Door K. Runia

Wat is evangelische theologie?

De vraag ‘Wat is evangelische theologie?' klinkt eenvoudig, maar is buitengewoon moeilijk te beantwoorden. Ik begin met enkele algemene opmerkingen om daarmee als het ware het ‘veld' uit te zetten.

1. Bestaat er eigenlijk wel een evangelische theologie? Is de evangelische beweging niet veel te bont geschakeerd om van ‘de' evangelische theologie te spreken? Dr. H.C. Stoffels heeft in zijn dissertatie
1 over de evangelische beweging in ons land ook een onderzoek ingesteld naar de geloofsovertuigingen van deze beweging en hij kwam, op grond van literatuuronderzoek, tot de volgende omschrijving van de beweging: "Een conglomeraat van fundamentalisten, charismatici, premillennialisten, gemengde en radicale evangelischen, groepen kortom die op tal van geloofspunten van elkaar verschillen." Dat liegt er niet om! Dit klopt ook met mijn eigen ervaring in FEET (the Fellowship of European Evangelical Theologians). Op de tweejaarlijkse conferentie is altijd een grote verscheidenheid van theologen en theologieën aanwezig. Uit Engeland komen er onder anderen anglicanen, methodisten, presbyterianen, baptisten en pentecostals. Uit Duitsland komen er lutheranen, gereformeerden, baptisten en pentecostals. Uit Nederland komen er hervormden, gereformeerden christelijke gereformeerden vrijgemaakte gereformeerden en ook baptisten. Het zijn allemaal mensen die zich bewust zijn van hun theologische ‘roots' en die ook bewust in hun eigen kerkelijke traditie willen staan, maar tegelijk zich ook als evangelische theologen beschouwen. Tegen deze achtergrond kan men nauwelijks van een uniforme evangelische theologie spreken. De Amerikaanse evangelische theoloog Donald Bloesch zegt dan ook dat evangelicalisme "een stemming en niet een theologisch systeem is". Carl Flenry zegt het weer even anders: "Evangelicalisme" is "evenzeer een temperament als een theologie". Ralph Winter2 noemt het "een beweging en niet een theologie". Toch kunnen we wel degelijk spreken van bepaalde evangelische accenten, die we bij veel evangelische theologen aantreffen. We komen daar straks op terug.

2. De tegenwoordige belangstelling voor theologische vragen is op zichzelf een verheugend teken. In het verleden heeft de evangelische beweging, zowel in de Engelssprekende als in de Duitssprekende wereld en ook in ons eigen land, vaak een terughoudende houding tegenover de academische theologie aangenomen. Bloesch spreekt ergens van een ‘anti-theologisch vooroordeel'. De belangrijkste reden daarvoor was dat in veel universiteiten en seminaries de ‘liberale' of vrijzinnige theologie dominant was en dat deze theologie maar al te vaak studenten uit een evangelisch milieu meezoog. Helaas werkte de evangelische beweging zelf door die negatieve houding de dominantie van de liberale theologie in de hand. Door er zelf niets aan te doen lieten ze het terrein over aan de anderen en vergaten ze hun eigen gemeenten en hun eigen kinderen te ‘wapenen' tegen verkeerde interpretaties van de Schrift. Maar al te vaak werden juist de meest intelligente studenten meegetrokken op het liberale spoor.

3. Het enige verweer dat evangelischen in deze situatie hadden, was in de regel dat ze direct op de woorden van de Schrift terugvielen, zonder zich daarbij te realiseren dat niemand de Schrift zonder een bepaalde, traditionele bril leest. We lezen de Bijbel vaak via de bril die we van het voorgeslacht overgenomen hebben. De Duitse theoloog W. Schlichting
3 heeft gezegd:
Het is de blinde vlek van de biblicisten dat ze zich niet realiseren hoezeer hun eigen denken beïnvloed is door de tijd, door hun voorgangers en door hun omgeving - terwijl ze dat bij anderen juist zo heel scherp zien en veroordelen.
Alle theologie, ook de evangelische, is contextueel!

4. In de vierde en laatste plaats wil ik erop wijzen dat evangelischen heel vaak de neiging hebben het christelijk geloof in een aantal ‘centrale waarheden' samen te vatten. Deze min of meer losstaande waarheden vormen het platform waarop men elkaar ontmoet en herkent. Dit was al het geval bij de eerste Evangelische Alliantie, die in 1846 in Engeland werd opgericht. Als basis nam men negen waarheden uit het Protestantse erfgoed.
4 De Nederlandse Evangelische Alliantie die in 1979 (opnieuw) werd opgericht heeft ook negen van dergelijke waarheden in haar beginselprogramma opgenomen. Het is misschien nuttig om ze hier te noemen.5

