Door drs H.A. Bakker

Het eerste deel van dit artikel behandelde de historische context van de Romeinenbrief. Er is in het bijzonder aandacht besteed aan Romeinen 9-11 en de ‘rest', het ‘overblijfsel', de groep gelovige Joden die Jezus Christus aan Zich gebonden heeft. In dit tweede deel van het artikel gaat het met name om de hoop van het overblijfsel vanuit Rom. 11:25-27. Van daaruit kunnen ook de christenen uit de heidenen hoopvol gestemd zijn over de toekomst van de Kerk (uit de heidenen) en het (joodse) volk Israël. Ook de wisselwerking tussen de Kerk en Israël komt daarbij ter sprake.

Romeinen 11:25-27

De hoop van het overblijfsel is door Paulus onder woorden gebracht in Rom. 11:25-27, waarin hij het ‘geheimenis' aangaande Israël onthult. Paulus beschouwt de ‘rest' als een eersteling van heel Israël.1 Ik geef een eigen, provisorische vertaling van deze verzen, met vervolgens een vertaling die ik bij C. Den Heyer heb gevonden:
Over een deel van Israël is een verharding gekomen, (die duurt) totdat de menigte van heidenvolken binnenkomt en dan (daarna pas) zal heel (het volk) Israël gered worden, zoals geschreven (staat): uit Sion zal de Verlosser komen; Hij zal de goddeloosheden van Jakob afwenden; en dit (zal) het verbond Mijnerzijds met hen (zijn), wanneer Ik hun zonden wegneem.

De verharding die over een deel van Israël gekomen is, duurt slechts totdat de massa van de heidenvolken is binnengegaan. En zo zal tenslotte heel Israël gered worden.2
De verzen zijn zo uniek en omstreden tegelijk, dat men niet altijd wist hoe men Paulus moest verstaan. Soms ging dat zó ver, dat de verzen als een latere toevoeging werden beschouwd.3 Volslagen ten onrechte.

Zeven opmerkingen bij deze passage

Bij de exegese van deze passage wil ik zeven opmerkingen met kanttekeningen plaatsen.

Het gaat om het joodse volk Israël

Er is sprake van een "gedeeltelijke verharding": een deel van Israël is verhard en een deel van Israël is niet verhard. Zie ook vers 7: "de overigen zijn verhard".4 Dat "heel Israël gered zal worden" wil zeggen dat de verharding zal worden weggenomen en het ongelovige, verharde deel gelovig zal worden en bij het gelovige deel, dat is de ‘rest', zal worden gevoegd (vgl. vers 23: "weer geënt"). In vers 25, waar over Israël wordt gesproken in verband met de verharding, wordt onder "Israël" het joodse volk verstaan. Het is exegetisch geknutsel om dan de tweede keer dat over Israël wordt gesproken (in vers 26), nu in verband met de behoudenis, onder "Israël" bijvoorbeeld de Kerk te verstaan.5 Beide keren in de verzen 25 en 26 staat "Israël" dus voor het joodse volk Israël.

De verharding is tijdelijk
Het "totdat" is een tijdsaanduiding. Het geheimenis van Paulus bestaat daarin, dat hij mag onthullen dat er een tijd zal aanbreken dat de verharding over het ongelovige deel van Israël wordt weggenomen (vgl. 2 Kor. 3:14-16, waar staat dat de ‘bedekking' wordt weggenomen).6Het geheimenis houdt dus niet in dat de verharding over slechts een deel van Israël is gekomen, evenmin dat er een proces gaande zou zijn van incidentele bekeringen onder de Joden in de tijdsperiode van de heidenen (de Kerkperiode7) en ook niet dat een menigte van heidenvolken tot bekering zal komen. Nee, het geheimenis is wat in de derde fase8 zal plaatsvinden9: een massale bekering van het volk Israël tot Jezus de Messias. De verharding van een deel van Israël heeft dus een tijdelijk karakter (zie ook Luk. 21:24).10

Een grote menigte
Dat moment breekt aan wanneer "de menigte van heidenvolken binnengaat". Ik vertaal "pleroma" niet met "volheid" maar met "menigte" (vgl. Den Heyers vertaling hierboven), omdat het hier niet gaat om de laatste van een getal11, maar om een ‘menigte' zoals in Genesis 48:19, waar Jozef Manasse zegent en stelt dat zijn nageslacht "een volheid van volken" zal worden. Hiermee wordt een ‘menigte' van volken bedoeld. Zie ook Jes. 31:4: "de ganse schare [menigte] der herders".12

