Mogen of moeten we daarom bidden? Kunnen we zelf een opwekking starten? Dit boek probeert antwoorden op deze vragen te vinden.

Iain Murray behandelt de volgende onderwerpen in evenzoveel hoofdstukken:
Hoe moeten we opwekking opvatten?
Charles G. Finney: hoe theologie ons begrip van opwekking beïnvloedt
Onze verantwoordelijkheid en Gods soevereiniteit
De Heilige Geest en de prediking
De interpretatie van ervaringen
Het verhinderen van opwekking: evangelisch fanatisme
Zes zaken die uit opwekking voortkomen.

In dit artikel zal eerst de inhoud van deze hoofdstukken worden samengevat, gevolgd door een evaluatie van het boek.

Hoe moeten we opwekking opvatten?

De betekenis van het woord opwekking is in de loop van de tijd veranderd en nu heeft het meerdere betekenissen. In het engels wordt het woord revival gebruikt. Het woord opwekking komt als zodanig niet in de Bijbel voor. Het woord is ontstaan in de achttiende eeuw en is afkomstig van Cotton Mather.2 We moeten onderzoeken hoe het woord in die tijd werd gebruikt en welke bijbelse basis ervoor gevonden werd. Daarbij moeten we ons realiseren dat we er niet alles van kunnen begrijpen. Het gaat hier om het werk van de Heilige Geest, dat nooit volledig voor ons te doorgronden is (Joh. 3:8, Jes. 55: 8,9). 

In alle opvattingen over opwekking kunnen we drie ‘scholen' onderscheiden:

1. Pinksteren was eens en voor altijd. De gedachte van bepaalde perioden van opwekking wordt afgewezen. De Heilige Geest is aan de gemeente gegeven. Dus zou je kunnen zeggen dat de nieuwtestamentische gemeente per definitie een situatie is van opwekking als vervulling van de oudtestamentische beloften. Dit is de visie van onder andere Kuyper en van veel andere gereformeerden.


2. Opwekking is er op voorwaarde van onze gehoorzaamheid. Deze visie komt in verschillende varianten voor. Zo benadrukte Charles G. Finney dat opwekking het gevolg is van onze inspanning en actie op het gebied van evangelisatie en prediking. Anderen stellen als voorwaarde persoonlijke bekering en levensheiliging. Nu is het zo dat evangelisatie en prediking zeker gezegend kunnen worden. Ook gaat opwekking meestal gepaard met bekering en levensheiliging. Het verband is er echter geen van oorzaak en gevolg. Deze zaken zijn geen garantie voor een opwekking, hoewel dit onze verantwoordelijkheid niet uitsluit. Iain Murray toont aan dat ook een beroep op 2 Kron. 7:14 deze opvatting niet rechtvaardigt. 

3. Opwekkingen zijn een grotere mate van uitstorting van de Heilige Geest. Dit is de zogenaamde ‘old school view', die eens op grote schaal aan beide zijden van de Atlantische Oceaan in de Engelssprekende wereld werd aangehangen. Deze visie is gebaseerd op de leer van het Nieuwe Testament dat Christus het Hoofd is van de gemeente, die de Heilige Geest niet met mate geeft (Joh. 3:34). De Heilige Geest is ook aan christenen gegeven (onder andere Titus 3:6). Tot zover komt deze visie overeen met de eerstgenoemde. Maar dan komt er een essentieel verschil: de Heilige Geest is wel permanent aan de gemeente gegeven, maar niet permanent in dezelfde mate en graad als op de eerste Pinksterdag. Op de eerste Pinksterdag vielen twee dingen samen: 1) de komst van de Heilige Geest in de gemeente als de norm voor de gemeente gedurende de rest van haar tijd op aarde, en 2) de grote mate waarin het werk van de Heilige Geest werd ervaren in de gemeente. Maar dit laatste zou niet altijd in dezelfde mate doorgaan: er zouden niet altijd iedere dag 3000 mensen tot bekering komen. Men maakt in deze visie onderscheid tussen het ‘gewone' werk en het ‘buitengewone' werk van de Heilige Geest. Er is verschil in graad en mate, maar niet in essentie of aard. Het buitengewone werk van de Heilige Geest valt ook niet samen met de bijzondere gaven.

Er zijn drie bewijzen te geven voor dit onderscheid tussen ‘gewoon' en ‘buitengewoon'. Allereerst geeft de Bijbel zelf aan dat er sprake is van verschillende mate van het ontvangen of hebben van de Heilige Geest: vergelijk Hand. 2:4 en 4:31; zie ook Hand. 6:3. Jezus zegt in Joh. 20:22 "Ontvangt de Heilige Geest", maar zegt even later in Hand. 1:8: "...maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt". We vinden dit ook in de Westminster Confessie en bij de puriteinen. Ten tweede geeft het Nieuwe Testament aan dat, terwijl de Heilige Geest altijd aanwezig is in de gemeente, de mate van zijn macht en invloed onderworpen zijn aan Christus. Zie bijvoorbeeld Joel 2:28 en Hand. 2:17: "...van Mijn Geest". Dit geeft aan ‘een deel van'. Paulus bidt ook dat de gemeente meer van de Heilige Geest ontvangt (Efeze 1:17, 3:16). De gemeente is afhankelijk van Christus en van Zijn Geest (Filippenzen 1:19, Openbaring 3:1). Daarom zegt Jezus ook dat Zijn discipelen om de Heilige Geest moeten vragen (Lukas 11:13). Het derde bewijs vindt men in de kerkgeschiedenis die aantoont dat echte opwekkingen plotseling en onverwacht komen. De voorbeelden zijn de reformatie en opwekkingen in de zeventiende en achttiende eeuw. Iain Murray geeft veel voorbeelden en citaten die allen aantonen dat er eerst iets met de mensen gebeurde, iets dat absoluut onverwacht kwam, en niet het resultaat was van een of andere zorgvuldig voorbereide actie. Iets dergelijks geldt voor het einde van een opwekking: geen menselijke inspanning is in staat de opwekking voort te laten duren (met een voorbeeld van de opwekking in Wales in 1904/1905).

