LEZING IN HET KADER VAN DE THEMADAG VAN DE GEORGE WHITEFIELD STICHTING, POORTKERK VEENENDAAL, 24 NOVEMBER 2007.

ds. Oscar Lohuis

Inleiding
Ten eerste, broeders en zusters, wat wil de George Whitefield Stichting eigenlijk doen en waar houden we ons op een themadag als deze mee bezig? Vragen die daarmee verband hebben zijn: wat is nou Gods werk op Gods manier? Wat is ‘christen zijn’ en ‘gemeente zijn’, zoals de Bijbel ons dat leert. Waar kunnen we als kerk in Nederland in de 21e eeuw de zegen van verwachten? Wat meer specifiek: wat zijn de wortels van de wereldwijde evangelicale beweging? (‘evangelical’ is voor Nederlandse begrippen zowel Reformatorisch als Evangelisch) Wat is van het begin af aan de kracht geweest van deze beweging, die nog steeds de snelst groeiende beweging binnen het hele wereldwijde Christendom is? Wat zijn onze historische wortels, en in hoeverre zijn we nog dicht bij onze wortels, of zijn we er van afgedwaald? We verlangen naar herleving, naar vernieuwing, naar opwekking. We bidden dat God opnieuw de hemel zal scheuren en een opleving zal geven van waarachtig Christelijk geloof. En we willen moeite doen om de Schrift en onszelf te onderzoeken, opdat de Heere ons kan leiden op zijn op zijn weg. “Doorgrondt mij, o God, en ken mijn hart. Toets mij en ken mijn gedachten. Zie of bij mij een heilloze weg is, en leidt mij op de eeuwige weg” (Psalm 139:23,24).

Vandaag is het thema ‘valt er nog iets te beleven als je niets meer weet?’ We denken na over de belevingscultuur van de tijd waarin wij leven. Hoe beïnvloed deze belevingscultuur onze geloofsbeleving, onze vroomheid en de invulling van onze erediensten? Wat is eigenlijk echte christelijke geloofsbeleving? En wat is de relatie tussen het weten en het ervaren? En we willen daaromtrent luisteren naar wat Jonathan Edwards hierover zegt in zijn boek On the Religious Affections, in de achtiende eeuw ook in het Nederlands vertaald onder de titel Verhandeling over de Godsdienstige Hartstogten (1779). Een samenvatting van het boek is in 1999 in samenwerking met de George Whitefield Stichting door Uitgeverij Boekencentrum uitgegeven onder de titel: Geen geloof zonder gevoel; over de ervaring waarop het aankomt.

Deze lezing zal gaan over:
A. Waarachtige geloofservaring volgens Jonathan Edwards (The Religious Affections)
B. De invloed van de huidige beeldcultuur op onze geloofsbeleving en op de invulling van onze erediensten.

C. Enkele afsluitende opmerkingen n.a.v. het besprokene

A. Waarachtige geloofservaring volgens Jonathan Edwards (The Religious Affections)

Als eerste zullen wij kijken naar slechts drie van de punten die Edwards behandelt in het laatste (derde) gedeelte van zijn boek, waarin hij schrijft over kenmerken van echte geestelijke gevoelens. Met echte geestelijke gevoelens bedoelt hij gevoelens die uit de Heilige Geest in het hart ontstaan. Het hele boek gaat over de vraag: waaraan zijn de mensen te herkennen die Gods genade ontvangen hebben, de mensen die naar de hemel gaan? Met andere woorden: hoe ziet echt geloof er uit? Welke persoonlijke geloofsbeleving kan Gods goedkeuring wegdragen?
1 Wat is nou waarachtige christelijke geloofservaring. Ik licht deze drie kenmerken eruit omdat ik meen dat deze het meest te maken hebben met het onderwerp van deze dag, en bovendien ons bepalen bij zaken die aan de orde zijn in de kerk van Nederland vandaag de dag. Het behandelen van de punten van Edwards en de doorvertaling naar ons leven hier en nu lopen in mijn lezing door elkaar heen. Met nadruk vermeld ik hier ook dat ik slechts drie punten van Edwards benoem terwijl er in het boek in totaal 37 punten worden behandeld, die allemaal de moeite waard zijn om te lezen en overdenken. Ik hoop dat ik u vanmiddag een beetje mag laten proeven van de wijze waarop Edwards schrijft en dat u ook gaat inzien dat zijn boek nog steeds zeer relevant is en ons helpt onze weg te vinden. Regelmatig heb ik bij het lezen van zijn boek gedacht: we hoeven het helemaal niet door te vertalen naar onze tijd en context, omdat veel van wat hij schrijft nog net zo actueel en toepasbaar is als toen. Als je hem leest dan kan je je makkelijk herkennen in wat hij allemaal schrijft, het spreekt gewoon aan. Dit komt natuurlijk ten diepste omdat God niet is veranderd, de mens niet is veranderd en het evangelie niet is veranderd. Toch leven we in een andere tijd, en vandaag willen we vooral enkele aspecten uit zijn boek behandelen waarvan we denken dat die voor onze situatie nodig zijn om onder de aandacht te brengen.

1. Een geestelijk gevoelsleven is gericht op de schoonheid van geestelijke dingen, niet op ons eigenbelang.

Je kunt van iemand houden omdat hij je een gunst bewijst of je iets geeft. Je kunt ook van iemand houden omdat je de eigenschappen in een ander waardeert, eigenschappen die in zichzelf goed en mooi zijn.

Liefde voor God die voortkomt uit eigenliefde kan niet geestelijk van aard zijn. De diepste oorzaak van echte liefde voor God is de ultieme schoonheid van Gods wezen. Edwards spreekt veel over God zelf, en over de ‘sweetness’ of God. Hij staat misschien het meest bekend om zijn preek “Sinners in the hands of an angry God”, maar hij heeft veel meer gesproken en geschreven over de uitnemendheid van God. “God is in zijn wezen oneindig volmaakt in zijn schoonheid, licht en heerlijkheid. Alleen daarin ligt de basis voor onze liefde voor Hem.”
2

God liefhebben om het voordeel dat het je oplevert is de zaak omdraaien. Wie dient wie? Waar het om gaat in de kerk is het zien van Gods oneindige heerlijkheid.

Edwards wil niet het eigenbelang weren uit de geloofsbeleving, maar het eigenbelang komt op de tweede plaats.

Het zien van de heerlijkheid van God is de basis van onze liefde voor Hem. Daarom is het gevaar dat wij een verkeerd godsbeeld ontwikkelen en dan gevoelens voor de god van onze eigen voorstelling ontwikkelen die ten diepste niets te maken hebben met het liefhebben van God vanwege zijn werkelijke schoonheid en heerlijkheid.