Maar er is nog een ander argument te noemen voor deze interpretatie. In Rom. 11:12 had Paulus het over de ‘volheid' van Israël. De ‘volheid' staat hier tegenover Israëls ‘val' of ‘tekort'. Daarom gaat het bij het woord ‘volheid' natuurlijk niet over een volheid van een getal, maar over de enorme toestroom van nieuwe joodse christenen die tot geloof zullen komen. Daarom is het aannemelijk om ook 11:25 op dezelfde manier te interpreteren.13 De ‘volheid' der heidenen betekent dan een opwekking, een geweldige oogst onder de heidenvolken. Zij zullen ‘binnenkomen', dat wil zeggen "het Koninkrijk Gods binnengaan" (vgl. Matth. 18:3 en Joh. 3:5). In Rom. 14:17 beschrijft Paulus het Koninkrijk met de termen "rechtvaardigheid, vrede en blijdschap". Massaal zullen de heidenen die rechtvaardigheid, vrede en blijdschap zoeken en vinden. Terecht schrijft Iain Murray: "There is a great revival predicted here".14

Tijdsaanduidingen
Wat ik met "dan" heb vertaald, is een temporele aanduiding in de betekenis van "daarna pas". Ten onrechte15wordt dit woord dikwijls als modale aanduiding gezien en met "alzo" vertaald, in de zin van "op deze wijze".16 Paulus geeft met het voorgaande woord "totdat" echter al duidelijk aan dat hij een tijdsvolgorde bedoelt, net zoals in 1 Thess. 4:17 ("zó" = "dan pas"), Hand. 20:11, ("zo" = "toen pas"), Hand. 7:8 ("aldus" = "daarna"), Hand. 27:17 ("zo" = "daarna"), 1 Kor. 11:28 ("dan" = "daarna pas") en Openb. 9:16-17 ("aldus" = "daarna").

Een ander argument voor deze betekenis wordt genoemd door D. Holwerda. Hij wijst op de antithetische chiastische structuur van de verzen:
a   een verharding
b   voor een deel van Israël
c   totdat
c'  daarna
b'  heel Israël
a'  gered worden

De verharding staat hierbij tegenover de redding, het deel van Israël tegenover geheel Israël en deze lijn voortzettend in het centrum "totdat" tegenover "dan". Deze chiastische structuur impliceert dus een temporele betekenis van het woord "dan": "daarna pas".

Heel Israël: het belangrijkste deel van Israël
De opwekking onder de heidenen resulteert in een opwekking onder het joodse volk: "heel (het volk) Israël zal gered worden". Dit is wat bedoeld wordt met hun "volheid" (11:12). Met de woorden "gans/heel Israël" wordt het volk als geheel bedoeld, niet elke afzonderlijke Jood.17 Bijvoorbeeld in Matth. 2:3 betekent "geheel Jeruzalem" ook niet iedereen en niemand uitgezonderd; in 1 Kon. 8:65 is "geheel Israël" "een grote schare". Zie ook 1 Sam. 7:5 en 25:1, 1 Kon. 12:1; 2 Kron. 12:1 en Dan. 9:11. We zouden kunnen denken aan het merendeel, of het belangrijkste deel. Paulus heeft in ieder geval een massale bekering van het joodse volk in gedachten.
18

Een vergelijkbare en vaak aangehaalde tekst is te vinden in de Misjna Sanhedrin 10,1: "Gans Israël heeft deel aan de komende eeuw" ("kol jisrael jesh lahem cheleq la'olam habba"). Ook hier gaat het niet om de joodse enkeling, maar om het joodse volk als corporatief geheel (vgl. "Heel Nederland zat die avond voor de televisie"). Dat blijkt uit het vervolg, waar opgesomd wordt wie de komende eeuw niet zullen binnengaan, bijvoorbeeld hij die ontkent dat de wet van hemelse oorsprong is.

De Verlosser gaat naar Sion en komt uit Sion

De opwekking onder het joodse volk zal plaatsvinden wanneer de Verlosser "uit Sion" komt. Paulus citeert hier Jes. 59:20 (met Jes. 27:9) anders dan de Hebreeuwse tekst ("naar Sion") en de Griekse vertaling daarvan (Septuaginta: "ten behoeve van Sion"). De verandering kan echter met opzet door Paulus aangebracht zijn.19 Het citaat is namelijk toch volledig in overeenstemming met de betekenis in Jesaja20, maar met de notie daaraan toegevoegd "dat de Heere eerst tot Sion komt, om er Zich mede te vereenigen, zoodat Hij er weer in woont, om dan van Sion uit deze verlossing en reiniging te bewerken" (Greijdanus).21 Voordat de Verlosser uit Sion kan komen, moet hij eerst naar Sion toe komen (vgl. Jes. 40:9-10 en Zach. 14:4). Daarbij denken wij aan de (eschatologische) wederkomst van onze Heere Jezus Christus22, overeenkomstig de woorden van Christus:
Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar een andere; want voorwaar, Ik zeg u, gij zult niet alle steden van Israël zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt.

