Peter T. Sanlon

Naarmate ik het einde van mijn theologische studie nader, komen de eindexamens dreigend dichterbij. Herhaling en uitstel van hetzelfde houden me bezig. Echter, terwijl ik me afvraag met welke kleur markeerstift ik mijn studieschema ga aanstrepen, zit ik nog met een paar lastige vragen.

De subtiliteit van de wetenschap

Wat is er voor nodig om een goed theoloog te zijn? Mijn studiebegeleiders zeiden me dat een aantal dingen handig zijn: precisie, intelligentie, een brede belezenheid en oorspronkelijk denken. Naarmate de studie vorderde en ik studenten observeerde in hun gesprekken en studie, merkte ik echter dat andere kwaliteiten de kandidaat-geleerde van pas kwamen. Daaronder vielen cynisme, het verwerpen van orthodoxe bijbelse waarheden, het weigeren om ook maar één boek te lezen dat door evangelicalen geschreven is, en een zelfvoldaan geloof dat academici op de een of andere manier geheime insider-kennis hebben die gewone christenen missen. Ik merkte dat als een student een bepaald argument gebruikte, de aanvaardbaarheid daarvan af kon hangen van de kerk die hij bezocht. En als er ooit een student te ver uitgedaagd werd over zijn weigering om het Evangelie te geloven, dan werd de afgezaagde, oude kaart van het relativisme gespeeld: ‘Het christendom mag voor jou waar zijn, voor mij is het dat niet'.

De studiebegeleiders spraken veel over de bevrijding die de academische theologie bracht en preekten met vreugde hun evangelie van ‘openheid', ‘vrijheid' en ‘academisch fatsoen'. Ik hoorde deze aanspraken en geloofde ze soms bijna. Immers, zoveel geleerde mensen bij elkaar kunnen toch zeker geen ongelijk hebben? Kleine dingen, zoals de literatuurlijsten waarop zelfs toonaangevende evangelicale geleerden niet voorkwamen, zorgden ervoor dat ik begon te twijfelen aan de geloofwaardigheid van het evangelie van de wetenschappers. In een bepaald college (het was een soort ‘weg naar Damascus'-ervaring voor mij) stak ik mijn hand op om de hoogleraar te vragen hoe de zondeval zich verhield tot datgene wat er gedoceerd werd. Op schrift beweert die docent het orthodoxe christendom te verdedigen, maar mij werd in het college verteld: ‘Geen enkele fatsoenlijke theoloog gelooft vandaag de dag nog in een letterlijke zondeval en als jij een theoloog wilt zijn, kun je die ideeën beter achter laten op de zondagsschool'. Het leek erop dat de moderne wetenschapper geen tijd had voor de zondeval of de zonde. Zonde is een ouderwets idee en het is werkelijk behoorlijk vernederend om dat te aanvaarden. Misschien is dat wel de kern van het probleem.

Sinds de Verlichting hebben mensen voortdurend geprobeerd om de waarheid bloot te leggen door middel van de kracht van hun rede zónder Gods Woord. De mensheid is de autonome beoordelaar van alle dingen, de enige instantie die beslist wat goed en fout is. De wetenschapper is simpelweg een professionele denker die zijn of haar verstand gebruikt om de waarheid bloot te leggen. De mogelijkheid dat het redeneervermogen van de mens enigszins gebrekkig of beschadigd kan zijn, wordt nooit zelfs ook maar overwogen. In plaats daarvan worden de zogenaamde vermogens van precisie, onderzoek en accuratesse benadrukt. Wie Gods openbaring in de Schrift aanvaardt, weet echter dat de zonde een vreselijke realiteit is die elk deel van ons bestaan beïnvloedt en ons scheidt van God, de schepping en andere mensen, ja zelfs van onszelf. Cornelius van Til gebruikte het voorbeeld van een electrische houtzaag om dit te illustreren.
1 De sterke zaag kan door iemand gebruikt worden om met precisie en kracht rechte lijnen te zagen. Hij zet zich aan het werk en begint planken te maken om een vloer te leggen. De lijnen zien er recht en betrouwbaar uit, maar wanneer hij klaar is en de vloerplanken op hun plek probeert te leggen, komt hij er achter dat geen ervan past. Zijn kind heeft met de zaag gespeeld en verboog de bladen zodat ze scheef zaagden. Al het gezaagde dat er zo recht uitzag, was in feite krom. Zo kan de wetenschapper oordelen vellen die waar lijken te zijn, terwijl hij intussen niet gemerkt heeft dat de zonde zijn waarneming van de werkelijkheid vervormd heeft. Ironisch genoeg heeft de autonomie van de rede wetenschappers nog een stap verder gebracht, zodat ze het bestaan van waarheid en communicatie zélf verwerpen. Zelfs zoiets absurds als het schrijven van boeken die beweren dat woorden zinloos zijn, weerhield hen ervan om te overwegen dat er mogelijk iets mis is met het menselijke verstand zelf. Vrienden zeiden me vaak dat ik te betrokken en toegewijd was in mijn opvattingen. De wetenschapper hoort ‘afstandelijkheid' en ‘onpartijdigheid' hoog in het vaandel te hebben. Nogmaals, het klinkt allemaal zo eerlijk en uitdagend. Ik kwam er achter dat de wetenschappers wel een beetje subtieler zijn. Gedurende mijn studiejaren heb ik heel wat uren over het christendom gediscussieerd  met één van mijn beste vrienden: een atheïst die theologie studeerde. Hij wendde zich vaak tot de bevindingen van de historisch-kritische methode en van liberale theologen. Hij beweerde dat evangelicale opvattingen gewoonweg gedateerd en naïef zijn. Op een avond werd hij echter getrokken tot een evangelisatiebijeenkomst waar een gedeelte van de Schrift eenvoudig en helder uitgelegd werd. Mijn vriend rende de zaal uit, rechtstreeks naar de bar, voordat ook maar iemand de kans had gekregen om zich te verroeren. Toen ik hem vond, kon hij maar één ding uitbrengen: ‘Echt, ik weet dat het waar moet zijn, maar ik wil niet dat het waar is'. Het probleem was nooit wetenschap of intelligentie, nee, het probleem was precies wat Jezus zei: het menselijke hart dat gewoon zijn eigen gang wil gaan. Ik besloot om nooit weer op het eerste gezicht de kalme verzekering van mensen te aanvaarden dat ze goede academische redenen hadden om de bijbelse waarheid te verwerpen. Het is gewoonlijk een moreel probleem, niet een academisch probleem. De subtiliteiten van de wetenschap geven mensen die proberen om de kennis die God hen van zichzelf gegeven heeft te onderdrukken een prachtig rookgordijn.2