a. de eenheid van God, van eeuwigheid bestaande in drie Personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest;
b. de soevereiniteit van God de Vader in schepping, voorzienigheid, openbaring en voleinding;
c. onze Here Jezus Christus, God in het vlees geopenbaard, geboren uit een maagd, Zijn zondeloos leven, Zijn goddelijke wonderen, Zijn plaatsvervangend en verzoenend sterven, Zijn lichamelijke opstanding en Hemelvaart, Zijn werk als Middelaar en Zijn persoonlijke wederkomst in macht en heerlijkheid;
d. de goddelijke inspiratie van de Heilige Schrift en daaruit voortvloeiend haar betrouwbaarheid en hoogste gezag in alle zaken van geloof en leven; er is geen dwaling in al wat zij verklaart;
e. de universele en algehele zondigheid en schuld van de gevallen mens, die hem onderwerpen aan Gods toorn en veroordeling;
f. de verlossing van de zondaar door het vergoten bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, en zijn rechtvaardiging uit genade, niet door werken, maar door het geloof in Hem;
g. de lichamelijke opstanding van de doden; van de gelovigen tot het eeuwige Leven en van degenen, die verloren gaan, ten oordeel;
h. het werk van God de Heilige Geest, die het verstand verlicht, de wedergeboorte werkt en in de gelovige woont, waardoor deze in staat wordt gesteld een heilig leven te leiden en te getuigen en te werken voor de Here Jezus Christus;
i. het priesterschap van alle gelovigen, die tezamen de universele gemeente vormen, het lichaam van Christus, waarvan Hij het Hoofd is, en die krachtens Zijn bevel gehouden is het Evangelie in de gehele wereld te verkondigen.

Ook in het Evangelisch Manifest vinden we de theologische uitgangspunten kort samengevat in zeven centrale geloofswaarheden.

Een ‘gelaagde' traditie

Deze centrale waarheden zijn echter niet zomaar willekeurig verzameld. Er is wel degelijk een theologisch verband tussen die waarheden. Ze hebben een innerlijke samenhang, die voortvloeit uit het feit dat de evangelische beweging een eigen ‘traditie' heeft. In grote lijnen worden een aantal hoofdlagen van deze traditie in het Evangelisch Manifest omschreven:

De onderste laag is die van de Reformatie uit de zestiende eeuw. Bijna alle evangelischen leiden hun stamboom terug op deze Reformatie. Het woord ‘evangelisch' was origineel ook synoniem met ‘reformatorisch' en stond toen tegenover ‘papistisch'. In het Evangelisch Manifest wordt gesproken over het sola fide, sola gratia, solo christo en sola scriptura van de Reformatie.

De tweede laag heeft in de verschillende landen een verschillende naam, maar toont wel een diepe en essentiële verwantschap. Voor de Engelssprekende wereld denken we aan het Puritanisme, voor de Duitssprekende wereld aan het Piëtisme, voor ons eigen land aan de zogenoemde Nadere Reformatie.

De derde laag wordt gevormd door de verschillende opwekkingsbewegingen uit de achttiende en negentiende eeuw, waaronder in Nederland het Réveil. Ook deze bewegingen tonen een sterke onderlinge verwantschap.

Naast deze drie hoofdlagen die alle evangelischen min of meer gemeenschappelijk hebben, zijn er ook nog twee bewegingen uit onze eigen eeuw, die op bepaalde sectoren van de evangelische beweging een diepe invloed hebben uitgeoefend. Ik denk hier aan het zogenoemde Fundamentalisme, dat in de periode 1910-1930, in een felle reactie op de liberale theologie, een sterke invloed heeft gehad in Amerika en, vanuit Amerika, ook de evangelische beweging in Europa heeft beïnvloed. In het Evangelisch Manifest wordt naar deze stroming niet verwezen. Daarnaast is er de Pinksterbeweging, die in het begin van deze eeuw in Amerika ontstond en zich langzaam maar zeker een eigen plaats verworven heeft binnen de evangelische beweging. Het aanvankelijke verzet, met name bij de Britse evangelicals en de Duitse Evangelikalen, heeft geleidelijk aan plaats gemaakt voor tolerantie en zelfs acceptatie, vooral toen in de jaren zestig het gedachtengoed van de Pinksterbeweging via de zogenoemde charismatische beweging een eigen plaats kreeg binnen de grote historische kerken. Tenslotte verwijst het Evangelisch Manifest naar de Lausanne Verbintenis uit 1974, als een verwoording van haar geloofsgoed.

De eerste drie lagen zijn beslissend voor de evangelische beweging als geheel. De belangrijkste accenten van de evangelische theologen komen we dan ook op het spoor via deze drie lagen. Uiteraard spelen de lagen in de verschillende groeperingen en ook in de verschillende landen weer een eigen rol. Anglicaanse evangelicals zijn in de regel diep beïnvloed door de reformatorische traditie (al spelen de andere lagen ook bij hen in meerdere of mindere mate een rol) en zijn in allerlei opzicht nogal gereformeerd in hun theologie. De Britse evangelicals die tot de zogenoemde vrije kerken en vrije groepen behoren zijn in doorsnee veel arminiaanser in hun theologie (vaak meer onbewust dan bewust!), en in de vrije groepen komen we diepe sporen van de opwekkingsbewegingen tegen. Bij de Duitse Evangelikalen (de term is overgenomen uit het Engels; de naam ‘evangelisch' was al in gebruik bij de grote Landeskirchen) lopen de lijnen meestal terug op het Piëtisme, al moet de invloed van de opwekkingsbewegingen niet onderschat worden. Bij de vrije groepen in ons land worden vooral ook sporen van de opwekkingsbewegingen zichtbaar.