De meeste puriteinen legden dit vers overigens niet eschatologisch uit, maar voorzagen de massale bekering van Israël in de loop van de geschiedenis, en dus niet aan het einde van de geschiedenis.23

Sommigen beschouwen Sion als het hemelse Sion24, maar dat lijkt onverenigbaar met de eerste betekenis van de tekst uit Jesaja. Daar staat immers dat de Verlosser naar Sion toe komt, zodat in het geval van een hemels Sion Paulus de betekenis van Jesaja omgebogen zou hebben. Beter is het dan om aan te nemen dat Paulus Jesaja zó interpreteert dat hij in één beweging de Messias ziet komen naar Sion tot heil voor Israël, om dan vanuit Sion heil voor de heidenen de bewerken.25

Geen aanleiding voor hoogmoed tegenover de Joden
Met de openbaring van dit geheimenis draait Paulus de rollen van Joden en heidenen om. In eerste instantie leken de heidenen bovenop te liggen. Paulus hoorde de christenen uit de heidenen denken: "er zijn takken weggebroken, opdat ik als loot geënt zou worden" (11:19). Paulus liet hen echter ook zien dat zij niet hoogmoedig en eigenwijs moesten zijn (11:25) en zich niet moesten beroemen tegen de takken van de olijf (11:17-18). Holwerda heeft zich daar scherp over uitgelaten en raakt daarmee de kern van Paulus' boodschap die bij de bespreking van de historische context (deel 1 van dit artikel) al ter tafel is gekomen:
Wij mogen om onzes levens wil niet over het hoofd zien, met welk doel Paulus dit geheim ten aanzien van Israël prijs geeft: om de heidenchristenen te behoeden voor een hooghartige en brutaliserende bejegening der Joden. En het zou dan ook wel zeer misplaatst zijn, als dit geheimenis onze sensatielust zou prikkelen.26

Zonder de opwekking onder de Joden komen de christenen uit de heidenen zelf niet tot grotere heerlijkheid (11:12).27Heel hoofdstuk 11 is een typisch joodse ‘qal wachomer' redenering: "als dit in het ene [minder belangrijke] geval al zo is, hoeveel te meer dan in het andere [meer belangrijke] geval". Dus de verwachting van de volheid van het joodse volk is voor de heidenen reden voor aandacht en ootmoed en van daaruit hoop voor de toekomst. Zij hebben immers ontvangen uit de val van Israël en dat zal des te meer het geval zijn ten gevolge van een opwekking onder de Joden en hun bekering tot Christus. Zonder deze hoop dreigt de Kerk op de verkeerde stoel te gaan zitten, zichzelf te overschatten en de blik te versmallen.

Samenvattend
Deze zeven opmerkingen bij Rom. 11:25-27 kunnen kort bij elkaar genomen worden:
(1) Een deel van het joodse volk Israël in Paulus' dagen - en ook nu nog - is verhard en wijst Jezus als haar Messias af;
(2) Wanneer een massale bekering onder de heidenen zal plaatsvinden, zal ook Jezus wederkomen;
(3) In diezelfde tijd volgt een massale bekering van het joodse volk en wordt de verharding weggenomen;
(4) Paulus had met de openbaring van dit geheimenis de bedoeling om de heidenen die meenden bij God een streepje voor te hebben op hun plaats te zetten (zie deel 1 van dit artikel, waarin de historische context wordt besproken).

Met deze climactische openbaring werpt Paulus met één worp de snoevende heidenchristenen van Rome terug op hun plaats. Maar ook liet hij zijn joodse opponenten zien dat Gods beloften nog steeds Israël golden. Het ‘overblijfsel' was zo joods als wat! De heidenen zijn op die rest geënt en mogen zich dus vooral niets verbeelden!

Grenzen aan de betekenis van Rom. 11:25-27

De historische context bepaalt de grenzen die gesteld kunnen worden aan de betekenis van een tekst. De centrale vraag is: wat betekende de tekst voor de oorspronkelijke lezers? Door het antwoord op deze vraag wordt bepaald hoever we kunnen gaan. Dat bepaalt de grenzen aan de betekenis. In deel 1 van dit artikel heb ik al verwezen naar Melanchton, die de brief aan de Romeinen ten onrechte een systematisch-theologisch handboek noemde. Zover kunnen we dus niet gaan. Maar we hebben niet voor niets veel aandacht besteed aan de historische context, en dat werpt nu zijn vruchten af. Waar liggen dus de grenzen van de betekenis van Rom. 11:25-27?

De tekst is in wezen een pastorale correctie van Paulus, die hij onderwijzend geeft om de arrogantie van de christenen uit de heidenen te temperen. Christenen uit de heidenen mogen het ongeloof van Israël niet als argument tegen Israël en de joodse levensstijl gebruiken (zie 14:2-3, 5-6, 10, 15, 20-21, 15:7-8). De tekst heeft ook een apologetische toon, maar die is alleen aan het adres van de Joden zelf bedoeld.

De tekst zou worden overvraagd als we zouden gaan zoeken naar een eindtijdscenario. De tekst wordt ook uit zijn verband gelicht als er twee heilswegen in gelezen worden, alsof het bij de bekering van Israël zou gaan om een ander Evangelie dan dat waarin de Kerk gelooft. Voor die theologische spagaat is geen ruimte. De tekst kan bovendien niet worden gezien als bewijs voor een hemelse roeping van de Kerk en een aardse roeping voor Israël. Ook wie op grond van deze tekst suggereert dat de Kerk al niet meer op aarde is wanneer Israël tot bekering komt, begeeft zich buiten de grenzen van de tekst. Verder lenen de verzen zich niet voor uitspraken over de grote verdrukking of het duizendjarig rijk en de plaats van de Gemeente daarin. Tenslotte kan Rom. 11:25-27 niet gebruikt worden als bewijs voor de vervangingstheologie.