De zogenaamde ‘old school view' kan als volgt worden samengevat. "Een opwekking is een uitstorting van de Heilige Geest, teweeggebracht door de voorbede van Christus, die resulteert in een nieuwe mate van leven in de kerken en een wijdverspreide impuls van genade onder de onbekeerden. Het is een buitengewone mate van uitdeling van de Heilige Geest, een overvloed van het werk van de Geest, een vergroting van Zijn duidelijke macht." Dit was de visie in de Engelssprekende wereld van de zestiende tot en met de negentiende eeuw. Iain Murray ondersteunt dit met veel citaten.

Welke van de bovengenoemde opvattingen over opwekking men huldigt, heeft ook allerlei praktische gevolgen. Het gevaar van de eerste opvatting is dat we vergeten dat er altijd meer van God is te verkrijgen. We kunnen dan ook gemakkelijk vergeten dat we de persoon van de Heilige Geest steeds nodig hebben. Het goede in de tweede opvatting is dat de menselijke verantwoordelijkheid hier wel een plaats krijgt. Maar het probleem is dat in deze visie het buitengewone tot norm wordt verheven. Dat leidt tot extremen zoals het idee dat werkelijke vooruitgang in de kerk slechts plaats vindt in tijden van opwekking. Dit kan tot diepe teleurstelling en ontmoediging leiden, vooral als dan ook de verantwoordelijkheid daarvoor geheel bij de mens wordt gelegd. Dit leidt er toe dat mensen krampachtig toch een opwekking willen proberen op te zetten, met alle gevolgen van dien. De derde opvatting heeft de goede elementen van de eerste twee, terwijl de gevaren vermeden worden. Dit bewaart zowel voor onderschatting alsook voor overschatting van opwekkingen.

Uit de derde opvatting volgt ook nog een belangrijke praktische les. Als opwekking betekent dat christenen en de gemeente alleen maar (veel) meer krijgen van wat ze al hebben, dan kun je opwekking ook toetsen aan de hand van dezelfde bijbelse kenmerken waaraan we het ‘gewone' werk van de Heilige Geest kunnen herkennen. De belangrijkste kenmerken zijn: liefde tot God, eerbied voor en gehoorzaamheid aan het Woord van God, een verlangen om Christus te dienen, persoonlijke heiliging en bewogenheid met anderen.

Charles G. Finney: hoe theologie ons begrip van opwekking beïnvloedt

In het tweede hoofdstuk bespreekt Iain Murray de opvattingen en de invloed van Charles G. Finney (1792-1875). Finney is vooral als opwekkingsprediker bekend geworden. Zijn boek Lectures on Revival beleefde vele herdrukken. Zijn opvattingen over opwekking betekenden een definitieve breuk met de ‘old school view', met de tot dan toe heersende visie op opwekking. Wat hield de opvatting van Finney in?

Volgens Finney is opwekking de plicht van de christelijke gemeente. God heeft Zijn Geest ter beschikking van de gemeente gesteld. Als de kerk nu maar haar plicht zou doen, zouden er veel meer mensen tot bekering komen en zou een opwekking zeker volgen. Finney beriep zich vooral op zijn eigen succes als opwekkingsprediker. Hij leerde dat mensen vrijwillig voor Christus kunnen kiezen. Hij stelde allerlei concrete maatregelen voor om mensen te helpen tot geloof te komen, zoals de oproep om naar voren te komen in de samenkomst en het hart aan Christus te geven. Hij was zich er zeer van bewust dat hij hiermee afweek van de Westminster Confessie met haar leer van de mens en de erfzonde.

Zijn tegenstanders beriepen zich uiteraard op bijbelteksten zoals Rom. 8:7 en 1 Kor. 2:14, waarbij ze zowel de verantwoordelijkheid als ook het onvermogen van de mens uit de Bijbel aantoonden (zie verder Matt. 7:17, 11:28, Joh. 3:6,7, 5:40, 6:65, 12:36). Finney verdedigde zich vooral met praktische argumenten, terwijl zijn succes hem in het gelijk leek te stellen. Hij haalde daarbij echter een uitwendige handeling en een innerlijke verandering (wedergeboorte) door elkaar, volgens Murray. Zijn visie leidde tot een meer oppervlakkige opvatting over bekering en zonde. Het gevaar ontstaat dat bekering niet langer hoeft te blijken uit een veranderd leven; met als resultaat meer verwereldlijking. De zekerheid van het geloof  werd gebaseerd op een menselijke handeling (in tegenstelling tot eerdere Calvinistische en zelfs Arminiaanse visies!). Finney beschuldigde zijn tegenstanders van dorre, dode orthodoxie en gebrek aan resultaten. Het antwoord van Murray hierop is dat, hoewel we God mogen danken voor de echte successen van de bediening van Finney, we toch moeten constateren dat de terugval onder de bekeerlingen van Finney groot was. Hij zelf moest dit ook toegeven. Bovendien is de beschuldiging van gebrek aan succes bij zijn tegenstanders in strijd met de historische feiten. Er zijn voorbeelden te over: de zogenaamde Second Great Awakening (Tweede Grote Opwekking), en het succes van de afgestudeerde predikanten van de in die tijd recent opgerichte Princeton Universiteit3. Toch heeft Finney zeer veel invloed gehad met zijn opvattingen; tegen het eind van zijn leven hield nog een minderheid vast aan de ‘old school view'.