Ondanks alle verschillen, die grotendeels contextueel te verklaren zijn (d.w.z. vanuit de ontwikkelingen die elke groepering in haar eigen historische en theologische context onderging), heeft de drievoudige gelaagdheid van de gemeenschappelijke traditie er toch voor gezorgd dat er bepaalde gemeenschappelijke accenten of kenmerken zijn die we bij allen terugvinden. In feite komt het dan altijd op de volgende hoofdzaken neer:
1. de onvoorwaardelijke aanvaarding van de Heilige Schrift als het gezaghebbende Woord van God voor ons;
2. persoonlijk geloof in Jezus Christus en zijn heilswerk en een persoonlijke geloofsband met Hem door het werk van de Heilige Geest;
3. de nadruk op de missionaire taak van de individuele gelovige en van de gemeente als geheel.

Eigenlijk vinden we in deze drie hoofdzaken de historische ontwikkeling terug. De drie hoofdwortels van de beweging worden hier zichtbaar. Het eerste punt gaat terug op de Reformatie; het tweede op het Puritanisme, het Piëtisme of de Nadere Reformatie; het derde op de opwekkingsbewegingen vanaf de achttiende eeuw. Uiteraard betekent deze overeenstemming op hoofdpunten geen uniformiteit. Binnen de gemeenschappelijke kenmerken worden telkens weer eigen accenten gelegd. Toch is het gemeenschappelijke wel zo groot dat men elkaar, ook al komt men uit verschillende kerkelijke tradities of verschillende vrije groeperingen, als mede-evangelicals herkent. Wanneer theologen uit verschillende landen en kerkelijke tradities elkaar elke twee jaar ontmoeten op de FEET-conferentie, herkennen ze elkaar duidelijk op de drie genoemde punten. We willen deze punten dan ook eerst breder uitwerken en vervolgens nog aandacht geven aan enkele andere belangrijke accenten.

De Heilige Schrift als Gods Woord

De onvoorwaardelijke erkenning van de Schrift als Gods Woord is kenmerkend voor alle evangelischen en ze staan hiermee duidelijk in de lijn van de Reformatie uit de zestiende eeuw. De Reformatie was een beweging terug naar de Schrift en naar het evangelie dat in haar verkondigd wordt. In de loop der eeuwen waren allerlei kerkelijke en theologische tradities over de Schrift heen gegroeid, met als gevolg dat het evangelie van de vrije genade verduisterd was. In zijn verdediging van dit evangelie beriep Luther zich voortdurend op de Schrift. Hij weigerde zich de mond te laten snoeren door een beroep op kerkvaders of grote middeleeuwse theologen en antwoordde telkens weer:
Als iemand mij uit de Schrift zelf kan overtuigen dat ik het verkeerd zie, zal ik mijn meningen herroepen; maar als bij dat niet kan, blijf ik bij het evangelie, ook al zal me dat het leven kosten.

Ook Calvijn en de andere reformatoren waren in de eerste plaats Schrifttheologen. In de gereformeerde confessies vinden we dan ook steeds een duidelijke belijdenis van de Schrift als Gods geïnspireerde en gezaghebbende Woord. De evangelische beweging heeft van het begin af grote nadruk gelegd op de Schrift. Het eerste artikel in de basis van de in 1846 in Engeland opgerichte Evangelical Alliance luidde dan ook: "De goddelijke inspiratie, het goddelijk gezag en de goddelijke genoegzaamheid van de Heilige Schrift".

De Lausanne-Verbintenis spreekt in het tweede artikel onmiddellijk over "het gezag en de kracht van de Bijbel":
Wij belijden opnieuw de goddelijke inspiratie, de betrouwbaarheid en het gezag van de oud- en nieuwtestamentische geschriften in hun totaliteit als het enige geschreven Woord van God. Het is zonder dwaling in alles wat het uitspreekt en het is de enige onfeilbare maatstaf voor geloof en leven. Wij belijden tevens de kracht van Gods Woord om zijn heilsplan te realiseren.

Dit alles betekent niet dat men geen oog heeft voor de ‘menselijkheid' van de Schrift (al wordt daar soms wel eens te weinig aandacht aan gegeven), maar voorop staat, in overeenstemming met de visie van de reformatoren, dat de Schrift genoegzaam (sufficientia), duidelijk (claritas en perspicuitas) en normatief (auctoritas) is.

Probleemvelden

Toch is hiermee niet alles gezegd. Zoals we straks ook bij de andere punten zullen zien, zijn de sterke punten van de evangelische beweging ook vaak de punten waar de zwakheden liggen. Dat geldt ook ten aanzien van de Schrift.