De Kerk ten opzichte van Israël


Volgens Gods agenda kan de Kerk niet tot voltooiing komen zonder de grootschalige bekering van het volk Israël. Daarmee is het joodse volk tevens een pijnlijke bepaling bij het feit dat wij als Kerk zelf onaf zijn. De Kerk, die nu voornamelijk uit christenen uit de heidenen bestaat, staat ten eerste voor de opdracht om met het oog op de beloften in Rom. 11:25-27 zich te verootmoedigen voor haar Heere. In de tweede plaats is het haar taak de toewending van God tot Israël merkbaar te maken aan het adres van de Joden door de liefde, het gebed, de zorg en de aandacht. De Kerk zou de uitdrukking moeten zijn van Gods Gelaat, dat Zich tot Israël wendt. Niet zozeer de frons, de prikkende ogen, maar juist meer de uitnodigende blik.28De Kerk dient vooruit te kijken en nu al Israël te laten delen in de zegeningen die zullen komen. Die zegeningen kunnen door de Heilige Geest nu reeds vanuit de toekomst gesmaakt worden in de Kerk. God trekt Zich namelijk nog steeds het lot aan van Zijn volk, en bedient Zich daarbij van Zijn Kerk, waarvan de wortel de heilige ‘rest' is.

Investeren in hoop voor de toekomst

In het leven van de puriteinen nam de betekenis van Romeinen 11 een belangrijke plaats in, zoals dat overigens ook in de tijd van de Nadere Reformatie het geval was.29 Op grond van dit hoofdstuk leefde men vanuit de hoop en de verwachting dat er een massale bekering onder de heidenen zal plaatsvinden, gevolgd door een grote opwekking onder het joodse volk.30 Een opwekking was immers beloofd door God, onder zowel heidenen als Joden. Beide grote groepen mensen zouden worden toegevoegd aan de Kerk. Maar, en hier is de historische context van deze belofte van belang, die hoop was bij de puriteinen verankerd in een geest van verootmoediging en een bewustzijn van eigen kleinheid. Protserigheid, ijl triomfantalisme en heksenjachten31 ten opzichte van het Jodendom, evenals antinomianisme, waren hun een gruwel. Men was erop uit om, zoals ook Paulus dat deed, te laten zien dat het Evangelie van Jezus opleidt tot heiliging en niet tot wetteloosheid.

Dit is de reden dat leven en getuigenis van de puriteinen zo heilzaam waren, zowel voor de Kerk zelf alsook voor de maatschappij en het sociale leven. Hoop doet immers leven, juist op het geestelijk vlak. Wanneer die hoop niet of slechts zeer ten dele in ons leeft, verwatert onze langetermijnvisie. De noodzaak om onmiddellijke (korte termijn) doelstellingen ondergeschikt te maken aan hogere (langere termijn) doelstellingen verdwijnt dan. Het gevolg is dat alleen het hier en nu nog van belang is. Een volwassen christen heeft echter geleerd om naar de toekomst te kijken. Een kind leert namelijk als volgt te denken: als ik nu naar school ga, studeer en mij pleziertjes ontzeg, krijg ik misschien later een goede baan; als ik nu spaar en zuinig ben, kan ik later een scooter of auto kopen, of op vakantie gaan. Waar deze investeringsregel wordt toegepast, kunnen mensen leven vanuit de verwachting. Als de Kerk niet meer hoopt, niets meer van de toekomst verwacht, dan heeft zij er ook niets voor over om in die toekomst te investeren. Dan zal zij zich in het heden ook niets laten ontzeggen. Dat is tegenwoordig te merken. Het hedonisme, het geluksvreten, dat ook is doorgedrongen tot de kerken, laat zich geen regels opleggen en het acht haar eigen heden veel belangrijker dan de toekomst van de Kerk of de Joden later.32 Met zo'n houding rijdt men frontaal op Paulus in, maakt men zich los van de betekenis van de ‘heilige rest' en valt men terug in heidendom.

De verwachting van opwekkingen onder Jood en heiden

Met betrekking tot de exegese van Rom. 11:25-27 waren er ook tussen de puriteinen onderling duidelijke verschillen.33 Richard Baxter geloofde bijvoorbeeld helemaal niet in een toekomstige bekering van het joodse volk. Tot de jaren 1640 waren de meeste puriteinen de visie van William Perkins toegedaan. Volgens deze visie zouden veel individuele Joden vlak voor de wederkomst van Christus tot bekering komen. Thomas Goodwin voegde daarbij de prechiliastische verwachting van een duizendjarig rijk na de wederkomst van Christus. Anderen, zoals John Owen, voorzagen wel de bekering van het volk Israël, maar zagen dit als een begin van een lange, zegenrijke periode van de Kerk op aarde voordat Jezus op aarde zou terugkomen. Sommigen zagen die regering van de Kerk op aarde als het duizendjarige rijk.