Bijvoorbeeld: Wanneer wij denken dat God alleen maar vol liefde en genade is en niet ook vol van brandende toorn. Of dat God de mens wel moet liefhebben, omdat de mens dat verdient. Dan kunnen we gevoelens van dankbaarheid ontwikkelen voor deze god. Maar het is niet de God van de Bijbel, en daarom is er dan geen sprake van liefde voor de ware God. Edwards noemt dit dan een louter natuurlijke dankbaarheid. Er is geen sprake van geestelijke gevoelens, liefde voor God die door de Heilige Geest in het hart is bewerkt. Echte liefde voor God begint bij God (en niet bij het eigenbelang) en heeft hem lief om wie Hij werkelijk is. Echte dankbaarheid naar God toe ontstaat wanneer iemands hart geraakt is door de goedheid van God. Zijn goedheid die een onderdeel is van de glorie en heerlijkheid van zijn persoon.

Wanneer iemand zicht krijgt op de heerlijkheid van God, wordt de gelovige hierdoor in verrukking gebracht. De heerlijkheid van God gaan zien als je eigen geluk. Dát is mijn geluk! De Heere!

De heerlijkheid van God de reden is van onze liefde voor God. Hetzelfde geldt ook voor onze vreugde in het geloof. Luistert u naar Edwards: “Geestelijke vreugde in God (dit stelt hij tegenover natuurlijke vreugde, OL) ontstaat vooral door Zijn schoonheid en volmaaktheid, niet door de zegeningen die Hij ons geeft. Zelfs de blijdschap vanwege het verlossingswerk van Christus komt vooral omdat Gods volmaaktheid hierdoor getoond wordt. Natuurlijk is een christen blij dat Christus zijn persoonlijke Verlosser is, maar dit is niet de belangrijkste reden van zijn vreugde.
3 De belangrijkste reden van zijn vreugde is de heerlijkheid van God zelf.

En, schrijft hij over schijnchristenen: “Wanneer zij horen over de liefde van God in het zenden van zijn Zoon, over de liefde van Christus in zijn dood voor zondaren en over de geweldige zegeningen die Christus heeft bewerkt en die Hij aan zijn volk beloofd heeft, dan zijn ze een en al oor en opgetogen. Maar de reden van die vreugde is dat deze zegeningen hun deel zijn. Zij worden er beter van. Zelfs over de leer van de uitverkiezing kunnen zij verrukt zijn, omdat de gedachte dat zij Gods lievelingetjes zijn hun eigenliefde streelt. Hun vreugde is in wezen een verheugen in zichzelf, niet een verheugen in God.”
4

Wanneer wij hier over nadenken en hier door Edwards bij bepaald worden, dan wordt ons gelijk duidelijk dat waarachtige geloofservaring, of echte geestelijke gevoelens, voorkomen uit het gaan begrijpen van wie God is. Het lezen in de Bijbel en het onderwijs van Gods Woord is daarvoor natuurlijk onontbeerlijk. Wanneer wij gaan zien wie God is, in al zijn glorie en heerlijkheid, dan gaan we Hem liefhebben. Hem zien is Hem liefhebben. We hebben openbaring nodig, en God heeft ons die openbaring gegeven in zijn Woord. Wanneer wij religieuze ervaring proberen te vinden terwijl we voorbijgaan aan het luisteren naar God, het stil worden voor zijn Woord, dan vervallen we al snel in onechte vormen van geloofsbeleving.
Ook worden we bepaald bij het feit dat wij door de consumentenmentaliteit die ons aankleeft allemaal geprogrammeerd zijn om bij heel veel activiteiten te denken: wat zit er in voor mij? En dat de boodschap vooral wordt dat God óns wil helpen, er voor óns wil zijn en onze noden wil lenigen, verzachten. Alsof het draait om ons. Het perspectief is dan verschoven van God naar de mens.

Maar het is veel en veel heilzamer wanneer wij zicht krijgen op de glorie van God. Dan wordt ons perspectief zo groot dat onze moeiten en problemen in een heel ander daglicht komen te staan. Alleen daardoor worden wij verlost van onze gerichtheid op ons eigen genot en van onze geestelijke zelfgerichtheid. Daardoor wordt een mens als het ware geabsorbeerd in de liefde tot God en zijn naaste. Daardoor krijgt de mens een focus buiten zichzelf, gaat hij beseffen dat hij geschapen is om God te verheerlijken en voor eeuwig van Hem te genieten. Geluk is een bijproduct van het jezelf weggeven in de dienst aan God en de naaste. Het moet in de kerk dus gaan om God! Predikers behoren te spreken over God. Híj moet het hoofdonderwerp van de verkondiging zijn. Niet in de eerste plaats wat er voor de mens allemaal uit de Bijbel te halen is, maar het wezen, het karakter, de eigenschappen, de heerlijkheid, de heiligheid, de toorn en het oordeel, de liefde en de genade van God.

Straks zal ik nog iets meer zeggen over de invloed die het tijdperk van het amusement, waarin wij inmiddels zijn terechtgekomen, op ons heeft, en hoe dat ook invloed heeft op de invulling van onze kerkdiensten. In de amusementsindustrie gaat het erom dat de mensen krijgen wat ze willen. Voor de televisie gaat het erom dat je mensen geeft waar ze om vragen. In de kerk gaat het erom dat je mensen geeft wat ze nodig hebben. Wat wij het meest nodig hebben is een diepere openbaring van wie de Heere, onze God is.

2. Geestelijke gevoelens komen voort uit geestelijk inzicht.

De verlichting van ons denken gaat vooraf aan de verandering van ons hart. Edwards: “De echte christen voelt omdat hij geestelijke dingen meer dan voorheen ziet en begrijpt. Hij ziet de zaken beter en duidelijker dan eerst. Hetzij omdat hij een nieuw begrip van Gods waarheid heeft gekregen, hetzij omdat hij bepaalde kennis terugvindt die hij was kwijtgeraakt.”
5

‘En dit bid ik, dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid’ (Fil. 1:19).’

‘Daar gij de nieuwe mens hebt aangedaan, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper’ (Kol. 3:9-10).

Ten aanzien van het thema van deze dag meen ik dat de kern van wat we van het boek van Jonathan Edwards kunnen leren dit is: dat echte geestelijke gevoelens, of een waarachtig christelijke geloofsbeleving is gebaseerd op het begrijpen van de waarheid. Eerst het denken en dan het voelen. God bereikt ons hart niet buiten ons verstand om.

Leer en leven zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De Heere onze God heeft zich geopenbaard! Hij heeft gehandeld in de geschiedenis en heeft ons zijn Woord gegeven. Hij is er en Hij spreekt, zo luidt de titel van een boek van Francis Schaeffer. Ons geloof, ons kennen van God, onze relatie met God, zijn gebaseerd op het luisteren naar Hem, het verstaan van zijn Stem.