Onze verantwoordelijkheid en Gods soevereiniteit

Het belangrijke argument tegen de ‘old school view' is dat deze opvatting fatalisme en passiviteit in de hand werkt. Men beroept zich daarvoor op teksten zoals Joh. 16:24, Hand. 5:32 en Jak. 4:2. Deze visie zou geen recht doen aan de menselijke verantwoordelijkheid. Dat lijkt op het eerste gezicht wellicht zo, maar toch is dit beslist geen juiste weergave van de ‘old school view'. De aanhangers van deze laatste visie hebben wel degelijk oog voor de menselijke verantwoordelijkheid. Hoewel God soeverein is, wordt zelfs de verantwoordelijkheid voor het behoud van mensen aan mensen toegeschreven; zie daarvoor teksten zoals: Jer. 23:22, Ezech. 33:6, 1 Tim. 4:16. De Bijbel maakt ook duidelijk dat het werk van God tegengehouden kan worden en teruggang kan ondervinden vanwege de zonde van mensen, zie Matt. 13:58, Ef. 4:30, 1 Thess. 5:19, Rom. 14:20 (de laatste 3 teksten bevatten waarschuwingen daarover aan christenen).

De critici van de ‘old school view' denken dat het juist ons handelen naar aanleiding van de bijbelse beloften is, dat tot zegen leidt. Deze critici vertegenwoordigen vaak een arminiaans of pelagiaans standpunt. Maar God geeft juist beloften als instrumenten voor zegen, niet als oorzaken van zegen. Wat God vraagt, geeft Hij ook Zelf, bijv.: een nieuw hart (vergelijk Ezech. 18:31 met 36:26), geloof en bekering (vergelijk Hand. 3:9 met Ef. 2). Zie ook Phil. 2:12,13. Deze relatie tussen goddelijke soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid is een mysterie, dat duidelijk wordt onderwezen in de Bijbel, maar nergens wordt verklaard. Murray geeft in dit verband een aantal citaten van Owen en Spurgeon.

Volgens sommigen is gebed de sleutel tot opwekking. Maar ook in het gebed gaan Gods soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid samen, zie Heb. 11:33, Joh. 5:16, Judas vs. 20, Ef. 6:18. Opwekkingen ontstaan soms zelfs zonder dat er veel gebed aan is voorafgegaan. Murray toont dit met historische voorbeelden aan. De relatie tussen gebed en opwekking is er niet één van oorzaak en gevolg. Ons vertrouwen moet niet gebaseerd zijn op ons gebed, maar op God. We mogen en moeten bidden voor de komst van Gods koninkrijk. Vaak wordt zo'n gebed pas veel later beantwoord. Murray geeft een aantal voorbeelden dat bidders zelf de verhoring van hun gebed niet meer tijdens hun leven hebben meegemaakt.

God is ook soeverein in de keuze van de instrumenten die Hij gebruikt. Opwekkingen illustreren in dat opzicht de waarheid van wat Paulus zegt in 1 Kor. 1:27-29. God gebruikt soms middelen, die wij voor onbruikbaar houden. God is ook soeverein met betrekking tot de tijd wanneer een opwekking begint. Opwekking begint meestal op een zodanig moment, dat het heel duidelijk wordt, dat opwekking geen resultaat is van menselijke inspanning.

Gehoorzaamheid is ook geen sleutel tot opwekking. Bekering van ongehoorzaamheid is sowieso de opdracht voor iedere christen. Uitstel daarvan werpt de vraag op of we wel christen zijn, ongeacht het effect op het optreden van opwekking.

De soevereiniteit van God is juist een reden voor hoop en verwachting in plaats van een ontmoediging in ons werk. Afhankelijkheid van God is onze grootste behoefte: het bepaalt onze aandacht juist bij wat Hij kan doen. Het maakt Zijn glorie tot het belangrijkste motief voor al onze zorgen en inspanningen. Iain Murray citeert hierbij Martyn Lloyd-Jones, de belangrijkste verdediger van de ‘old school view' in de twintigste eeuw. Lloyd-Jones heeft met kracht het argument verdedigd, dat met de moderne, mensgerichte nadruk op evangelisatie, kerken vergeten hebben wat eerder gebeurd is in een ander theologisch klimaat. Hij geloofde dat: "Het pas sinds de achteruitgang van het calvinisme is, dat opwekkingen steeds minder frequent voorkomen. Hoe krachtiger het calvinisme, des te meer waarschijnlijk wordt het dat er een geestelijke opwekking en herleving komt. Dat volgt noodzakelijkerwijze uit deze leer".

De Heilige Geest en de Prediking

Het Nieuwe Testament laat heel duidelijk zien dat de perioden waarin er veel mensen tot geloof kwamen, juist de tijden waren waarin het Woord van God gepredikt werd in de kracht van de Heilige Geest. Allereerst was de prediking van Jezus zelf vergezeld van dit gezag en deze kracht van de Heilige Geest (Matt. 7:28,29, Luk. 4:18). Maar dit geldt ook voor de prediking van de apostelen (Hand. 2, 4:8, 13, 11:24, 14:1, 1 Kor. 2:4, 1 Thess. 1:5). Paulus zegt ook zelf dat het geloof is door het gehoor van de prediking (Rom. 10:14,15).

Hetzelfde geldt voor tijden van opwekking. Perioden van geestelijke opwekking in de geschiedenis kunnen herkend worden als tijden waarin de Geest van God predikers op een opmerkelijke wijze vervulde. Murray geeft daarvan een reeks voorbeelden, zoals John Knox, Robert Bruce, John Livingston, John Owen, George Whitefield, John Wesley, Henry Venn en Daniel Rowland. De mensen, die deze predikers hoorden, moesten wel tot de conclusie komen dat God aanwezig was. Er was eenvoudigweg geen andere verklaring te vinden voor het gezag en de vrijmoedigheid waarmee deze mensen het Woord van God verkondigden. Deze kracht kon ook niet gelijk gesteld worden met de bijzondere gaven van de Geest zoals die in de tijd van de apostelen voorkwamen. Dit claimden deze mensen ook zeker niet voor zichzelf en hun prediking.