Voor wat betreft de toekomstvisie bestonden er dus nogal wat verschillende ideeën. Het moge duidelijk zijn dat men echter geen chiliast hoeft te zijn om een schriftuurlijke Israëlvisie te koesteren. Chiliasten, en ik ben er één van, hebben geen patent op Rom. 11:25-27. Een bespreking van de visies op de toekomst van het volk Israël valt weliswaar buiten het kader van dit artikel, maar vast staat wel dat de grootste gemene deler van deze visies de volgende is: men verwacht een opwekking zowel onder de heidenen als de Joden en de toestroom van de Joden tot de Kerk. Die verwachting deel ik graag!34

Zo is Romeinen 11 een prisma van hoop, een belangrijke bouwsteen voor een theologie van hoop. Laten wij de hoop omhelzen en ons niet neerleggen bij christelijk negativisme, de oppervlakkigheid van het postmodernisme, of de dreiging van een zogenaamd postchristelijk tijdperk. Laten we de woorden ter harte nemen van Paulus, die na zijn uitleg voldoende reden ziet om de brief aan de Romeinen af te sluiten met een oproep om de hoop vast te houden:
Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden. (15:4)
Bovenal past ons, zoals ook de puriteinen zich dat sterk bewust waren, de verootmoediging en de bescheidenheid in het licht van de belofte in Romeinen 11 en in de schaduw van het volk Israël.

Veel Joden verrichten nog dagelijks het achttien-gebed en bidden daarin om een volledig herstel van Israël. Een gebed waarvan de wortels wellicht terugreiken tot in het vorige millennium. Ik sluit af met enkele fragmenten daaruit, omdat het een verlangen uitdrukt dat wij nu, na deze studie, gemeenschappelijk hebben:
Blaas op een grote bazuin - ‘Sjofar' - voor onze bevrijding en hef hoog een vaandel om hen van ons die in galoet - de verstrooiing - leven, bijeen te brengen en breng ons allen tezamen van de vier windstreken der aarde. Geprezen U, Eeuwige, Koning die van rechtvaardigheid en recht houdt.

(...) Keer in ontferming naar Uw stad, Jeruzalem, terug en wil daarbinnen steeds weer aanwezig zijn, zoals U beloofd hebt; bouw haar binnenkort weer op als een bouwwerk dat eeuwig stand houdt en wil daar dan de troon van David weer spoedig vestigen.

Laat hem die uit Uw dienaar David voortkomt, spoedig verschijnen. Moge zijn stralende kracht door Uw hulp weer opkomen, want op Uw hulp hopen wij, iedere dag. Geprezen, U, Eeuwige, die de stralende helpende kracht laat ontluiken.35