Nadere bestudering van de evangelische theologie laat zien dat er wel een gemeenschappelijke erkenning is van het formele gezag van de Schrift, maar dat er soms vrij ingrijpende verschillen zijn, als het gaat om de interpretatie en de inhoud van de Schrift. Juist hier blijkt dat er niet een gemeenschappelijke evangelische theologie is. Wat ontbreekt is zicht op de eenheid van de Schrift. Dit verklaart ook waarom men in evangelische organisaties vaak werkt met een basis die uit een aantal ‘losse' punten bestaat.

Men is er tot dusver in de evangelische beweging nog nooit toe gekomen om een organisch opgebouwde belijdenis op te stellen. Het kenmerkende van de kerkelijke belijdenis is altijd dat men de waarheid als een eenheid tracht te verstaan. Of dat nu gedaan werd in de soteriologische benadering van de Heidelberger Catechismus of in de systematisch-theologische benadering van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (deze twee zijn min of meer paradigmatisch voor het kerkelijk belijden), in alle gevallen was het een poging om de ene waarheid van de Schrift uiteen te zetten. Het evangelische denken is op dit punt soms te fragmentarisch en doet geen recht aan de ene waarheid van de Schrift. Gelukkig kenmerkt de evangelische beweging binnen de traditionele kerken zich door een betrokkenheid zowel op het evangelische elan als op de reformatorische belijdenisgeschriften.

Buiten de kerken ziet men in de evangelische beweging soms een nogal biblicistische benadering van de Schrift. Vooral als het gaat over de leer van de laatste dingen is men geneigd om een letterlijke interpretatie van de Schrift aan te hangen, die leidt tot hoogst merkwaardige schema's (tweeërlei wederkomst, tweeërlei of zelfs drieërlei opstanding der doden, enz.). Gelukkig is de tijd grotendeels voorbij dat men elkaar beoordeelde en soms ook veroordeelde op grond van de vraag of men geloofde in de opname van de gemeente voor, tijdens, of na de grote verdrukking.

Gods Woord en de woorden van mensen

Evangelischen delen de overtuiging dat de geschriften van het Oude en Nieuwe Testament door de Heilige Geest geïnspireerd zijn, maar er is geen overeenstemming ten aanzien van wat we onder inspiratie hebben te verstaan. In de oudere evangelische theologie stond men in de regel vrij dicht bij een mechanische conceptie van inspiratie. Soms gaf men de indruk dat de Heilige Geest de inhoud van de Schrift aan de verschillende schrijvers min of meer ‘gedicteerd' had. Men sprak dan ook graag van een ‘verbale' inspiratie. De oude Princeton School (met name A.A. Hodge en B.B. Warfield) ging ver in die richting. Warfield was van mening dat de Geest weliswaar niet de vorm, maar wel de inhoud van de boodschap had doorgegeven. Vandaag zullen weinig evangelische theologen zo ver gaan. In zijn nieuwe dogmatiek
6 houdt Donald Bloesch het er op dat de paradox van de Schrift is dat ze zowel het Woord van God als het woord van mensen is. Mensen als Bloesch vragen nadrukkelijk aandacht voor de menselijke kant van de Schrift. Bloesch beroept zich hiervoor graag op Calvijns gebruik van het begrip ‘accommodatie' in de leer van de openbaring en van de Schrift. God heeft zich in zijn openbaring aangepast aan ons beperkt en verduisterd verstand, zoals een moeder zich bij het praten aanpast aan het kleine kind. Dat betekent dat de Heilige Geest aan de bijbelschrijvers (en ook aan de profeten en apostelen) "een betrouwbare, maar onvolledige kennis van Gods wil en doel" gaf (D. Bloesch, 121). De laatste jaren merken we hoe in toenemende mate ook evangelische theologen bereid zijn de rechtmatigheid van sommige aspecten van het historisch-kritisch onderzoek van de Bijbel te doordenken. Aanvankelijk was er een sterk verzet tegen deze benadering van de Schrift. Dat was ook geen wonder, omdat het meeste historisch-kritische onderzoek uitging van vooronderstellingen die dwars op het zelfgetuigenis van de Schrift stonden. Toch kon niet ontkend worden dat de voorstanders van deze methode wel op een reëel probleem gestoten waren.

Is de Schrift zonder enige dwaling van welke aard ook?

Een ander punt dat de laatste jaren in de Engelssprekende wereld in het centrum van de discussie is komen te staan, is de vraag van de inerrantie (foutloosheid). Het gaat hier om de vraag of de Bijbel vrij van dwaling is, zelfs in alle geografische en historische details. Zij die de term ‘inerrantie' liever niet gebruiken, geven de voorkeur aan termen als betrouwbaarheid, waarachtigheid en onfeilbaarheid. De laatste term wordt dan gebruikt in de historische zin van het woord: de Bijbel faalt nooit en nergens in de vervulling van de beloften die hij ons in naam van God toezegt. "De Schrift is net zo geloofwaardig en betrouwbaar als de God, die erin tot ons spreekt".
7