Murray gaat verder om te benadrukken dat dergelijke krachtige prediking bestaat uit twee elementen. Allereerst maakt de kracht van de Heilige Geest de waarheid duidelijk aan zowel de prediker als ook aan de hoorders. Perioden van opwekking worden gekenmerkt door een buitengewone honger naar het Woord van God en een diepe indruk van de waarheid van dit Woord. Predikers zijn dan geen apologeten of advocaten van de waarheid meer, maar ze getuigen van de kracht van de waarheid (Col. 1:28,29). In de tweede plaats komt de kracht van de Heilige Geest openbaar in de ervaring van de liefde van God, die Hij geeft. Niets is fundamenteler voor het onderwijs van de Heilige Geest dan een bewustwording van de liefde van God (Rom. 5:5, Ef. 3:17-19). Murray geeft in dit hoofdstuk veel citaten om dit alles te illustreren uit de geschiedenis. Dit lezend kun je niet anders dan onder de indruk komen van de kracht die de prediking van het Woord van God in dergelijke perioden gehad moet hebben. Het evangelie werd als realiteit ervaren op een manier zoals nooit tevoren. Zonder de goede prediking in onze tijd te veronachtzamen, moeten we toch een groot gemis in onze tijd waarnemen. Murray besluit dan ook met te zeggen, dat het de plicht is van elke prediker van het Woord om te zoeken vervuld te zijn met de Heilige Geest en om te geloven dat God de bede daarom wil verhoren ter wille van Zijn Zoon Jezus Christus!

De interpretatie van ervaringen

In dit hoofdstuk gaat Iain Murray in op de rol die persoonlijke geestelijke ervaringen spelen in een opwekking en de betekenis van deze ervaringen met betrekking tot het werk van de Heilige Geest. Er is een duidelijke parallel hoe men tegen opwekking aan kijkt en hoe men het geestelijk leven van een individuele christen interpreteert. Murray betoogt dat het daarbij van het grootste belang is het juiste uitgangspunt te hanteren voor de interpretatie van geestelijke ervaringen.

Volgens Murray moeten we allereerst bij de Bijbel zelf beginnen en niet bij de ervaringen zelf. De Bijbel geeft ons juist meer informatie over de achtergrond en het begin van onze ervaringen. Deze kennis is niet op andere wijze te verkrijgen. Als je uitsluitend op grond van ervaringen conclusies gaat trekken, is het gevaar van verkeerde, onbijbelse opvattingen groot. Murray citeert Charles Hodge: "Onze enige bescherming tegen de feilbare of misleidende invloed van mensen, is een algehele onderwerping aan het onfeilbare Woord van God".

Het tweede uitgangspunt bij het bestuderen van christelijke ervaring is het werk van Christus: we mogen het werk van de Heilige Geest nooit losmaken van het werk van Christus. De Heilige Geest neemt uit de volheid van Christus en deelt dat aan ons mee (Joh. 16:14). Het is van wezenlijk belang te bedenken dat Christus ook nu nog actief voor ons bezig is, bijvoorbeeld in Zijn voorbede voor ons bij de Vader (Rom. 8:34, Heb. 7:24, 25, 1 Joh. 2:1).

In verband met opwekking is echter de sleutelvraag wat er in het werk van de Heilige Geest is, dat vast en permanent is, en dat wat nieuw, tijdelijk en herhaalbaar is. In ieder geval moet duidelijk zijn dat de Heilige Geest woont in iedereen die is wedergeboren (Joh. 14:16). De eenheid in het lichaam van Christus door de Geest is een voltooid feit volgens het Nieuwe Testament (1 Kor. 12:13). De vraag is echter of dit de enige vervulling is van de belofte dat Christus zal dopen met de Heilige Geest (Matt. 3:11, Mark. 1:8, Luk. 3:16, Joh. 1:33, Hand. 1:5, 11:16). Er is een leer ontstaan dat iedere christen een doop met de Heilige Geest nodig heeft als een eenmalige gebeurtenis na de bekering. Volgens deze leer ontvangt een christen de Heilige Geest in twee stappen: in eerste instantie in een meer beperkte zin bij de bekering, en dan later vervolgens wanneer men de doop met de Heilige Geest ontvangt en de Geest in Zijn volheid leert kennen. Er zijn echter belangrijke argumenten tegen deze opvatting:

Het Nieuwe Testament geeft nergens een tweestappenleer voor christelijke ervaring. Wat we wel hebben is onderwijs over het werk van de Geest en verslagen van geestelijke ervaringen die de Geest geeft, maar er is nergens ook maar enige suggestie dat we dit alles in het raamwerk van twee stadia moeten opvatten.

In de bovengenoemde 6 teksten komt het woord ‘dopen' als werkwoord voor en niet als zelfstandig naamwoord. Dat geeft ook al aan dat het een activiteit is en niet een eenmalige gebeurtenis.

Als het de plicht zou zijn van iedere christen om deze ervaring te zoeken en te ontvangen, dan zou ook wel duidelijk gemaakt worden hoe dit dan zou moeten plaatsvinden. Dit is echter niet het geval. Integendeel, onder aanhangers van deze opvatting is er dan ook veel verschil van mening over hoe dit zou moeten gebeuren: bijv. door handoplegging, door overgave en gehoorzaamheid, enz. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat het Nieuwe Testament altijd over ervaringen spreekt als iets dat een christen overkomt; een christen werkt daar niet bewust naar toe. De tweestappenleer miskent het genadekarakter van geestelijke ervaringen. Dat is dan ook de reden dat deze opvatting in calvinistische kringen niet wordt gevonden. Dat geldt ook voor Lloyd-Jones, hoewel het tegendeel wel beweerd is.4

Op basis van bovengenoemde argumenten hebben sommigen geconcludeerd dat er na de bekering geen extra geestelijke kracht meer ontvangen wordt en dat er geen andere doop van de Heilige Geest meer is dan die welke men bij het allereerste begin van het christenleven ontvangt. We zien hier de parallel met de eerste opvatting over opwekking genoemd aan het begin van dit artikel. Er is dan ook naar analogie van de ‘old school view' over opwekking, ook een andere opvatting met betrekking tot het werk van de Heilige Geest in een christen. Deze kan als volgt samengevat worden.