 1. JOTA 4 (1989), p. 42.
 2. JOTA 4 (1989), p. 41.
 3. Bijvoorbeeld Christoph Plag, Israels Wege zum Heil; Eine Untersuchung zu Römer 9 bis 11 (Arbeiten zur Theologie, 1. Reihe, Heft 40 [Stuttgart: Calwer Verlag, 1969]), p. 41: "Daraus, d.h. aus dem beobachteten Widerspruch und der festgestellten Nichtverzahnung, ergibt sich jetzt die für unseren Zusammenhang zentrale Hypothese: Röm. 11,25-27 hat als ein sekundärer Einschub zu gelten; diese Verse gehören nicht zum ursprünglichen Kontext."
 4. Stern, Ibidem, meent dat de verharding heel Israël geldt, ook het deel dat in de Messias gelooft (p. 417). Ook James Dunn meent dat Paulus niet bedoelt een breuk door Israël heen aan te leggen, en neemt de woorden "ten dele" bij "verharding" (p. 679). Ik volg Cranfield, die het "ten dele" neemt bij "gekomen" ("gegonen"; Ibidem, p. 575) en dat lijkt gezien de context het meest logisch (zie 11:5-8, 17).
 5. Calvijn vatte "Israël" in vers 26 op als de Kerk bestaande uit bekeerde Joden en heidenen (cf. Gal. 6:16). Zie ook Karl Barth, The Epistle to the Romans (translated by Edwyn C. Hoskyns) [London-Oxford-New York: Oxford University Press, 1933], p. 416: "the whole Church, every church". Maar dat is onhoudbaar, cf. Cranfield, p. 576: "it is not feasible to understand Israhl in v. 26 in a different sense from that which it has in v. 25". In de verzen 25 en 26 moet het beide keren wel over het joodse volk Israël gaan (John Murray, Ibidem,Ibidem, p. 96); cf. F.F. Bruce: "It is impossible to entertain an exegesis which takes ‘Israel' here (vers 26 - HB) in a different sense from ‘Israel' in verse 25" (The Epistle of Paul to the Romans, 1963) en Iain Murray, The Puritan Hope; Revival and the Interpretation of Prophecy [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1971], p. 62.
 6. Hierin volg ik D. Holwerda, die op overtuigende wijze over deze vertaling schreef in De exegese van Rom. 11:25-26 (Opbouw, waarschijnlijk 1984), pp. 12-13, 18-19. Ook John Murray lijkt in die richting te denken als hij vertaalt met "and accordingly", The Epistle to the Romans II [NICNT, Grand Rapids: Eerdmans, 1965], p. 96. John Murray schrijft: "The partial hardening of Israel will have a terminus" (Ibidem, p. 93); Cranfield: "the entry of the fullness of the Gentiles will be the event which will mark the end of Israel's hardening" (Ibidem, p. 575); Holwerda: "de toestand der gedeeltelijke verharding van Israël duurt tot aan het moment dat de oogst der heidenen binnen zal zijn gehaald" (Ibidem, p. 27).
 7. Dit verwerpen onder meer Holwerda (Ibidem, p. 27) en Iain Murray, Ibidem, pp. 63-66.
 8. Cranfield spreekt in dit verband over "three successive stages in the divine plan of salvation" (Ibidem, p. 575). De eerste fase is de gedeeltelijke verharding van Israël en de tweede fase de bekering van de heidenen.
 9. Ook D. Holwerda beweert dat het geheimenis zit in wat na het ingaan van de heidenen gaat gebeuren (Ibidem, p. 28).
 10. Terecht schrijft Holwerda: "Ik ben dan ook geneigd te geloven, dat Lucas mede door zijn nauwe contacten met Paulus weet heeft gehad van het geheim dat Paulus hier mededeelt" (Ibidem, p. 43).
 11. Cranfield neemt "volheid" als "the full number of the elect from the Gentiles", maar sluit in verband met de vergelijking met vers 12 niet uit dat het kan gaan om "something like the Gentile world as a whole" (Ibidem, p. 576). Ook Vos leest hier een kwantitatieve grootheid (Ibidem, p. 135). S. Greijdanus ziet een volheid van getal: "het volle door God bepaalde getal dergenen, die uit de heidenen tot het geloof zullen komen", en niet "de volle menigte, of eene groote menigte" (Ibidem, p. 514). Maar de voor de hand liggende vergelijking met vers 12 blijft bij Greijdanus wonderlijk onbesproken! Bij zijn bespreking van 11:12 wordt vers 25 wel betrokken, maar de argumentatie waarom het bij vers 12 niet om een volheid van getal zou gaan, is zwak - ofschoon Greijdanus in wat Paulus schrijft wel een massale bekering van Israël ziet. Ook James Dunn neemt "volheid" als een uitverkoren aantal (Ibidem, p. 680).
 12. Vgl. Stern, die de wereldwijde bekering van de heidenen vooral verwerkelijkt ziet in Paulus' reizen. Paulus meende met die volheid bezig te zijn en hoopte nog mee te maken dat het joodse volk massaal tot bekering zou komen (Ibidem, p. 418).
 13. Vooral John Murray verdedigt dit standpunt. Met betrekking tot de volheid der heidenen zegt hij: "it would not be proper to discard the basic meaning found in verse 12" (Ibidem, p. 93). Hij vat "volheid" op als "the mass restored to repentance". Hij zegt: "To say the least, we would expect that the ‘fulness' of the Gentiles points to something of enlarged blessing for the Gentiles" (p. 93). "(...) an incomparably greater number of Gentiles entering the kingdom" (p. 94) en "a greatly increased influx of Gentiles into God's kingdom" (p. 95).