Je kunt het ook zo zeggen: Alle geloofservaring begint bij het spreken van God. Er is eerst de beschrijvende wijs, en dan pas de gebiedende wijs. Exodus 20:1: “Ik ben de Heere, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb.” Het begint met een beschrijving van wat de Heere heeft gedaan, een beschrijving van zijn verlossing. Eerst de indicatief, de aantonende wijs, de beschrijvende wijs. Als eerste mag Israël beseffen dat ze door een machtige daad van God zijn verlost, dat Hij voor hen heeft gedaan wat ze zelf nooit hadden kunnen bewerkstelligen. Dat ze dat helder voor ogen hebben is van fundamenteel belang voor hun leven met God. Dan pas volgt de gebiedende wijs: “Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben” (Ex. 20:2) etc. Wanneer je begrijpt wie de Heere is, in al zijn heerlijkheid en verhevenheid, in zijn ontferming en genade, dan wil je ook geen andere goden meer aanbidden, toch?

Evenzo kunnen we veel leren van de opbouw van de brieven van Paulus. In de eerste hoofdstukken spreekt hij veelvuldig over de betekenis van Jezus’ leven, sterven en opstaan voor de gelovige. Hij onderwijst, hij legt uit, hij zet uiteen, hij verklaart, omdat hij wil dat zijn lezers begrijpen. Hij begint met de leer, en pas daarna spreekt hij over het christelijke leven. Opnieuw eerst de beschrijvende wijs, en daarna de gebiedende wijs. De navolging van Christus is de natuurlijke uitwerking van de verlichting van hoofd en hart, van verlichte ogen des harten. Wanneer je begrijpt hoe rijk en diep de genade is die we in Christus mochten ontvangen, wanneer de rijkdom van het heil in Christus je helder voor ogen komt te staan, dan ga je ook de kracht die daarin is ervaren. De kracht zit ‘m in de inhoud. Er zit veel in die ene uitspraak van Paulus: het evangelie is een kracht Gods tot behoud (Rom. 1: 16). De kracht zit ‘m in het evangelie zelf! Je zou kunnen zeggen dat wanneer wij helder inzicht hebben in de betekenis van het evangelie dat dan als het ware de stekker in het stopcontact is gestoken, waardoor we aangesloten zijn op een externe krachtbron. Wie zich bewust is van zijn positie in Christus ontvangt de mogelijkheid om tot eer van God te leven. Behoudenis is niet een kwestie van zelf doen maar van waarderen wat God voor je heeft gedaan.
6

Volledige verzekerdheid ligt niet in onze subjectieve beleving maar komt wanneer wij onze aandacht vestigen op de objectieve werkelijkheid van het volbrachte werk van Christus. Stilstaan bij wat God voor je heeft gedaan, je blik vestigen op de werkelijkheden die buiten jezelf en je eigen beleving liggen, zal je de geestelijke stuwkracht geven om Christus na te volgen en God te gehoorzamen. De kracht zal nooit zitten in het subjectieve van onze eigen geloofsbeleving, maar in het objectieve van de werkelijkheid van God, van wie Christus is.

Edwards zegt verder ten aanzien van dit punt, dat er een groot verschil is tussen leerstellige kennis en geestelijke kennis. “Leerstellige kennis doet uitsluitend een beroep op het intellect. Maar geestelijke kennis vraagt betrokkenheid van het hart.”
7 Waar het om gaat is dat je in de christelijke leer de schoonheid en de heiligheid ervan gaat inzien. Verstandelijk ga je begrijpen wat een bepaald bijbels leerstuk inhoudt, én met het hart ga je de heilige schoonheid ervan proeven.

Iemand kan verstandelijke kennis hebben van de christelijke leer, en toch de schoonheid en heiligheid ervan niet zien. Iemand kan in zijn hoofd intellectuele kennis hebben, zonder geestelijke kennis in zijn hart. Je kunt honing gezien hebben, of zelf honing hebben aangeraakt. Maar heb je de zoete smaak van honing ook geproefd? Het gaat dus ook om de bevindelijke kennis van de waarheid, om ervaringskennis.

In dit kader is het ook goed om te beseffen dat Edwards in het eerste deel zijn boek uitvoerig ingaat op het feit dat geestelijke gevoelens van groot belang zijn voor ons geloofsleven. Hij zegt zelfs dat echt geloof vooral in emoties bestaat. Het gaat niet alleen om de rede.

In het derde deel van het boek behandeld Edwards de kenmerken van echte geestelijke gevoelens. Zijn eerste punt is dit: echte geestelijke gevoelens die hun grond hebben in Gods genade, komen voort uit de geestelijke, bovennatuurlijke en goddelijke inwerking op het hart. God legt een nieuw fundament in het hart waardoor de natuurlijke vermogens van de mens in staat worden gesteld om op een hoger, geestelijk niveau te gaan functioneren.

Denk ook aan Lucas 24, de Emmaüsgangers: Jezus legde hen het Woord uit. Daarna zeiden zij: “Was ons hart niet brandende in ons?”

We willen dus niet beweren dat de beleving er niet toe doet, en dat ervaring niet belangrijk is in ons geloofsleven. Het gaat echter om de vraag over wat soort ervaring we het hebben. En over de vraag op welke wijze de Heere ons wil doen ervaren. Er is ook veel kaf onder het koren op het erf van de geloofservaring, zowel in de tijd van Edwards als vandaag de dag. Waar we vandaag de nadruk op willen leggen is dat de echte geestelijke gevoelens voortkomen uit het begrijpen en doorgronden van de waarheden van Gods Woord. Dat de Heilige Geest de Geest van de waarheid is, en dat wij de Geest niet los van het begrijpen van het evangelie kunnen verkrijgen en ervaren.

Ten aanzien van het geestelijke inzicht zegt Edwards dan ook dat dit geestelijke inzicht niet voorbijgaat aan wat er daadwerkelijk in de Schrift staat, het gaat niet voorbij aan het op verantwoorde wijze interpreteren, uitleggen en toepassen van de Schrift. “Geestelijk inzicht geeft geen nieuwe betekenissen aan de Schrift. Het geven van nieuwe betekenissen van de Schrift is hetzelfde als het maken van een nieuwe Schrift, het is toevoegen aan Gods Woord. De echte geestelijke betekenis van de Schrift is de oorspronkelijke betekenis die de woorden al hadden toen de Geest ze inspireerde”.
8 Gedegen bijbelverklaring en goed luisteren naar wat de tekst zegt is dus cruciaal voor het verkrijgen van geestelijk inzicht. Dat het om geestelijk inzicht gaat wil dus niet zeggen dat intellectuele arbeid, het gewoon ijverig bestuderen van de Schrift overbodig is. Het gaat om meer dan verstandelijk inzicht, maar het gaat niet aan verstandelijk inzicht voorbij.

3. Geestelijke gevoelens gaan altijd hand in hand met geestelijke nederigheid.

“Geestelijke nederigheid is het besef van een christen hoe ontoereikend en slecht hij zelf is. Dit brengt hem ertoe zichzelf te vernederen en alleen God te verhogen.”
9 Echte geloofsbeleving betekent ook dat er een diep zondebesef ontstaat in het hart van de gelovige. Dit betekent niet alleen een besef van eigen zondigheid, maar ook een inzicht in hoe weerzinwekkend de zonde is. Daarbij komt dan ook het tot bekering komen en het vaarwel zeggen van de zonde en het jezelf overgeven aan God.