De Bijbel gebruikt vaak de metafoor van het uitgieten van water als het gaat om de gave van de Heilige Geest. De woorden ‘dopen' met de Heilige Geest en ‘uitgieten' betekenen dan hetzelfde (zie Jes. 44:3). De termen zijn synoniem en betekenen beide de vergrote, overvloedige uitstorting van de Heilige Geest om de gemeente te verzadigen. Dit betekent dat het gaat om de volheid, de vervulling met de Heilige Geest. Als dit een eenmalige gebeurtenis zou zijn zoals plaats vindt bij de apostelen in Hand. 2, hoe verklaar je dan Hand. 4:31? De vervulling van de belofte gaat door, zoals Hand. 11:15 en 16 aantoont en is dus blijkbaar niet beperkt tot de eerste vervulling op de eerste pinksterdag. Murray toont aan dat dit ook de opvatting was van puriteinen en opwekkingspredikers (Thomas Charles, John Kennedy, George Whitefield, Charles Spurgeon).

Er zijn dus enkele wezenlijke verschillen met de tweestappenleer. Allereerst moeten christenen niet één enkele ervaring na hun bekering nastreven, maar juist continu om nieuwe en meerdere vervulling van Luk. 11:13 vragen. Owen zegt bijvoorbeeld:
Dit is het dagelijks werk van gelovigen. Als daarom het leven met God en de vreugde van dit leven groot en aanzienlijk moet zijn, dan moeten we erin volharden om Hem (de Heilige Geest) van de Vader te bidden, zoals kinderen hun ouders om hun dagelijks brood vragen.
De Bijbel laat ook zien dat deze zegen in verschillende aard en mate kan worden ontvangen. Dit geldt ook voor de vrijmoedigheid in de prediking: dit is niet iets dat men eens en voor altijd ontvangt, maar het is iets dat men telkens opnieuw weer nodig heeft (Ef. 6:18,19).

Een tweede verschil is dat er geen sprake is van een soort standaardervaring voor iedereen, omdat het werk van de Geest varieert al naar gelang de verschillende omstandigheden van christenen en het plan van God voor hun leven. Paulus zegt in Ef. 4:7: "Maar aan een ieder onzer afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate, waarin Christus haar schenkt". Niet alle christenen hebben hetzelfde nodig, omdat ze ook niet allen tot dezelfde taak geroepen worden, aldus Murray.

Het is ook van groot praktisch belang welke visie men aanhangt. Door een bepaalde ervaring normatief te stellen, wordt een onrealistisch beeld gegeven van het christelijk leven. Deze opvatting kan mensen of hoogmoedig maken (mensen, die de ervaring wel kennen), of depressief (mensen, die de vereiste ervaring nog missen). De tweestappenleer verduistert het belang van een voortdurende opwas in de genade. De Bijbel spreekt op veel plaatsen over een paradox: over wat een christen heeft, maar ook over dat, waar een christen nog naar streeft en waarin hij of zij nog niet volmaakt is. Werkelijk christelijke ervaring maakt mensen ootmoedig.

Tot slot is een belangrijke conclusie, dat een periode van geestelijke opwekking betekent, dat veel christenen in ongebruikelijk hoge mate vervuld zijn met de Heilige Geest.

Het verhinderen van opwekking: evangelisch fanatisme

In dit hoofdstuk gaat Iain Murray in op fanatisme: wanneer kunnen we spreken van ontaarding in extremen? Het maken van een juist onderscheid is van groot belang. Murray definieert fanatisme als volgt:
Fanatisme is het tegenovergestelde van koud intellectualisme. Fanatisme besteedt gewoonlijk weinig aandacht aan boeken, haar voornaamste interesse is in ervaringen. Fanatisme kan orthodox in het geloof zijn, maar het houdt zich meer bezig met emoties en met resultaten in plaats van met objectieve waarheid en onderwijs. Hoewel fanatisme wel kan geloven wat de Bijbel zegt over de Heilige Geest, spreekt het toch voornamelijk over het spreken van de Heilige Geest in ons, waardoor ons dingen geopenbaard worden, die mensen die alleen de Bijbel hebben, niet kunnen ervaren. Fanatisme gaat ervan uit dat er een zegen is boven dat wat gewone christenen kennen. Fanatisme streeft een soort ultra-bovennatuurlijk christendom na, waarvan iedereen een discipel zou moeten worden.

Murray geeft een aantal gevaren aan van dit fanatisme:
De geschiedenis toont aan dat het voortdurend opnieuw kan ontstaan onder orthodoxe, evangelicale christenen. Fanatisme is juist zo gevaarlijk omdat het voorkomt waar je het niet zou verwachten, namelijk bij serieuze christenen. Het ligt dicht tegen echte spiritualiteit aan. Het begint vaak met het niet mogen bekritiseren van zaken, omdat anders ‘de Geest bedroefd zou worden'. Fanatisme is gevaarlijk omdat het de tegenstanders van opwekking aanleiding geeft om het werk van de Heilige Geest af te doen als emotie. De duivel kan fanatisme bevorderen om het tot schade te doen zijn en om zo het werk van God verdacht te maken.

Hoe kun je nu fanatisme herkennen? Murray geeft hiervoor drie kenmerken:
Het wordt vaak aangetroffen onder jonge, geestelijk onvolwassen en overenthousiaste christenen. Mede daarom is het gevaarlijk pasbekeerden snel veel verantwoordelijkheid in de gemeente te geven. Fanatisme richt zich sterk op fenomenen en ervaringen en acht vooral gevoel en opwinding van groot belang. Men vergeet dan dat echte geestelijke ervaring ontstaat als resultaat van de invloed die de waarheid via ons verstand op ons heeft. Zie hiervoor de preek van Martyn Lloyd-Jones5 over ‘verstand, hart en wil' naar aanleiding van Rom. 6:17.