 14. Iain Murray, The Puritan Hope; Revival and the Interpretation of Prophecy, p. 66.
 15. Hierin volg ik het artikel van D. Holwerda. Met diverse bijbelse en buiten-bijbelse voorbeelden toont hij zijn standpunt aan.
 16. Zo bijvoorbeeld J.S. Vos, Israël en de goddelijke wijsheid volgens Rom. 9-11, in: Paulus en de andere Joden; Exegetische bijdragen en discussie [Delft: Meinema, 1984], p. 143. Vos neemt "kai outwV" als "samenvattend en verdervoerend". Ook J.C. Beker, Paul the Apostle; The Triumph of God in Life and Thought [Edinburgh: T.&T. Clark, 1980], p. 334 (het gaat hem hier om "manner and method"), en S. Greijdanus, De Brief van den Apostel Paulus aan de Gemeente te Rome [CNT; Amsterdam: van Bottenburg, 1933; fotomechanische herdruk: Wristers, 1983], p. 516. Zie ook C.E.B. Cranfield, The Epistle to the Romans II [ICC; Edinburgh: T.&T. Clark, 1979], p. 576 ("an inversion of the order in which salvation is actually offered to men accordingly to 1:16"). Zie ook de messiaanse Jood David H. Stern, Jewish New Testament Commentary [Clarksville: Jewish New Testament Publications, 1992], p. 418 en James Dunn, Romans 9-16 [WBC 38b; Dallas: Word Books Publisher, 1988], ofschoon de laatste stelt dat "some temporal weight cannot be excluded" (p. 681). Dunn ziet "in deze wijze" Gods pogen om via de bekering van de heidenen Israël tot jaloersheid te prikkelen (zie 11:11, 14; 10:19). Vgl. Beker, die het geheimenis uitlegt als het feit dat Israël op dit moment afhankelijk is van de heidenen die geloven (Ibidem, p. 334).
 17. Zo ook John Murray, Ibidem, p. 98, S. Greijdanus, Ibidem, p. 516 en Stern: "the Jewish people as a nation, but not necessarily including every individual Jew" (p. 421), (Iain Murray, Ibidem, p. 68).
 18. Vgl. John Murray: "In a word, it is the salvation of the mass of Israel that the apostle affirms" (Ibidem, p. 98). Ook Greijdanus: "paV Israhl kan in dit verband moeilijk iets anders betekenen dan Israël als geheel, tegenover een klein deel tevoren" (Ibidem, p. 516; hij spreek ook van een "massa-bekering van Israël", p. 497). Dunn merkt net als Greijdanus op dat Israël als corporatief geheel sterk contrasteert met de ‘rest' (leimma). Iain Murray spreekt over: "the large numerical increase of converted Jews" (Ibidem, p. 72).
 19. Vgl. James Dunn: "a deliberate alteration by Paul is quite conceivable" (Ibidem, p. 682). Deze verandering vond volgens Patrick Fairbairn niet per ongeluk plaats, maar is "sprung from design" (Prophecy, Viewed in Respect to its Distinctive Nature, its Special Function and Proper Interpretation [Grand Rapids: Baker, 1865, 1976], p. 279). Karl Barth geeft speciaal in een voetnoot te kennen dat deze verandering belangrijk is (Ibidem, p. 412). Holwerda vindt de afwijking te klein om er betekenis aan toe te kennen (Ibidem, p. 36).
 20. Vgl. Fairbairn, Ibidem, p. 279.
 21. Ibidem, p. 517. Vgl. Gleason Archer & G.C. Chirichigno, Old Testament Quotations in the New Testament: A Complete Survey [Chicago: Moody Press, 1983]: "It would seem more likely that the Redeemer would come to Zion for the purpose of cleansing God's people from sin." (p. 127).
 22. Cranfield beschouwt de tekst als plaatshebbend in het eschaton ("at the end"), Ibidem, p. 578. Overtuigd zijn ook Beker ("it points clearly to an eschatological event") (Ibidem, p. 334) en James Dunn, Ibidem, p. 682. Vgl. de eschatologische verzen Rom. 7:24 en 1 Thess. 1:10.
 23. Iain Murray, Ibidem, p. 72. Zie de voorbeelden in zijn boek genoemd. Maar zo ook Sanday & Headlam in hun commentaar op de Romeinenbrief.
 24. Bijvoorbeeld Cranfield, Ibidem, p. 578 en Fairbairn, Ibidem, p. 280 (het hemelse Sion is voor hem de Kerk). Karl Barth, (Ibidem, p. 417): "He comes out of Sion, that is, from above, from the unobservable Origin of the Church."
 25. Zo schrijft Dunn (Ibidem, p. 682). Het "uit Sion" is door Paulus zo vermeld omdat hij het primaat van de natie Israël in de eindtijd niet wil aanvuren. Nu ligt het accent op het heil voor de heidenen, want dat geschiedt namelijk "vanuit" Sion.
 26. Holwerda (Ibidem) drukt dit aan het eind van zijn artikel zo scherp uit.
 27. Vgl. John Murray, Ibidem, p. 96. De volheid der heidenen (11:25) is al een grote zegen, maar de volheid van Israël (11:12) betekent voor de heidenen een zegen die daar weer bovenuit gaat (11:12).
 28. Zie bijvoorbeeld het inspirerende boek van Fritz May, Israel Zwischen Blut und Tränen; Der Leidensweg des Jüdischen Volkes [Asslar: Schulte + Gerth, 1987]. De Kerk heeft eeuwenlang een geestelijk, maar ook een materieel herstel van de natie Israël voor onmogelijk gehouden en soms ook lacherig van de hand gedaan. Zie bijvoorbeeld Origenes, (Tegen Celcus 4,22): "En wij zeggen met vertrouwen dat zij [de Joden] nooit hersteld zullen worden ...". Calvijn (Institutie 3,25,5) noemt het chiliasme een verzinsel dat te kinderachtig is dat het weerlegging zou nodig hebben; A. Kuyper hoonde de visie van een letterlijk herstel van Kanaän en Jeruzalem weg (De Gemeene Gratie Deel 2, hoofdstuk 91 [Amsterdam-Pretoria: Höveker & Wormser, 1904], p. 682).