Geloof in Jezus Christus en zijn heilswerk

Dit is een van de meest centrale aspecten in de evangelische theologie. Wat dit betreft staan evangelischen geheel en nadrukkelijk in de traditie van de kerk van alle eeuwen. Ze geloven dat Jezus Christus de Zoon van God is, die om ons en om onze redding mens is geworden (Geloofsbelijdenis van Nicea) en door zijn lijden en zijn dood aan het kruis ons met God verzoend heeft. Ze geloven dat we geen van de grote heilsfeiten uit zijn leven mogen loslaten: de maagdelijke geboorte, het kruis, de opstanding, de Hemelvaart, het zitten aan Gods rechterhand en de wederkomst (Apostolische Geloofsbelijdenis). In Lausanne volgde dan ook onmiddellijk na het artikel over de Schrift een artikel over "de unieke en universele betekenis van Christus", dat begint met de woorden: "Wij belijden opnieuw dat er slechts één Verlosser en een Evangelie is".

Deze nadruk op de verzoening van onze zonden door Jezus' dood aan het kruis hangt samen met een diep zondebesef. Wij mensen zijn niet zoals God de mens oorspronkelijk bedoeld had, maar we zijn gevallen mensen, die tot in de wortel van ons bestaan door de zonde aangetast zijn. En omdat God een heilig God is, kan en wil Hij de zonde niet door de vingers zien, maar moet er iets met die zonde gebeuren. Teksten als Jesaja 6:5 ("Wee mij, want ik ga ten onder, want ik ben een man onrein van lippen"), Lucas 5:8 ("Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens, Heer") en Romeinen 7:24 ("Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood?") raken evangelischen dan ook diep, omdat ze deze gevoelens uit eigen ervaring kennen. Ze geloven dat er een goddelijke vloek op de zonde ligt, maar ze geloven ook dat "Christus ons heeft vrijgekocht van de vloek der wet door voor ons een vloek te worden; want er staat geschreven: Vervloekt is een ieder die aan het hout hangt" (Gal. 3:13). Ze geloven dat God in het kruis van Christus "ons al onze overtredingen kwijtschold, door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde en dat Hij dat gedaan heeft door het aan het kruis te nagelen" (Kol. 2:13, 14). Voor evangelische mensen is de plaatsvervanging dan ook een centraal en onopgeefbaar aspect van de verzoening.

Het werk van de Heilige Geest

Dit alles is echter voor de evangelischen niet een abstracte, theoretische kennis, maar het is, als het goed is, een zaak van het hart, dat geraakt is door de Heilige Geest. Geloof is niet een zaak van formeel kerklidmaatschap, van naar de kerk gaan en deelnemen aan de sacramenten, ook niet van het intellectueel begrijpen van de bijbelse boodschap, maar het is allereerst een zaak van ervaring. Het is de vrucht van de persoonlijke ervaring van een innerlijke verandering, die gewerkt is door de Heilige Geest en die leidt tot een onvoorwaardelijk vertrouwen op Christus als de persoonlijke Zaligmaker. Een mens moet dan ook weten dat hij/zij wedergeboren en bekeerd is. Over de ‘vorm' van die bekering kan men in evangelische kringen van mening verschillen. Er wordt niet een bepaalde leeftijd voorgeschreven, noch een bepaalde emotionele manifestatie. Evangelicals staan op het féit van de bekering, niet op een bepaalde vórm ervan. Terecht is erop gewezen dat er op dit punt een overeenkomst is met de ‘bevindelijke' gereformeerden.
8 Ook daar heeft men weet van ‘krachtdadige' bekering. Toch is er ook een verschil. Bij de ‘bevindelijke' gereformeerden ligt de nadruk sterk op het ingrijpen van God in het leven. De mens zelf neemt een min of meer passieve houding aan. In evangelische kring ligt meer de nadruk op het actief zoeken van een vernieuwing van het leven. De zondige mens is vastgelopen in zijn eigen leven, zoekt God en doet een beroep op Hem. Stoffels onderscheidt op grond van zijn onderzoek drie typen van bekering onder evangelische mensen: 1. een korte periode, waarin bewuste keuze en overgave sleutelwoorden zijn; 2. een langdurig proces dat gekenmerkt wordt door bewustwording; 3. een bekering waar de nadruk ligt op wat God doet en waar men soms spreekt van ‘overrompeling'.

In alle gevallen wordt echter de diepste grond gevonden in het werk van de Geest. In dit alles wordt een duidelijke verbindingslijn met het Puritanisme, het Piëtisme en de Nadere Reformatie zichtbaar. Als levend geloof een persoonlijk geloof is, als vrucht van wedergeboorte en bekering en zich uitwerkend in persoonlijke heiliging, dan is dat alleen mogelijk door de Heilige Geest. Hij is het die wederbaart en bekeert. Hij is het die een mens de boodschap van de Schrift doet verstaan en geloven. Hij is het die leert bidden.