Fanatisme laat zich in het algemeen herkennen aan een geest van trots: het zich voor laten staan op geestelijke ervaringen, die vaak dan ook nog meer gezag toegekend worden dan de Schrift. Spurgeon zegt daarvan: "Het lijkt vreemd, dat bepaalde mensen, die zoveel spreken over wat de Heilige Geest aan hen geopenbaard heeft, zo gering schatten wat Hij aan anderen heeft geopenbaard."

Fanatisme leidt vaak tot controverse en verdeeldheid. Het moedigt schijnchristenen aan zich bij de gemeente aan te sluiten omdat ze aangetrokken worden door de emoties en opwinding.

Iain Murray bespreekt vervolgens de opwekking in Wales in 1904/1905 in dit verband. Er waren in deze opwekking voorbeelden van fanatisme, die helaas hun kwalijke invloed hadden temidden van de vele zegeningen, die er ongetwijfeld waren. Er was minder aandacht voor theologie en prediking en meer voor de directe leiding van de Heilige Geest en voor profetie.

Het onderscheid tussen echte geestelijke ervaring en fanatisme is vaak moeilijk te maken. Het beste medicijn tegen fanatisme is grondig, bijbels onderwijs, vergezeld van ootmoedige afhankelijkheid van de bediening en kracht van de Heilige Geest. De mate waarin een opwekking zuiver en vrij van excessen blijft, is direct gerelateerd aan de mate van degelijke bijbelkennis, bewaard in de gemeenten en gehandhaafd en onderhouden door de prediking. Het geloof dat een christen zelf met zekerheid onderscheid kan maken tussen zijn eigen inbeeldingen en de stem van de Heilige Geest, is bijna zonder uitzondering een bron van fanatisme. Ervaringen kunnen uitsluitend getoetst worden aan het Woord van God. George Whitefield waarschuwt:
Let op de werkingen van Gods gezegende Geest in uw zielen, en toets altijd de inbeeldingen en suggesties die u op welk moment ook voelt, aan de onfeilbare regel van Gods heilig Woord: en als ze daarmee niet in overeenstemming zijn, verwerp ze dan als duivels en misleidend.

Murray eindigt dit hoofdstuk met een aantal praktische aanwijzingen voor als er een opwekking komt:
Doe dan al het mogelijke om opwinding tegen te gaan en zoveel mogelijk de gewone gang van zaken te handhaven.
Ga de eerste tekenen van ‘vreemd vuur' direct tegen.
Wees zeer voorzichtig in de omgang met de media.
De Bijbel als het onfeilbare Woord van God moet zowel geest als praktijk onder controle houden.
We moeten bedenken dat een tijd van opwekking, hoe echt die ook is, juist ook een tijd is om waakzaam te zijn.

Zes zaken die uit opwekking voortkomen

In het laatste hoofdstuk bespreekt Iain Murray een zestal gevolgen van opwekking, zaken die er altijd uit voortkomen.

Allereerst herstelt een opwekking het geloof in het Woord van God. Opwekking volgt vaak op een periode van geestelijke achteruitgang. Een dergelijke achteruitgang begint vaak met het niet meer serieus nemen van het gezag van de Bijbel. Ook het diepgaande ongeloof dat zich in de twintigste eeuw wijd verspreid heeft, vindt uiteindelijk zijn oorzaak in het ontkrachten van de Bijbel als het onfeilbare Woord van God. Alleen het werk van de Heilige Geest kan onze duisternis opheffen. In een tijd van opwekking zie je dan ook de krachtige demonstratie van het werk van de Heilige Geest in overtuiging en wedergeboorte van mensen. In een opwekking wordt dan het gezag van de Schrift niet intellectueel verdedigd, maar wordt dit als uitgangspunt van harte aangenomen, aldus Murray.

Een tweede effect van opwekking is dat het zicht op de ware betekenis van wat het is om een christen te zijn, wordt hersteld. In tijden van geestelijk verval vervaagt het onderscheid tussen echte christenen en niet-christenen, en uiteindelijk ook dat tussen kerk en wereld. Opwekking brengt dit onderscheid weer helder aan het licht. Een christen is iemand die de vrije vergeving van zonden heeft ontvangen en een nieuw leven alleen door het geloof in Jezus Christus en Zijn verlossende werk.

In de derde plaats geeft een opwekking een enorme stuwkracht aan de voortgang van het evangelie. In een tijd van opwekking komen er relatief veel mensen tot bekering en geloof. Dat geeft dan ook veel meer mensen, die het evangelie verder willen gaan verspreiden.

Ten vierde heeft een opwekking altijd een positieve morele invloed op de maatschappij. De effecten ervan worden duidelijk in gezin, politiek en in het openbare leven.

Een vijfde gevolg van een opwekking is ook dat de visie op het predikambt veranderd. In tijden van geestelijke achteruitgang valt de opleiding tot prediker vaak voor de verleiding van puur intellectualisme ten koste van persoonlijke godsvrucht en vroomheid. Niet zelden is dit de eerste stap naar het ontstaan van valse leringen. Een gezonde balans in leer en persoonlijke geloofsbeleving is onmisbaar. Een dergelijke balans ontstaat vaak weer opnieuw in een tijd van opwekking. Een mooi citaat van Spurgeon in dit verband, luidt als volgt:
Leraren moeten zelf zijn wat zij willen dat hun studenten zijn. En wat voor soort mannen moeten predikers zijn? Ze moeten de donder laten rollen in de prediking, de bliksem laten lichten in hun conversatie; ze moeten vurig zijn in gebed, schijnen in hun leven en branden van geest. Als ze zo niet zijn, wat voor effect kunnen zij dan hebben?