Deze nederigheid komt voort uit het besef van de schoonheid en de heerlijkheid van Gods heiligheid. Wanneer de gelovige ziet hoe groot, heerlijk en heilige de Heere God is, dan ervaart de gelovige hoe smerig en verachtelijk hij zelf is omdat hij zondig is.

Denk aan Jesaja (6:1-8). Hij ziet de Koning, de Here der heerscharen. Hij beseft dat hij niet kan bestaan in tegenwoordigheid van de Heere en roept uit: “Wee mij, ik ben een man onrein van lippen”. En dan ervaart hij de verzoening vanaf het altaar.

“Het besef van eigen ontoereikendheid en slechtheid brengt de gelovige ertoe zichzelf volkomen vrijwillig neer te buigen voor Gods voeten, zichzelf te verloochenen en zijn zonden te verwerpen.”
10

“Geestelijke nederigheid is één van de belangrijkste kenmerken van echt geloof. Iemand die het niet kent is geen echte christen, hoe opzienbarend zijn ervaringen ook mogen zijn.”
11

Geestelijke nederigheid bewerkt christelijke zelfverloochening. Deze bestaat uit
1. het afrekenen met wereldse neigingen en de zonde vaarwel zeggen
2. het afleggen van eigengerechtigheid en ik-gerichtheid.

In het laatste gedeelte van het boek benadrukt Edwards dat echte geestelijke gevoelens een verlangen naar heiligheid bewerken, en dat de vrucht van echte geestelijke gevoelens een christelijke levenswandel is. Uiteindelijk is het bewijs van de echtheid van iemands bekering een christelijke levenswandel. Deze zal niet ontstaan tenzij de gelovige inzicht heeft gekregen in zijn eigen zondigheid en de afgrijselijke aard van zijn zonden. En vanuit dat inzicht nederig is geworden en het verlangen heeft gekregen om niet langer in de zonde te willen doorleven.

Er komt veel zegen voort uit een diep zondebesef dat door de Heilige Geest in het hart is bewerkt. Wanneer de Heilige Geest ons overtuigt van zonde dan is dat nooit een ervaring waardoor iemand zich minderwaardig gaat voelen. We moeten minderwaardigheid en nederigheid van elkaar scheiden. We zijn als gevallen mensen beschadigde paleizen, maar we zijn nog steeds paleizen. De overtuiging van zonde die ontstaat door kennis van de heiligheid van God en de schoonheid van de geestelijke dingen, is ervaring die de mens vrijmaakt, niet een ervaring die de mens gebonden doet zijn en als een verlamde door het leven doet gaan. Zelfbeklag en jezelf van binnen alleen maar uitschelden is niet het werk van de Geest in ons hart. Wat zijn de zegeningen die een diep zondebesef met zich meebrengt?

1. Pas als een mens zich bewust is van de ontoereikendheid van zijn eigen gerechtigheid zal hij zo ver komen dat hij zijn vertrouwen gaat vestigen op de toereikendheid van de gerechtigheid van Jezus Christus. Met andere woorden, door de overtuiging van zonde kan een mens tot echt geloof komen.

2. Reiniging van hart en leven is het gevolg van de overtuiging van zonde. Er ontstaat een heilige gevoeligheid. Illustratie: vrouwen die op conferentie bij elkaar waren. Is er nog iets dat ik moet belijden, naar U, o Heer, of naar jou, zuster?

3. Maskers af, onechtheid verdwijnt. Je wordt eerlijk t.a.v. de duisternis in je eigen hart en daardoor wordt meer echt. Hypocrisie is toneelspel. Als je weet dat er ook genade is kan je beter praten over je tekortkomingen en hoef je je niet groter en beter voor te doen dan je bent. Daarmee wordt je een meer authentiek mens, en makkelijker om mee om te gaan. Toegankelijker

4. Geestelijke nederigheid maakt dat we ons niet meer superieur voelen ten opzichte van de ander. Edwards: “De geestelijk trotse persoon is geneigd anderen te verdenken, terwijl een nederig iemand het meest bezorgd is om zichzelf. Hij vindt niets of niemand ander zo verdacht als zijn eigen hart. De geestelijk trotse persoon is geneigd de fouten in anderen te ontdekken, en op te merken dat zíj achteruitgaan in de genade. Hij ziet duidelijk hoe koud van hart zíj zijn, en is er als de kippen bij om de tekortkomingen in de ander op te merken. Maar de echt nederige christen heeft veel werk bij huis te doen en ziet zo veel kwaad in zijn eigen hart, en is daar zo bezorgd om, dat hij niet de neiging heeft veel bezig te zijn met anderen. Hij is geneigd om anderen beter te achten dan zichzelf. Hij ziet vooral het goede in anderen en verkleint het falen van de ander, en heeft zijn oog voornamelijk op de dingen die niet goed zijn in hemzelf en merkt alles op dat die dingen in zijn eigen hart nog erger maken.”
12

Het grootste probleem in veel plaatselijke gemeenten is de wijze waarop gelovigen elkaar bekritiseren en veroordelen, de roddel en het gepraat over de ander in plaats van met de ander, waardoor vertrouwen wordt afgebroken en relaties stuklopen. De kerk zou gezegend zijn met een nieuw, diep, door de Heilige Geest gegeven zondebesef!

Nog even een voorbeeld van hoe subliem Edwards de nederigheid behandelt: Een trots mens schat zijn nederigheid hoog in. Maar iemand die echt nederig is, zal zichzelf juist trots vinden.
Maar daarbij, als je iemand tegen komt die probeert zich nederig voor te doen, doordat hij anderen vertelt hoe nederig hij wel niet is, en dingen zegt als: “ik ben slechts een arm, nietswaardig schepsel, mijn hart is zwarter dan de duivel”, en dit zeggen omdat ze vooral graag door andere christenen als nederig worden beschouwd, en daarmee hun trots bewijzen, pas dan op dat je, terwijl je deze broeder aanhoort en denkt: hij zegt wel dat hij nederig is, maar in wezen is hij heel trots, niet tegelijkertijd op hem neer gaat zien, en je eigen onuitgesproken nederigheid hoger aanslaat als die van hem, en daarmee zelf ook weer trots wordt op je nederigheid! Voordat je het weet vindt je jezelf toch weer beter dan een ander. Dat kan zelfs doordat je meent dat je eigen nederigheid beter is dan die van een ander!

Ten aanzien van de tijd waarin wij leven:
Het hoogste doel dat de moderne psychologie voor de mens heeft geformuleerd is dat hij zich goed kan voelen over zichzelf.
13 Uit onderzoek onder evangelische jongeren blijkt dat zonde meer een meer wordt gedefinieerd als ‘niet jezelf kunnen zijn’, ‘niet komen tot zelfacceptatie’, ‘het belemmerd worden in zelfverwezenlijking’. Zonde is dan het doel van de zelfvervulling missen, en verzoening is vrede vinden met jezelf en met je lot in het leven, zodat je tot zelfacceptatie en geluk kan komen. God is dan vooral onze Hemelse Psychotherapeut, en het geloof wordt een middel om zegen voor je eigen leven te verkrijgen. Hij is op afroep beschikbaar bij problemen, en door het geloof weet ik dat Hij mij helpt, er voor mij is en mijn Vriend is.