Kortom, er zijn geen onpartijdige of afstandelijke wetenschappers. Niemand van ons is een verzameling hersens in een pot. Het is mijn eigen natuur om weg te rennen van Jezus en te proberen om voor mijn eigen zondige verlangens te leven. Zijn morele reinheid ontmaskert mij als een verschrikkelijke zondaar. Johannes schreef dat mensen het haten om tot het licht te komen, omdat hun werken boos zijn. Mensen verkiezen de duisternis boven het licht.3 De duisternis waar we naartoe rennen om ons erin te verbergen kan seks zijn, of drugs, of materialisme. Of we verbergen ons voor God door onszelf te omringen met dikke theologieboeken. Het is nauwelijks nodig om nog te zeggen dat de vijgenbladen van ons academische prestaties dwaasheid zullen blijken te zijn wanneer Jezus alles aan het licht brengt.

Mijn grootste droefheid over de academische wetenschap zoals ik die ervaren heb, is dat de waarheid van de zonde witgewassen is en opgedoft is met termen als ‘wetenschappelijke onpartijdigheid'. Zoals de biograaf van John Stott opmerkte, zijn niet de argumenten van liberale theologen moeilijk te weerleggen, maar de dingen die simpelweg verondersteld worden zonder argumentatie.4

De honderden liberale boeken die ik de afgelopen paar jaar heb gelezen, hebben mijn geloof in traditionele christelijke opvattingen niet in het minst ondermijnd. Om eerlijk te zijn, de liberalen eisen zo'n blinde sprong in het duister, die zo in strijd is met alle bewijs waarvan ik me bewust ben, dat het voor mij niet moeilijk was om met hun argumenten om te gaan. De Bijbel heeft zichzelf meer dan adequaat verdedigd tegen aanvallen. Zoals Spurgeon het zei: ‘De Bijbel verdedigen? Ik zou even gauw een leeuw gaan verdedigen!' Echter, een groot gevaar voor mij was de impliciete ontkenning van de zonde door wetenschappers. Ik geef er de voorkeur aan om de zonde hoe dan ook te negeren en het is zo gemakkelijk om zomaar wat te doen, terwijl we vergeten dat de waarheid ethisch is en dat de manier waarop we reageren op die waarheid ethische gevolgen heeft. De subtiliteit van de moderne wetenschap is gelegen in haar ontkenning van de zondigheid van de mens.

Een ziel redden
Hoe moet een evangelicale student zijn weg zoeken door het moeras dat liberale theologie heet? Ik ben tot de conclusie gekomen dat één van de belangrijkste dingen die men moet begrijpen, is: de relatie tussen theologie en leven. Wetenschappers hebben de theologische feiten gescheiden van de levensethiek. Als schepselen die geschapen zijn voor relaties en zingeving, moeten we die vervolgens maar vinden in een soort van mystieke ‘beslissende ervaring' (Carl Jaspers), ‘absurde leugen' (Jean-Paul Sartre) of ‘existentiële ontmoeting' (Karl Barth).