Het zesde effect van opwekking is de verandering van de eredienst in de kerken. De eredienst en de liturgie zijn enorm veranderd in de laatste veertig jaar. Ten onrechte beweert men dat er vroeger geen aandacht was voor liturgie. Maar in veel hedendaagse discussie is de aandacht verdwenen voor het meest essentiële aspect, de aanbidding van God. Men richt zich tegenwoordig meer op het effect op de mens, op levendigheid en een beleving van vreugde. Op zich zijn deze dingen bijbels, als ze maar voortkomen uit een geest waarbij God in het middelpunt staat. Bijbelse vreugde is onuitsprekelijk, maar die kan zich ook uiten in stilte en eerbied. Deze laatste zijn niet tegenstrijdig met het beleven van intense vreugde. Murray citeert onder andere A.W. Tozer, die zegt: "Volgens mijn studie en waarnemingen resulteert een opwekking in het algemeen in een plotselinge gift van een geest van aanbidding. Dit is geen resultaat van organisatie of manipulatie. Het is iets dat God schenkt aan mensen, die hongeren en dorsten naar Hem." In een tijd van opwekking wordt de waarheid van deze woorden beleefd.

Aanhangsels en slot

In een appendix gaat Iain Murray kort in op de buitengewone gaven van de Heilige Geest. Dit is een onderwerp van heel veel discussie in de laatste tientallen jaren, ook onder evangelicalen. De vraag is niet zozeer of God nu nog wel op een bovennatuurlijke manier werkt, maar of mensen nu nog in staat gesteld worden die bijzondere gaven te gebruiken, zoals Jezus aan Zijn discipelen opdroeg in Matt. 10:8: "Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit."

Iain Murray gaat niet diep op deze vraag in, mede omdat veel andere boeken, ook van evangelicalen zich met deze vraag bezig houden.6 Maar hij geeft wel zijn visie op een specifiek punt in deze discussie. Hij benadrukt dat er sinds de apostolische tijd geen groepen christenen geweest zijn, die een geloofwaardige aanspraak op het bezit van deze gaven hebben kunnen maken. Hij geeft aan dat geen van de volgende groepen leiders in de kerk deze gaven bezaten of ook maar voor zichzelf opeisten: de kerkvaders, de reformatoren, de puriteinen, opwekkingspredikers zoals Edwards, Whitefield en de Wesleys, Spurgeon, enz. Zij waren het allen eens met Whitefield dat "de wonderlijke gaven meegedeeld aan de eerste christengemeente sinds lang verdwenen zijn." Vooral in het geval van de opwekkingspredikers is dit natuurlijk heel opvallend. Volgens Murray wil dit niet zeggen, dat mensen in de laatste twintig eeuwen nooit aanspraak op het bezitten van deze gaven gemaakt hebben. Maar dat leidde uiteindelijk altijd tot fanatisme en misleiding. Volgens Murray is de geschiedenis duidelijk: er zijn grote opwekkingen geweest, zonder het voorkomen van deze bijzondere gaven; terwijl aan de andere kant er veel discussie over en aandacht voor deze gaven is wanneer er geen sprake is van opwekking. Alle aanspraken op het opnieuw voorkomen van deze gaven hebben ons niet voorbereid op geestelijke opwekking, maar hebben ons afgeleid van de waarheden die de Heilige Geest juist in een opwekking naar voren brengt.

Als besluit van deze samenvatting, geef ik de slotzinnen van Iain Murray:
God wil dat Zijn Naam voor altijd verheerlijkt en geprezen wordt. Het doel van het evangelie is: "de lof van de heerlijkheid zijner genade" (Ef. 1:6), en voor dat doel blijft de belofte van de Heilige Geest vast en zeker, "Hij zal Mij verheerlijken". We zullen dan ook zeker naar de wil van God bidden als we vragen dat Zijn Naam wordt geheiligd en dat Zijn koninkrijk kome. Een dergelijk gebed zal des te meer aandrang krijgen, naarmate we meer zien dat Hem oneer wordt aangedaan, Hem, aan wie het koninkrijk, de kracht en de heerlijkheid toebehoren. Maar hoe groot de duisternis en de oneer, we mogen bidden met geloof, met dankbaarheid, en met verwachting, in het besef dat onze onwaardigheid geen obstakel is voor een goddelijke en almachtige Redder. Want het is onze Vader in de hemel, die gezegd heeft: "Dit deed Mij leed om mijn heilige naam, .......niet om uwentwil doe ik het, o huis Israëls, maar om mijn heilige naam" (Ezech. 36:21,22).

Evaluatie van het boek

Het doel van Iain Murray met dit boek was het geven van een bijbels-theologische fundering voor het verschijnsel van opwekkingen. Heeft opwekking inderdaad een bijbels-theologische basis, die het optreden ervan verklaart en rechtvaardigt? De vraag is nu of Iain Murray zijn doel heeft bereikt.

Mijn antwoord op deze vraag is zonder meer positief. Er zijn de laatste jaren veel boeken over opwekking verschenen, die de geschiedenis van opwekkingen beschrijven. Dit is beslist heel waardevol, om de grote daden van God in de geschiedenis te kennen. Toch gaan deze boeken vaak niet in op de bovengenoemde vraag. Het is de verdienste van Iain Murray, dat hij deze vraag helder aan de orde heeft gesteld en er een antwoord op heeft proberen te vinden.

Hij heeft allereerst een bijbelse fundering gegeven op basis waarvan we het optreden van opwekkingen moeten verstaan. Het fundament ligt in het werk van de Heilige Geest. In dit werk moeten we onderscheid maken tussen het ‘gewone' werk van de Geest en Zijn ‘bijzondere' werk. Het verschil is niet de aard van het werk van de Heilige Geest, maar ligt in de mate waarin de Geest Zijn werk intensiveert in tijden van opwekking. Het werk van de Heilige Geest is altijd het verheerlijken van Christus en het toepassen van zijn werk in het leven van zondige mensen. De Heilige Geest doet ditzelfde in een tijd van opwekking, maar dan krachtiger en op grotere schaal. Waarom dit zo is, kunnen we niet begrijpen; dit behoort tot de soevereiniteit van God.