De Bijbelse zelfkennis en zelfvervulling hebben echter hun focus buiten zichzelf.
14 God wil ook dat wij vrede vinden met onszelf en tot vervullen komen, maar dat gebeurt doordat we zicht op Hem krijgen. Calvijn heeft gezegd dat we alleen maar onszelf kunnen ontdekken door God te ontdekken. Alleen wanneer wij onze aandacht vestigen op God kunnen we onszelf leren kennen. Als we ons leven vergelijken met andere mensen kan het gemakkelijk gebeuren dat wij zeggen: “Ik ben OK”. Maar wanneer wij onze eigen goedheid vergelijken met de heiligheid van God, wordt het een heel ander verhaal.
15 Een ontmoeting met de God van de Bijbel kan een diep verontrustende en schokkende ervaring zijn. Zijn heiligheid en reinheid zullen ons bewust maken van onze eigen zelfgerichtheid en onreinheid. De diepte van de zonde in ons hart en leven zal aan het licht komen. Om jezelf nog langer te vleien met gedachten aan je eigen gerechtigheid, begaafdheden en mogelijkheden is dan niet meer mogelijk. Het kan best zijn dat je dan door de zogenaamde ‘donkere nacht van de ziel’ gaat.16 Dat je uit ervaring leert waar Jezus het over had toen Hij zei: “Zalig zijn zij die treuren, want zij zullen vertroost worden.” (Mat 5:4) De weg tot God gaat over het pad van je eigen onwaardigheid. Door de overtuiging van zonde, die wel nederig maakt maar nooit vernederend is, bewerkt God de reiniging van het hart. Het is door de diepte heen dat nieuwe hoogten worden bereikt.

Door het evangelie zullen zelfacceptatie, zelfontplooiing en zelfvervulling in het leven van de gelovige zeker gaan groeien. De weg daartoe is echter niet de weg van het naar binnen kijken maar van het naar buiten kijken.

Ill.: Wat Whitefield zei over de Quackers. Ze zijn teveel naar binnen gericht, bezig met wat er in henzelf moet plaatsvinden, in plaats van met het zien op Christus. Teveel gericht op het innerlijk, terwijl het antwoord op onze nood buiten onszelf ligt. Het wordt ons geschonken, van buiten af, net als het kooltje van het altaar in het visioen van Jesaja.

Is de moderne belevingscultuur in evangelische of bevindelijk reformatorische kringen niet teveel gericht op wat er in onszelf moet plaatsvinden?

Hiervoor is het van het allergrootste belang dat in de prediking de hoogverheven heiligheid van God naar voren komt, dat wij meer gaan zien van wie God en wie wij zelf zijn, opdat zowel het treuren als het troost vinden in onze diensten en samenkomsten zal plaatsvinden. Alleen dat is de weg naar vernieuwing en herleving. Daarvoor is gedegen, getrouwe prediking van Gods Woord van het allergrootste belang.

Alle drie deze punten (zicht op Gods heerlijkheid, geestelijk inzicht en nederigheid) wil ik graag nog illustreren aan de hand van het getuigenis van Edwards over zowel zichzelf als over zijn vrouw.

Edwards schrijft: “De eerste keer, die ik mij herinner, dat ik een diep innerlijke vreugde ervoer in de Heere God, was toen ik de woorden van I Tim. 1:17 las: De Koning der eeuwen, de onvergankelijke, de onzienlijke, de enige God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid!”. Terwijl ik deze woorden las kwam er in mijn ziel een besef van de heerlijkheid van God. Het was een nieuw besef, anders dan al het andere dat ik tot dan toe had ervaren. Ik dacht bij mezelf hoe volkomen anders, uitmuntend deze Persoon was, en hoe gelukkig ik zou zijn als ik van God zou mogen genieten, en doordoor als het ware in Hem in zijn geluk zou worden opgenomen”.
17

Tegelijkertijd schrijft hij: “Vaak… heb ik heel aangrijpende denkbeelden over mijn eigen zondigheid en verdorvenheid; zeer vaak tot op zulke hoogte dat ik luid ween, soms voor een aanzienlijke tijd…Mijn boosaardigheid, zoals ik in mezelf ben, leek me lange tijd volkomen onuitsprekelijk…..Ik weet niet hoe ik beter kan uitdrukken wat mijn zonden voor me zijn dan door oneindig op oneindig te stapelen en oneindig met oneindig te vermeerderen. ... En toch lijkt me dat mijn overtuiging van zonde buitengewoon klein en zwak is.”
18

En over zijn vrouw schrijft hij:
“Er kwam in haar een buitengewoon besef van de ontzagwekkende majesteit, grootheid en heiligheid van God; een besef van de heerlijke, ondoorgrondelijke en nooit falende wijsheid van God in al zijn werken; een hele diepe vreugde in haar ziel bij de gedachte aan God die oneindig en onveranderlijk gelukkig is; en een jubelende blijdschap over het feit dat God zelfgenoegzaam is, volkomen boven elke afhankelijkheid verheven is en regeert over allen. Hij doet wat Hij wil met absolute en niet te overwinnen macht en heerschappij vanuit algehele liefde voor de mensen. Hij handelt vanuit het verlangen om de hele wereld in zijn armen van medelijden en liefde op te nemen. Ze ontwikkelde een diep verlangen dat anderen de liefde van God zouden leren kennen, Hem meer zouden liefhebben en beter dienen, en meer van zijn troostvolle Aanwezigheid zouden bemerking. Ze ontwikkelde een houding van alles doen voor God, eten, werken, slapen, moeilijkheden doorstaan, voor God, alles doen uit liefdedienst aan Hem, met voortdurende blijdschap, vrede en vreugde. Oh, hoe goed is het om te werken voor God gedurende de dag en ’s nachts te gaan slapen onder Zijn glimlach!”
19

B. De invloed van de huidige beeldcultuur op onze geloofsbeleving en op de invulling van onze erediensten.

De aanwezigheid van onbijbelse belevingscultuur in onze kerken en gemeenten staat niet los van de cultuur waarin wij leven. We willen proberen onze hedendaagse cultuur wat beter te begrijpen om zicht te krijgen op de invloed van die cultuur op onze geloofsbeleving.

In 1985 kwam er een boek uit van de Amerikaanse filosoof Neil Postman genaamd “Amusing ourselves to death”, in 1986 in het Nederlands vertaalt en uitgegeven onder de titel “Wij amuseren ons kapot”. Gezien het feit dat zijn boodschap van toen nu alleen maar nog veel meer waar blijkt te zijn, ook nu inmiddels het internet en mobiele telefoons met camera, mp3-spelers en televisieschermen in de auto hun opgang hebben gemaakt, is zijn boek in 2005 in Amerika opnieuw uitgegeven. Toen ik dit boek las ging ik pas echt beseffen hoe veel de televisie met onze cultuur en samenleving heeft gedaan, en hoezeer deze cultuur inmiddels ook in invulling van onze erediensten aan het veranderen is.