 29. Vgl. W.J. Op ‘t Hof, De Visie op de Joden in de Nadere Reformatie Tijdens het Eerste Kwart van de Zeventiende Eeuw [Amsterdam: Bolland, 1984] en C.J. Meeuse, De Toekomstverwachting van de Nadere Reformatie in het Licht van haar Tijd [Kampen: De Groot Goudriaan, 1990]. Een mooi voorbeeld is te vinden in de Bijbellezingen van Isaac Da Costa (Deel 2 [Amsterdam: H. Höveker, 1866], pp. 487-491), waar hij op Ezechiël 36 ingaat: "(...) Wij hebben derhalve de vervulling dezer belofte nog te goed. (...) Het is daarom met Israël als met eene comeet, welke men in vele jaren, ja soms gedurende eeuwen niet zien kan, doch ziet! Op eens, daar komt zij weder. Ja de bekeering van Israël is onmogelijk ... doch juist dit wil God ons door dit gezigt van Ezechiël leeren ... (...) God is getrouw, ook jegens Israël. (...) Neen, Israël is een wezenlijk volk, en al wat aan dat volk gedreigd en beloofd is, heeft eene wezenlijke vervulling. (...) Ja, dit zal zoo voortgaan, totdat het paradijs weer zal gezien worden, en het Jeruzalem Gods weder op aarde hersteld zal zijn."
 30. Ook de ‘Particular Baptists' in Engeland, sterk beïnvloed door de puriteinse theologie, beleden al in 1656 in de ‘Somerset Confession' de verwachting van Israëls bekering, in de geest zoals hierboven uitgelegd: "That it is the duty of us believing Gentiles, not to be ignorant of that blindness that yet lieth on Israel, that none of us may boast ..., but to have bowels of love and compassion to them, praying for them ..., expecting their calling, and so much the rather, because their conversion will be to us life from the dead ..." (artikel 35), in: William L. Lumpkin, Baptist Confessions of Faith [Valley Forge: Judson Press, 1959, Revised Edition 1969, 1983].
 31. Zie voor een historisch overzicht Hans Jansen, Christelijke Theologie na Auschwitz, deel 1, Theologische en kerkelijke wortels van het antisemitisme [Den Haag: Boekencentrum, 1981]. Een boek dat vooral de actualiteiten van deze eeuw begrijpelijk bespreekt is David Dolan, De Strijd om het Beloofde Land, De Verhouding Israëliërs en Arabieren in Verleden, Heden en Toekomst [Leiden: Uitgeverij Groen en Zoon, 1991].
 32. Het postmodernisme laat vanwege de fragmentatie van het leven en het daaruit volgende prijsgeven van de ‘grote verhalen alle ruimte voor een opkomen van neo-Nietzscheaanse, hedonistische en antisemitische trekken. Er is geen ruimte meer voor het ‘grote verhaal' van Israël en Israëls God. Zie Wim A. De Pater, Het postmoderne nog eens uitgelegd, in: Nederlands Theologisch Tijdschrift 50 (1996), 177-202; Willem van Reijen, De Onvoltooide Rede; Modern en Postmodern [Kampen: Kok Agora, 1987]; Dick Veerman, Christel van Boheemen, Postmodernisme; Politiek Zonder Vuilnisvat [Kampen: Kok Agora, 1988]. Friedrich Nietzsche bepleitte een terugkeer van een tijd van het lijf (zoals in het klassieke Griekenland), zie Also Sprach Zarathustra, Von den Hinterweltern en Von den Verächtern des Leibes: "Einen neuen Stolz lehrte mich mein Ich, den lehre ich die Menschen: nicht mehr den Kopf in den Sand der himmlischen Dinge zu stecken, sondern frei ihn zu tragen, einen Erdenkopf, der der Erde Sinn schafft! (...) Kranke und Absterbende waren es, die verachteten Leib und Erde und erfanden das Himmlische und die erlösenden Blutstropfen ... (...) Wahrlich nicht an Hinterwelten und erlösende Blutstropfen: sondern an den Leib glauben auch sie am besten, und ihr eigner Leib ist ihnen ihr Ding an sich." "Leib bin ich ganz und gar, und Nichts außerdem: und Seele ist nur ein Wort für ein Etwas am Leibe." Neo-Niezscheanisme is in wezen een terugval in het heidendom.
 33. Zie de dissertatie van R.J. van Elderen, Toekomst voor Israël; Een Theologisch-Historisch Onderzoek naar de Visie op de Bekering der Joden en de Toekomst van Israël bij Engelse Protestanten in de Periode 1547-1670 Tegen de Achtergrond van hun Eschatologie [Kampen: Mondiss, 1992]; Iain Murray, The Puritan Hope; Revival and the Interpretation of Prophecy [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1971].
 34. Zelfs door Heinrich Heppe en Ernst Bizer is de verwachting van Israëls bekering genoemd in Die Dogmatik der Evangelisch Reformierten Kirche [Neukirchen: Neukirchener Verlag, 1958], Locus 28 (Iudaeorum conversio).
 35. Jitschak Dasberg, Siddoer [Amsterdam: Nederlands-Israelitisch Kerkgenootschap, 4e druk 1993], pp. 46-48.

© 2003 George Whitefield Stichting.