Iain Murray geeft overtuigende bijbelse argumenten voor wat hij de ‘old school view' noemt. Daarnaast geeft hij ook veel citaten van theologen, zowel van puriteinen als ook van opwekkingspredikers, om deze visie verder uit te leggen en te onderbouwen. Hoewel hij hier niet diep op ingaat, geeft hij ook aan dat dit de visie was van Dr. Martyn Lloyd-Jones. Lloyd-Jones heeft een visie gegeven op de doop met de Heilige Geest, die controversieel is geworden. Zijn visie hierop had echter alles te maken met zijn opvattingen over en vooral zijn verlangen naar opwekking. In wezen was Lloyd-Jones een overtuigd voorstander van de ‘old school view'. Dit valt met citaten aan te tonen.7 De ‘old school view' is stevig verankerd in het calvinisme, met zijn balans tussen Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid. Iain Murray toont de bijbelse fundering daarvoor ook kort aan. Hij gaat daar niet zo uitvoerig op in, wellicht omdat dit in allerlei andere boeken is te vinden.

Kortom, Iain Murray heeft een uitstekende basis gelegd voor een bijbels-theologische visie op opwekking. Is er dan geen kritiek, of zijn er dan geen wensen overgebleven? Ik denk van wel. Je zou eigenlijk nog meer willen, van al het goede dat Murray behandelt! Allereerst zou een nog uitvoeriger en grondiger exegese van de belangrijkste bijbelgedeelten, die Murray gebruikt, het betoog aan kracht hebben doen winnen. Hij geeft daarentegen vooral veel citaten van mensen die zich in het verleden met het onderwerp hebben bezig gehouden, en vooral van hen die persoonlijk ervaring hadden met opwekking. Murray's belezenheid en zijn voorliefde voor biografie en geschiedenis speelden hem wellicht parten. Je zou ook verwachten, dat hij nog uitvoeriger ingaat op de opvattingen van mensen zoals Edwards en Lloyd-Jones. Maar dat heeft Murray in feite al gedaan in zijn vele andere lezenswaardige boeken.8

Het belang van de ‘old school view' voor onze tijd

Tot slot moeten we ons afvragen wat het belang van dit onderwerp en van onze visie op opwekking is voor ons, die zojuist de eenentwintigste eeuw zijn binnengestapt. Is dit niet een discussie die alleen maar van academisch belang is? De situatie van de kerk lijkt soms ver van een opwekking vandaan.

De door Murray gepresenteerde en verdedigde opvatting over opwekking, de ‘old school view', is mijns inziens van het grootste belang voor christenen van nu. De reden daarvoor is tweeledig en kan met twee sleutelwoorden weergegeven worden: verwachting en verantwoordelijkheid. Allereerst mag er de verwachting zijn van wat God door Zijn Geest kan doen ook nog in onze tijd. Juist het feit dat geestelijke opwekking een gave is van God, die daarin volledig soeverein is, geeft hoop en verwachting. Als het van ons mensen af zou hangen, is er alleen maar reden tot pessimisme. Maar we weten dat God zijn plannen zal uitvoeren. Er wordt ons wel eens gevraagd of dat betekent dat wij werkelijk binnen afzienbare tijd een opwekking mogen verwachten. Het antwoord is dat we dat natuurlijk niet weten. Een opwekking in Nederland kan nog wel heel lang wegblijven en misschien zelfs wel nooit meer komen voordat Jezus terug komt. Maar juist dan weten we dat God toch Zijn doel bereikt.

Het tweede punt is onze verantwoordelijkheid. Wij moeten werken, omdat God werkt! Dat is ook het argument van Paulus in Fil. 2:12,13. Juist de wetenschap dat God ieder moment een doorbraak kan geven, moet en mag ons stimuleren om door te gaan met ons werk in het koninkrijk van God. Deze visie heeft enorme gevolgen voor ons leven als christenen, voor de prediking, voor evangelisatie, ons getuigenis in de wereld, enz. Het in balans houden van de wetenschap van Gods soevereiniteit en de menselijke verantwoordelijkheid geeft dan juist kracht en motivatie om met deze zaken door te gaan. Eenzijdigheid hierin is niet bijbels en leidt tot frustratie. Passief afwachten heeft nog nooit tot resultaten geleid, terwijl activisme met voorbijzien van onze afhankelijkheid van God of tot hoogmoed leidt, of tot ontmoediging.

Daarom zijn we heel blij met het boek van Iain Murray en met de Nederlandse vertaling. Ik beveel dit boek dan ook bijzonder warm aan en hoop dat velen dit onderwerp biddend zullen bestuderen. Dit kan ons nieuwe kracht en bezieling geven voor ons werk als christenen en als gemeente tot eer van God!


1. Zie het artikel van drs. H.A. Bakker, Opwekkingsbewegingen en de plaats van de Bijbel, George Whitefield Bulletin, jaargang 1, nr. 2, april 1995.
2. Zie het artikel van L.J. van Valen, Cotton Mather, wegbereider van de ‘Great Awakening', George Whitefield Bulletin, jaargang 5, nr. 3, november 1999.
3. Zie het artikel van P. de Vries, Princeton Seminary: Voorbeeld van een bijbels zicht op de verhouding tussen geloof en wetenschap, George Whitefield Bulletin, jaargang 5, nr. 4, december 1999.
4. Zie de voetnoot in Pentecost Today? Op p. 117: Het idee dat Martyn Lloyd-Jones als een uitzondering beschouwd moet worden, is zonder enige grond. Voor een goede samenvatting van zijn visie, zie zijn boek Preaching and Preachers, [London, Hodder and Stoughton, 1971], hoofdstuk 16.
5. Mind, Heart and Will', een preek over Rom. 6:17 in: Spiritual Depression, [London, Marshall Pickering, 1991].
6. Zie bijvoorbeeld: Sinclair B. Ferguson, The Holy Spirit, [IVP, 1996].
7. Zie noot 3.
8. Iain H. Murray, Jonathan Edwards, a New Biography, [Edinburgh, Banner of Truth]; Revival and Revivalism, [Edinburgh, Banner of Truth]; D. Martyn Lloyd-Jones, The First Forty Years, en The Fight of Faith, resp. deel 1 en 2 van The Authorised Biography, [Edinburgh, Banner of Truth].

© 2000 George Whitefield Stichting.