Een aantal hoofdgedachten uit het boek van Postman:
* George Orwell voorspelde met zijn boek 1984 dat de vrije Westerse cultuur ten onder zou gaan aan de terreur van een totalitair systeem. Dat er externe onderdrukking zou komen, zoals bv. in het communisme aan de orde is geweest. Een andere profeet had echter in een eerder stadium een andere voorspelling gedaan. Aldous Huxley voorspelde in zijn boek Heerlijke nieuwe wereld dat het niet een extern onderdrukkend systeem zou zijn, maar een van binnenuit op gang gekomen ontwikkeling, waardoor de mens zich van zijn autonomie, volwassenheid en geschiedenis zou laten ontnemen. Hij voorzag dat de mens zich met welgevallen monddood zou laten maken en zich van zijn vermogen tot kritisch denken zou laten beroven.

Orwell vreesde boekverbrandingen. Huxley vreesde dat dat niet nodig zou zijn, omdat geen mens nog een boek zou willen lezen.

Orwell vreesde dat ons informatie onthouden zou worden. Huxley vreesde dat we zozeer door informatie overstroomd zouden raken dat we daar erg passief en egoïstisch van zouden worden.

Orwell vreesde dat de waarheid ons verborgen zou worden gehouden. Huxley vreesde dat we zouden verdrinken in een zee van trivialiteiten, dat we bedolven zouden worden onder oneindig veel informatie die er in wezen niet toe doet.

Orwell sprak over een cultuur van geketenden. Huxley sprak over een cultuur van trivialiteiten, onbenulligheden en pulp.

Orwell vreesde dat hetgeen wij haten onze ondergang zou bewerkstelligen. Huxley vreesde dat hetgeen we liefhebben onze ondergang zou worden.
20

Uiteindelijk heeft niet Orwell maar Huxley gelijk gekregen. Het informatie tijdperk en de moderne middelen van communicatie hollen onze samenleving uit, van binnenuit.

* We zijn van het Tijdperk van de Expositie, van de verklaring van dingen, de uiteenzetting van zaken, in het Tijdperk van de Showbizzness gekomen. Van het tijdperk van de rede naar het tijdperk van het amusement, wat letterlijk betekent: niet nadenken.

* De Reformatie viel samen met de opkomst van de boekdrukkunst. Iedereen die zich vanaf de zestiende eeuw heeft beziggehouden met de vraag wat lezen voor invloed op ons denken heeft komt tot de conclusie dat lezen ons denkvermogen stimuleert. Lezen betekent gedachtegangen volgen, en dat stelt eisen aan het vermogen om informatie te ordenen, conclusies te trekken en logisch te redeneren. Onder invloed van de boekdrukkunst ontstond er een definitie van intelligentie waarin het accent lag op objectiviteit en rationaliteit. Door de opkomst van de typografische cultuur in de zeventiende en achttiende eeuw ontstond het Tijdperk van de Rede. Ook de gelovigen uit de achttiende eeuw werden beïnvloed door deze rationalistische traditie. Toen er vanuit het rationalisme een aanval plaatsvond op de kerk, waarbij de kerk werd beschouwd als vijand voor de redelijkheid en vooruitgang, ontstond er ook een reveilbeweging onder de gelovigen. De grote namen met deze tijd verbonden zijn de namen van Whitefield, de Wesley’s en Jonathan Edwards. Dan schrijft Postman: “Deze mannen wisten met hun woorden tot gebieden van het bewustzijn door te dringen die buiten het bereik van de rede liggen. Van Whitefield werd gezegd dat hij alleen al door het woord Mesopotamië uit te spreken zijn publiek tot tranen toe wist te roeren……Toch moet men goed voor ogen houden dat theologische geschillen werden uitgevochten in overwegend rationele, logisch geordende taal…..Wellicht spraken Edwards woorden ook tot het gemoed van zijn toehoorders, maar de allereerste en belangrijkste eis die hij stelde was dat zij hem begrepen”.
21 Wanneer je de preken van Whitefield leest dan zie je dat zijn preken vol staan met leerstellige inhoud, ‘doctrinal preaching’. Ze brachten het evangelie doordat ze de rechte leer verkondigde. Het was levend, sprankelend, maar niet zonder leerstellige inhoud.

Mensen waren gewend om naar redenaars te luisteren. Dit heeft alles te maken met de typografische cultuur waarin zijn leefden, er was niets anders dan boeken. Zelfs boerenknechten liepen achter de ploeg met een boek in de hand, van Shakespeare, Emerson of Thoreau. Van de moeder van John en Charles Wesley, een godvrezende biddende vrouw die zeventien kinderen heeft gebaard en opgevoed, is bekend dat zij op diverse plekken in het huis een boek open had liggen op de plek waar ze gebleven was met lezen, en terwijl ze aan het schoonmaken of wassen was verder ging in het lezen van haar boek, voor zover mogelijk.

* Er is een groot verschil tussen de typografische cultuur van toen en de televisie cultuur van nu.

* We kunnen dit illustreren door een vergelijking te maken tussen debatten tussen politici / presidentskandidaten in de V.S. in 1858 en 1984. In 1858 vonden de beroemde debatten plaats tussen Abraham Lincoln en Stephan A. Douglas in Ottawa, Illinois. Van tevoren was overeengekomen dat Douglas als eerste een uur het woord zou voeren, vervolgens zou Lincoln anderhalf uur lang de gelegenheid krijgen hem van repliek te dienen, waarna Douglas ten slotte nog een half uur kon ingaan op Lincolns weerwoord. Dit debat was aanzienlijk korter dan de beide mannen gewend waren. Toen ze vier jaar eerder tegenover elkaar hadden gestaan had Douglas als eerste een drie uur durende rede gehouden. Toen Lincoln aan de beurt was maakte hij het publiek erop attent dat het al vijf uur in de middag was, dat hij waarschijnlijk evenveel tijd nodig zou hebben als Douglas, en dat Douglas daarna ook nog weer aan het woord zou komen. Daarom stelde hij het publiek voor om eerst thuis te gaan eten en vervolgens opgefrist zou terugkomen om nog eens vier uur lang toe te luisteren. Het publiek stemde hiermee in en de zaak nam zijn beloop op de door Lincoln voorgestelde wijze.
22

Tijdens het debat in Ottawa reageerde Douglas op een gegeven moment op een langdurig applaus met de opmerking: Vrienden, stilte acht ik tijdens een bespreking van deze kwesties meer op zijn plaats dan applaus. Ik wil jullie oordeelskracht, begripsvermogen en geweten aanspreken, niet jullie hartstochten en sentimenten.
23