Echt bidden is nog wat anders dan het opzeggen of nazeggen van een formuliergebed. Het is het uitstorten van het hart voor de hemelse Vader. Het is ook de Heilige Geest die ons brengt tot persoonlijke levensheiliging, waarin gestreden wordt tegen de zonde van binnenuit en tegen de verleiding van buitenaf. Het is de Geest die ons leidt in onze persoonlijke beslissingen. Hij is het die ons tot een echte gemeenschap met andere gelovigen brengt. Al de in deze alinea genoemde zaken zijn mijns inziens typerend voor de evangelische spiritualiteit.
9

Probleemvelden

Deze nadruk op het werk van de Geest en de noodzakelijkheid van dit werk in eigen leven maakt duidelijk dat evangelischen de soevereiniteit van de Geest erkennen. Voor wedergeboorte, bekering, levensvernieuwing, heiliging, enzovoort zijn we allen afhankelijk van de Geest. Tegelijk komen we juist op dit punt ook grote spanningen tegen. We zagen daar al iets van in de drie typen van bekering. Deze spanningen gaan voor een groot gedeelte terug op de opwekkingsbewegingen in de achttiende en negentiende eeuw. Telkens weer valt op dat in bepaalde sectoren van deze revival-bewegingen sterke nadruk gelegd werd op de wilsbeslissing van de mens en zíjn keuze voor God. John Wesley noemde niet voor niets het tijdschrift dat hij uitgaf The Arminian Magazine. Op dit punt was er een scherp contrast tussen hem en mensen als George Whitefield en Jonathan Edwards die sterke nadruk legden op Gods verkiezend handelen. In de negentiende eeuw vinden we bij iemand als Charles G. Finney opnieuw sterke nadruk op de beslissing van de mens zelf. Finney was het die mensen uitnodigde om naar voren te komen en voor zich te laten bidden, om langs deze weg mensen tot een ‘beslissing' te brengen. Hij was zelfs van mening dat de bekering van God kon worden ‘afgedwongen'. Volgens hem was God op dit punt ‘afhankelijk' van de beslissing van de mens! Ook vandaag valt bij veel evangelischen de nadruk op de menselijke geloofsbeslissing en heeft men vaak weinig oog voor de goddelijke verkiezing. Men is (onbewust) meer Arminiaans dan Calvinistisch. Men zit vaak op de lijn van John Wesley in wiens leer van de genade we twee lijnen tegenkomen:
a. Gods genade is volstrekt vrij - ze komt helemaal van God;
b. Gods genade is vrij voor allen - alle mensen mogen ze aannemen; of ze dat ook doen hangt van hun eigen beslissing af. De reformatoren legden op dit punt duidelijk andere accenten. Zij zagen achter de menselijke beslissing (die ze geenszins ontkenden) het geheim van Gods verkiezende liefde. Dat was voor hen niet een beangstigende, maar juist een bevrijdende gedachte. De zekerheid van het heil hangt niet af van mijn bidden of van mijn bijbellezen of van mijn getuigen of van mijn levensheiliging, maar ze ligt in het feit dat God mij vasthoudt. Dáárom bid ik en lees ik de Bijbel en getuig ik en strijd ik tegen de zonde en zoek ik voortdurend levensvernieuwing. De nadruk op wedergeboorte en bekering en op het werk van de Geest kennen we ook uit de traditie van de Nadere Reformatie. Maar vanuit diezelfde traditie weten we ook dat een dergelijke nadruk heel gemakkelijk kan leiden tot subjectivisme, waarbij de eigen ervaring centraal en beslissend wordt. Ze wordt dan ook gemakkelijk de hermeneutische sleutel bij het lezen van de Schrift. Ze fungeert als toetssteen bij het beoordelen van anderen. Wie die bepaalde ervaring van mij niet deelt is óf geen christen óf hooguit een tweederangs christen.

De nadruk op ervaring verklaart ook waarom de Charismatische Beweging nogal wat invloed heeft in evangelische kringen. Er is een wederzijdse herkenning van de gelovige houding die de vrucht is van ervaring en die zich zelf ook weer in ervaringen uit. Ook als men voor zichzelf de gedachte van de geestesdoop en de noodzaak van spreken in tongen als een soort ‘second blessing' niet aanvaardt, is het feit dat mensen uit de pinkster- en de charismatische beweging zich voor dit alles beroepen op het werk van de Geest voldoende om ze als mede-evangelischen en medestanders zien. Ze waren dan ook heel duidelijk vertegenwoordigd op het grote evangelisatiecongres van Lausanne (1974) en ze zijn ook altijd aanwezig op de FEET-conferenties. De nadruk op persoonlijke ervaring kan ook leiden tot geestelijk individualisme. De gedachte van het verbond, die een grote rol speelt in de Bijbel (vooral in het Oude, maar op de achtergrond ook in het Nieuwe Testament; bijv. in de doop van hele gezinnen en in het feit dat kinderen ‘heilig' zijn in de gelovige partner, 1 Kor. 7:14), speelt in het denken van veel evangelischen nauwelijks een rol. Hiermee hangt ook samen dat voor veel evangelischen de gemeente niet zozeer een ‘organisme' is dat is opgebouwd uit gelovige gezinnen, maar eerder gezien wordt als het vrijwillige verband van wedergeboren mensen, die elkaar als zodanig herkennen en die samen de gemeenschap met God willen vieren in hun gezamenlijke eredienst. Veel evangelischen wijzen op dezelfde gronden ook de kinderdoop af. Alleen hij/zij die voor Christus gekozen heeft en die de met deze keuze samenhangende persoonlijke geloofservaring kent mag gedoopt worden.