In 1984 gingen de toenmalige presidentskandidaten, Ronald Reagan en Walter Frederik (Fritz) Mondale met elkaar in debat op de televisie. Elke kandidaat kreeg vijf minuten om kwesties te bespreken als: ‘wat is uw beleid ten aanzien van het Midden Oosten?’ Zijn opponent kreeg vervolgens een minuut de tijd om hem van repliek te dienen. Onder dergelijke omstandigheden is er geen ruimte voor nuanceringen, argumentatie en logica. Zelfs de regels van de syntax (de leer van het gebruik van zinsdelen, hoe woorden gebruikt dienen te worden en zinnen opgebouwd dienen te worden) werden regelmatig volledig uit het oog verloren, maar dat mocht niet deren. Het ging eigenlijk niet op de opbouw van het betoog, maar om het oppoetsen van het imago. In de nabeschouwingen werd nauwelijks ingegaan op de denkbeelden van de kandidaten. Het werd meer beschouwd als een soort bokswedstrijd en de vraag was: wie heeft wie knock-out geslagen? Het antwoord hierop werd bepaald door de stijl van de beide mannen, hoe ze eruitzagen, hoe onverstoorbaar ze waren, hoe ze lachten en hoe gevat ze waren. In antwoord op een vraag over zijn leeftijd repliceerde Reagan zijn opponent met een zeer geslaagde kwinkslag, en de dag daarop stelden de kranten dat Ron Fritz met deze grap buiten westen had geslagen. Dan zegt Postman: “Dit is de manier waarop in het televisietijdperk de leider van het vrije Westen gekozen wordt.”
24

* Het medium bepaalt dus de boodschap. De televisie is gemaakt om naar te kijken en televisiemakers moeten mensen vermaken. Daarom bepaalt het medium televisie de inhoud. In tegenstelling tot gesproken of geschreven woorden, die de luisteraar tot nadenken stemmen en inhoudsvol kunnen zijn, maken beelden de kijker passief en houden hem dom. De televisie biedt gewoon erg weinig ruimte voor serieuze doordenking en overdenking.

* Dat betekent dat we niet zomaar kunnen zeggen: de boodschap blijft hetzelfde, maar de manier waarop we de boodschap brengen moet anders. Of: de inhoud verandert niet, alleen de verpakking. De verpakking verandert de boodschap wel degelijk. Het veranderen van de vorm verandert ook de inhoud en de structuur.

* Vervolgens stelt Postman dat de opkomst van de amusementscultuur, die het gevolg is van de opkomst van de elektronische media, onze hele cultuur en samenleving heeft veranderd. De televisie heeft ook buiten televisieland de overhand gekregen. Zoals vroeger het geschreven woord bepalend was voor de wijze waarop politiek werd bedreven, over de moraal werd gesproken en beslist, kinderen werden opgevoed, godsdienstige aangelegenheden werden afgehandeld, juridische zaken plaatsvonden, zo wordt dat nu bepaald door de beeldcultuur van de televisie. Daarin gaat het veel minder over gedachten en argumenten en meer om uiterlijk, imago en beroemdheid. De inhoud is vervangen door reclameslogans en oneliners.

Ook de kerk en de manier waarop geestelijke leiders het evangelie brengen zijn onder de invloed gekomen van deze cultuuromslag. Vooral de dominees die theatraal, emotioneel en vooral troostend voor het publiek prediken doen het goed. De kerk loopt nu het gevaar ook het theater van het sentiment te worden. Door de invloed van de televisiecultuur kan het zijn dat kerkdiensten ook zo ingericht gaan worden dat de mensen vooral geamuseerd gaan worden. De rijke historische achtergronden van het ritueel, de dogma’s, de tradities en de theologie raken op de achtergrond.
25 En vooral het besef van de aanwezigheid van God, dat het hart zich neigt tot Hem.

Een wezenlijke verandering vindt plaats wanneer het in de dienst vooral gaat om dat wat er voor in de kerk of op het podium gebeurt. Wanneer de showbizzcultuur onze kerken binnenkomt ontstaat er ongemerkt een verschuiving van accenten in de eredienst. Het accent verschuift van de aanbidding van God naar het vermaken van de kerkgangers, van wat er vanuit de gemeente gebeurt (naar God toe) naar wat er vanaf het podium gebeurt (naar de mensen toe). De amusementscultuur vormt een bedreiging voor waarachtige geloofsbeleving.

De eerste stelling van Edwards in zijn boek is deze: De kracht en hevigheid van onze emoties bewijst niet dat onze gevoelens wel of niet geestelijk zijn. Het door middel van zang en muziek of andere middelen in de samenkomst ervaren van iets, het beleven van emoties, zoals de reclame en de meeste televisieprogramma’s vooral gericht zijn op emoties, wil volgens Edwards niet zeggen dat die beleving van God komt.

Wij zullen onze kracht verliezen wij wanneer wij in onze samenkomsten op de wereld willen gaan lijken door elementen van show en entertainment daarin te gaan aanbrengen om mensen binnen te krijgen en hen een goede tijd te bezorgen. Mensen zijn moe van alle show die er is in de media en in de samenleving en zullen juist getrokken worden door echtheid, soberheid, rust en stilte in onze samenkomsten. God geeft mensen ‘de kans om tot inkeer te komen en het nieuwe leven te ontvangen’ (Hand 11:14). Onze diensten behoren de rust en de eenvoud te hebben waardoor dit mogelijk wordt. Alleen als we stil worden kunnen we de stem van God gaan verstaan. Echt geloof heeft vooral te maken met luisteren naar Hem.

C. Enkele afsluitende opmerkingen ter overweging en de vermaak (om u te amuseren!).

* Er is geen vervanging voor de prediking van het Woord, voor de bijbelverklarende prediking, waarin het Woord aan het woord komt. Waar kunnen we de zegen van verwachten? Het evangelie zelf is de kracht van God (Rom. 1:16). Wat we nodig hebben is evangeliegedreven gelovigen, evangeliegedreven kerken en evangeliegedreven voorgangers.

* Uiteindelijk kan je met woorden veel meer dan met beelden. Gesproken en geschreven woorden kunnen duizenden malen meer overdragen dan beelden. God heeft er voor gekozen door middel van geschreven woorden tot ons te spreken.

* Om tot inzicht en kennis te komen, om tot geloof te komen, moeten mensen het Woord van God horen. Het geloof is uit het horen, en het horen vindt plaats wanneer er wordt gesproken over het evangelie.

* Een preek krijgt vanzelf een ander karakter wanneer er veelvuldig gebruikt wordt gemaakt van beeldmateriaal of powerpointpresentaties. Beelden zorgen ervoor dat mensen gaan kijken en daardoor minder naar de prediker luisteren. Een overzicht in een powerpointpresentatie geeft een preek meer het karakter van een college, een lesuur. Mijn ervaring is dat de kans op de dynamiek van de preek, dat er echt iets gebeurt in het hart van de toehoorder, er minder door wordt.

* Een voorbeeld van hoe het gebruik van beeldmateriaal de betekenis van een boodschap kan veranderen: luistert u naar een conversatie tussen enkele mensen over een zondagse samenkomst en het gebruik van beeldmateriaal:

Katie Ik heb in een dienst voor belangstellenden wel eens Psalm 139 horen voorlezen, terwijl in een film een menselijk embryo werd getoond dat in het vruchtwater van de baarmoeder zit en beweegt. ‘In het binnenste van de moederschoot hebt Gij mij geweven. Hoe wonderbaarlijk zijn uw werken’, of hoe staat het er precies. Nou, ik moet zeggen dat ik er kippenvel van kreeg. Ik heb het altijd al een prachtige passage gevonden, maar zo indrukwekkend als toen had ik het nooit eerder beleefd.

Ina Maar toch kan het ook heel confronterend zijn. Je zult als vrouw in de kerkdienst maar net een miskraam achter de rug hebben gehad. Je zou de kerk wel uit willen rennen.

Henk Je bedoelt te zeggen dat de beamer ook te indringend kan zijn. Dat is inderdaad een punt. Voor mij komt er nog iets bij. In Psalm 139 gaat het erom dat God de dingen doorziet en doorgrondt die voor ons verborgen zijn. ‘Mijn gebeente was voor U niet verholen, toen ik in het verborgene gemaakt werd.’ Voor God niet verborgen, voor mensen wel, totdat de techniek op dit punt de psalm inhaalde, om zo te zeggen. God kent ons beter dan mensen ons kennen en dan wij onszelf kennen. Daar begint en eindigt de psalm ook mee. Onze zelfkennis is maar gebrekkig. Als je nu het voor ons ondoordringbare en onkenbare gaat filmen en afbeelden, zodat wij het allemaal kunnen zien, dan haal je de clou van de psalm eruit. Dan denk ik: laat de beamer maar even uit. De betekenis en de bedoeling gaan dan even vóór wat je erbij ervaart.
26 Kun je daar een beetje in meekomen?

* Soms is de muzikale begeleiding in de dienst zo op de voorgrond, zo hard of opzichtig, dat het meer op een optreden lijkt dan op aanbidding tot God. De mooiste momenten in een dienst maak ik mee als ik mijn broeders en zusters hoor zingen, als we samen in lied en gebed tot God gaan, niet als we vooral luisteren naar de muzikale begeleiding.

* Laten predikanten en oudsten toch vooral dienaren van het Woord zijn. Het boek van Religious Affections van Edwards zelf is misschien wel de beste illustratie. Met dit soort dingen hield de predikant zich in tijd van opwekking bezig! Laat predikanten en oudsten toch vooral weer in hun Bijbel gaan lezen, serieus de Bijbel studeren, overdenken en biddend met het Woord bezig zijn. Volgens dr. D. Martin Lloyd Jones is het minimale dieet voor een predikant vijf hoofdstukken per dag.

* Laat pastorale zorg toch vooral gegeven worden met een open Bijbel. Pastorale zorg behoort gericht te zijn op geestelijk leven en mag niet veranderen in een soort alternatieve psychosociale hulpverlening.

* En laat de kerkenraad zich weer meer bezig gaan houden met geestelijk leven, de prediking en bijbelsinhoudelijke vraagstukken, in plaats van vooral met beleid, financiën, organisatie en actieplannen.

* In veel liederen gaat het vooral om de zegeningen die wij door het evangelie mogen ontvangen. We blijven onvolwassen als onze focus vooral daarop gericht is. Laat onze liedschrijvers vanaf nu meer liederen schrijven over de heerlijkheid van God en zijn eigenschappen, zodat we door de liederen ons bewust worden van wie Hij is. Dat is het fundament voor gezonde geloofsbeleving.

* God geve ons predikers, weer meer goede gedegen predikers, mannen en vrouwen die in het Woord leven, die zich toewijden om het Woord te kennen, te gehoorzamen en te prediken. Wat de kerk toch vooral nodig heeft is predikers. Ik sluit af met een citaat van John Wesley, tijdgenoot en vriend van Whitefield, ook al was hij minder calvinist dan Wesley, maar toch nog veel meer calvinist van dan veel evangelische gelovigen vandaag de dag:

“Geef mij honderd predikers, die niets anders vrezen, behalve de zonde, en die naar niets anders verlangen dan naar God. Het maakt mij niets uit, of het geestelijken of leken zijn. Alleen zulke mensen zullen de poorten van de hel doen wankelen en het hemelrijk op aarde vestigen.”

Amen

Twee stellingen met vragen:

We leven in het tijdperk van het amusement. Wanneer de showbizzcultuur onze kerken binnenkomt ontstaat er ongemerkt een verschuiving van accenten in de eredienst. Het accent verschuift van de aanbidding van God naar het vermaken van de kerkgangers, van wat er vanuit de gemeente gebeurt (naar God toe) naar wat er vanaf het podium gebeurt (naar de mensen toe). De amusementscultuur vormt een bedreiging voor waarachtige geloofsbeleving. Toch spreken we vaak over het aansluiten bij de cultuur waarin wij leven om mensen te bereiken. Vraag: Op welke wijze moeten wij in onze erediensten en evangelieverkondiging wel of niet aansluiten bij de beeldcultuur waarin wij leven?

Voor waarachtige geloofservaring is het kennen van God door zijn Woord en door zijn Geest noodzakelijk. Leiders in de gemeente van Christus zijn geroepen om in de eerste plaats verkondigers, getuigen en leraren te zijn. Belang van gedegen prediking en onderwijs van de gezonde leer is vanmiddag naar voren gekomen. Wanneer er vandaag de dag over leiderschap wordt gesproken bedoelt men meestal vooral het leiding geven aan de organisatie, het management en het aansturen van mensen en activiteiten. Vraag: wat vindt u van de stelling: predikanten, voorgangers en ouderlingen/oudsten moeten zich toeleggen op het beheer van de geheimenissen Gods, en niet vooral op het beheer van de organisatorische aangelegenheden van de gemeente. Het theologische debat en de bespreking van bijbelse onderwerpen behoren terug te komen op de agenda van de kerkenraadsvergadering.


1. Jonathan Edwards, Geen geloof zonder gevoel (Zoetermeer, Boekencentrum, 1999), p 14
2. Ibid, p 72
3. Ibid, p 76
4. Ibid
5. Ibid, p 79
6. Richard F. Lovelace, Renewal As a Way of Life (Eugene: Wipf and Stock Publishers, 1985) p 115
7. Ibid, p 80
8. Ibid, p 81
9. Edwards, p 88
10. Ibid
11. Ibid
12. Lovelace, p 70, 71
13. Lovelace, p 19
14. Ibid
15. Ibid, p 20
16. Ibid
17. Lovelace, p 28
18. Ibid, p 29
19. Ibid, p 30
20. Neil Postman, Wij Amuseren ons Kapot (Houten: Het Wereldvenster, 1986), p 11
21. Ibid, p 59
22. Ibid, p 49
23. Ibid, p 50
24. Ibid, p 100
25. Ibid, p 117
26. Bert Loonstra, Bekijk het eens zo (Zoetermeer: Boekencentrum, 2007) hfst 6 De Beamer en de Beat, p ?

© 2007 George Whitefield Stichting