Terecht legt de evangelische beweging grote nadruk op persoonlijke heiliging. Op dit punt werken de gedachten van John Wesley nog sterk door. Wesley ging zelfs zover dat hij geloofde in de mogelijkheid van volmaakte liefde (‘Christian perfection') als een ‘second blessing'. Met minder nadruk op het perfectionisme hebben deze gedachten later (en ook vandaag nog) een grote rol gespeeld in de Keswick Movement. Sporen ervan komen we ook tegen in de Duitse Gemeinschaftsbewegung. Deze nadruk op persoonlijke heiliging heeft echter ook haar schaduwzijden. In de eerste plaats kan men gemakkelijk tot vormen van legalisme vervallen. Bepaalde vormen van heiliging worden normatief en vanuit deze vormen worden mede-christenen beoordeeld. Maar al te vaak zijn het negatieve vormen zoals niet drinken, niet roken, niet aan de (laatste) mode meedoen, niet dansen, enzovoort. Hier zit uiteraard een dubbel gevaar in: a. dat anderen aan deze normen gemeten worden wat betreft hun echt evangelisch zijn; en b. dat men de mug uitzuigt en de kameel doorzwelgt. Een Amerikaanse evangelical, Leland D. Hine, schreef een aantal jaren geleden in het tijdschrift Eternity:
Men zal misschien nooit de kleinste slok van de slapste wijn nemen, maar men treedt wel discriminerend op tegen een medechristenen (of een niet-christen, K.R.), omdat hij tot een ander ras behoort.

In de tweede plaats hebben veel evangelischen nog te weinig oog voor het structurele kwaad. Gelukkig verandert er in dat opzicht veel. In Lausanne (1974) werd de opdracht tot sociale actie onmiddellijk na de opdracht tot getuigenis genoemd.

De missionaire opdracht

Dit belangrijke kenmerk van de evangelische beweging gaat terug op de opwekkingsbewegingen van de achttiende en negentiende eeuw, die de stoot gaven tot de moderne zendingsbeweging. Missionair bezig zijn, getuige zijn van Jezus Christus is de eerste taak van de gelovige. Wie zelf gerukt is uit de vuurbrand van Gods oordeel kan niet anders dan anderen willen helpen om aan dat oordeel te ontkomen. In het ‘Verbond van Lausanne' wordt dan ook al in de inleiding gezegd "dat de onvoltooide taak van evangelisatie een uitdaging voor ons is". "Wij zijn vast besloten, door zijn genade, gehoorzaam te zijn aan de opdracht van Jezus Christus om zijn heil aan alle mensen te verkondigen en alle volken tot zijn discipelen te maken."

Daarbij is er een groeiend besef dat getuigenis en daad samen behoren te gaan. Evangelischen krijgen de laatste jaren meer en meer oog voor de vele sociale problemen in onze samenleving. Deze stoot tot sociale activiteiten komt in de Engelssprekende wereld vooral van de kant van jongere ‘radical evangelicals' in de Verenigde Staten en van Britse evangelicale leiders als John Stott. Verder spelen met name evangelischen uit de zogenoemde Derde Wereld hier een belangrijke rol. Maar ook onder de Evangelikalen in Duitsland (die in dit opzicht lange tijd gehinderd werden door een bepaalde interpretatie van Luthers twee-rijkenleer) groeien deze sociale activiteiten.

Nog enkele andere probleemvelden

Als eerste moet ik dan de leer van de kerk noemen. Ik heb dit al even aangeroerd toen ik het over het gevaar van geestelijk individualisme had. Evangelischen leggen vaak alle nadruk op de geestelijke eenheid van alle ware gelovigen, maar doen dit nogal eens ten koste van de zichtbare, institutionele kerk.

Natuurlijk is men wel lid van een plaatselijke gemeente of groep, maar de diepste beleving van de gemeenschap der heiligen ervaart men veel meer in kleine samenkomsten met mede-evangelischen of op grotere evangelische conferenties. Daar viert men ook graag met elkaar het avondmaal, helemaal los van welke plaatselijke gemeente dan ook.

In feite denkt men dan eigenlijk in termen van wat in de Engelssprekende wereld het concept van the ‘believers' church' wordt genoemd. Men zit daarmee meer op de doperse lijn uit de zestiende eeuw dan op die van de reformatoren. De anabaptisten waren van mening dat de reformatoren wat de kerk betreft de reformatie niet ver genoeg doorgetrokken hadden, maar in feite bij de volkskerk met zijn kinderdoop, waren blijven steken. De anabaptisten kozen welbewust voor de gedachte van ‘een gemeente van wedergeborenen', waar alleen plaats was voor de volwassendoop op grond van persoonlijke geloofsbelijdenis. Deze lijn keert later in eigen vormen weer terug bij baptisten, quakers, methodisten, brethren, enzovoort.

Gelukkig zien we de laatste jaren dat velen weer oog krijgen voor de institutionele kerk. Er wordt gebeden om een opwekking (een vernieuwend werk van de Geest) en men zet zich in voor een nieuwe reformatie van de kerk. Het Evangelisch Werkverband is hier een sprekend voorbeeld van.

Als laatste probleemveld noem ik bepaalde aspecten in de leer van de laatste dingen, de eschatologie. Evangelischen geloven allen van harte in de wederkomst van Christus, aan het einde van de geschiedenis, waarna de volkomenheid van het koninkrijk van God, dat Jezus verkondigde en dat al zichtbaar werd in zijn eigen woorden en daden, zal aanbreken. Maar er is grote verdeeldheid ten aanzien van het duizendjarig rijk. De kernvragen die we hier tegenkomen zijn van hermeneutische aard. Het zal mijns inziens een van de allergrootste opgaven voor de evangelische theologie zijn om tot een verantwoorde hermeneutiek te komen.

Een ander punt dat in de toekomst steeds meer aandacht zal vragen, is: waar zal de menselijke geschiedenis op uitlopen? Wat zal het eeuwig lot van de mensheid zijn? Er zijn in het algemeen drie mogelijkheden. De eerste is die van de eeuwige scheiding tussen gelovigen en ongelovigen: de eersten gaan naar de hemel en later naar de nieuwe aarde; de laatsten gaan naar de hel, waar ze in alle eeuwigheid gepijnigd zullen worden. De tweede mogelijkheid is die van het universalisme: alle mensen (en ook de gevallen engelen) zullen uiteindelijk verlost worden, waarschijnlijk na een langere of kortere tijd van loutering, die zal leiden tot bekering en de aanvaarding van Jezus Christus als Heer en Heiland. De derde mogelijkheid is die van de annihilatie (ook wel genoemd: de leer van de conditionele onsterfelijkheid). Volgens deze opvatting gaan zij die in Christus geloven naar de hemel en naar de nieuwe aarde. De ongelovigen zullen na de algemene opstanding der doden door God vernietigd worden.

Bijna alle evangelischen aanvaarden de eerste mogelijkheid als de enige bijbels verantwoorde leer.
10 Ze staan hiermee in de lijn van de klassieke theologie, die op dit punt zowel in de katholieke (rooms-katholiek en oosters-orthodox) als in de reformatorische kerken gepredikt werd. Universalisme, dat we al bij Origines tegenkomen en dat in de negentiende en twintigste eeuw door de vrijzinnige liberale theologie (maar ook door sommige niet-vrijzinnige anglicaanse theologen, zoals F.D. Maurice) verdedigd werd, is eigenlijk nooit als een echte evangelische optie gezien. De laatste tijd zien we dat de derde mogelijkheid door enkele vooraanstaande evangelische theologen opengehouden11 of verdedigd wordt.12

Conclusie

Uit dit korte en onvolledige overzicht zijn mijns inziens twee dingen duidelijk geworden.
1. We kunnen zeker van een evangelische theologie spreken, althans wat de voornaamste aspecten van de christelijke leer betreft.
2. Er zijn nog veel punten waarop evangelischen onderling van mening verschillen. Er is dus nog veel werk aan de winkel voor evangelische theologen. Er zal hard gestudeerd en veel gepubliceerd moeten worden. Persoonlijk ben ik dan geneigd om primair aandacht te geven aan de Schrift en de hermeneutische vragen die het lezen, begrijpen en verkondigen van de bijbelse boodschap oproept. De verschillende hermeneutische concepten waarmee (bewust of onbewust) gewerkt word, zijn de grootste oorzaak van de theologische verschillen die we in dit hoofdstuk aangeduid hebben.

Met toestemming van de uitgever overgenomen uit: J. Eschbach (red.), Vurig verlangen, evangelische vernieuwing in de traditionele kerken, Boekencentrum, 1996.


1. Stoffels, Wandelen in het licht [1990], p. 72.
2. Winter, Christianity Today, 9 april [1976], p. 37v.
3. Schlichting, Theologisehe Beitrage [1975], p. 163vv.
4. Vgl. mijn boekje Evangelisch, Reformatorisch, Gereformeerd [Kampen: 1984], p. 10.
5. Stichtingsakte, Zeist, 1979.
6. Bloesch, Christian Foundations, deel 2: Holy Scripture, p. 87.
7. Wayne A. Crudem, in: D.A. Carson and J.D. Woodbridge (eds), Scripture and Truth [1983], p. 58.
8. Vgl. Stoffels, a.w., p. 95v.
9. Vgl. mijn bijdrage over dit onderwerp in: W. van ‘t Spijker e.a. (red.), Spiritualiteit [Kampen: 1993], pp. 283-293.
10. Vgl. Leon Morris, Evangelical Dictionary of Theology [1984], pp. 369-370.
11. John Wenham, The Enigma of Evil [1985], p. 27vv.
12. John Stott, in David L. Edwards/John Stott, Evangelical Essentials [1988], p. 312vv.

 


© 1999 George Whitefield Stichting.