De religieuze wetenschappers zijn de seculiere wetenschappers gevolgd en vertellen ons dat we op een waarachtige manier God kunnen ervaren door middel van een onbetrouwbare Bijbel, wat tot uiting komt in levens die niet veranderd worden door de waarheid. Dezelfde wetenschappers die pleiten voor precisie in het denken en voor rationele argumenten in de wetenschap, eisen een existentiële sprong die de werkelijkheid losscheurt van de ervaring. Als God Zichzelf niet waarachtig geopenbaard heeft, moeten we maar wensen dat God er is en te proberen één of andere soort ‘god' voor onszelf te maken. Als ervaring genoten moet worden zonder verband met de werkelijkheid, dan kunnen we evengoed onze boeken verbranden en onze toevlucht nemen tot drugs. Per slot van rekening zijn drugs dé ultieme, inhoudsloze ervaring.

Niemand onderzoekt het ethische leven van theologen om na te gaan of ze hun eigen opvattingen in praktijk kunnen brengen. Wetenschappers hebben de levens van seculiere geleerden onderzocht en kwamen erachter dat ze ver tekort schoten ten opzichte van de pretenties die ze op papier hebben.5 Struikelen religieuze docenten mogelijk niet over dezelfde steen? Inderdaad, wanneer we de geschiedenis onderzoeken, ontdekken we een duidelijk verband tussen seculiere denkers en liberale theologen. Sinds de Verlichting zijn theologen eenvoudigweg de seculiere filosofen gevolgd, waarheen ze ook maar gingen. Als theologische wetenschappers de theologie scheiden van het leven door de realiteit van de zonde te ontkennen, dan laten ze hun studenten vervolgens een religieuze variant doorlijden van de ‘absurde' hel die Sartre zijn seculiere volgelingen naliet. De evangelicale student moet weigeren om de theologie te scheiden van het leven. De zonde moet gezien worden als een werkelijke vijand die ons allen beïnvloedt op alle terreinen. Onze houding ten opzichte van de waarheid moet niet die zijn van de moderne wetenschapper, onpartijdig en geïsoleerd. Onze houding moet juist die zijn van de hervormers. Zij waren mannen die lang en hard studeerden om de bijbelse waarheid te ontdekken, en wanneer ze die gevonden hadden, schreven ze er niet alleen academische verhandelingen over, maar leefden, preekten, leden en stierven ze ook voor die waarheid. Theologische waarheid moet gelééfd worden, en als ze waar is, dan is ze het ook waard om ervoor te sterven. Welke geleerde zou er zich in verblijden om op het schavot verbrand te worden vanwege een literaire theorie over de Pentateuch? Hoeveel mensen zijn gestorven omdat ze zich inspanden om mensen het goede nieuws te vertellen dat Christus op niet-lichamelijke wijze is opgestaan? Zal de wereld de moeite nemen om zendelingen te vervolgen die geloven dat alle godsdiensten hetzelfde zijn?

Ik ben nog niet één student tegengekomen die durfde te beweren dat de ontdekkingen van de moderne liberale wetenschap zijn of haar leven veranderd hadden. Ook ben ik nog niet één liberale wetenschapper tegengekomen die durfde beweren dat het een vreugde is om consequent te leven volgens zijn eigen theologie. Ik heb echter wel studenten ontmoet die nederig genoeg waren om te erkennen dat zij zondaren zijn die wegrennen van de ware God, en die zich toen tot Jezus gewend hebben als de God-Mens Die de straf droeg voor die rebellie. De ware aard van de zonde wordt erkend, het kruis wordt aangegrepen als het heil en het leven dat hieruit voortvloeit wordt geleefd met nieuwe kracht en met een moreel doel. De waarheid die ons vrijmaakt is zo krachtig, dat mensen het opmerken. Eén student op mijn universiteit wendde zich tot Jezus en de toestand op zijn kamer veranderde zo radicaal, dat ook zijn schoonmaker gedwongen werd om te onderzoeken wie Jezus was en om Hem te volgen. Ik wacht nog steeds om te horen van een geval waarin liberale, academische geleerdheid zo'n uitwerking gehad heeft op mensen.

Telkens als een mens zich wendt tot de ware Jezus, wordt de zonde eerlijk onder ogen gezien en bij het kruis gebracht. Juist hiervan heeft de academische wetenschap een afkeer. B.B. Warfield schreef in zijn tijd het volgende over de theorieën van moderne wetenschappers over het kruis: ‘Niets ontstelt ons meer in de structuur van recente theorieën over de verzoening dan het duidelijk verdwijnen van zondebesef dat eraan ten grondslag ligt... Als we niet veel hebben waarvan we verlost moeten worden, wel , dan zal zeker een geringe voldoening al genoeg zijn voor onze behoeften. Het is per slot van rekening alleen de zondaar die een Zaligmaker nodig heeft'.6
Zonde, leven en theologie, als ze van elkaar gescheiden worden, dan is het onvermijdelijke gevolg dat we onszelf misleiden en volgens een leugen leven die ons veroordeelt voor God.

Conclusie
Ik wil evangelicalen niet afhouden van hard studeren. Ik zou ze liever willen aanmoedigen om enthousiaster te studeren dan anderen. Echter, we moeten studeren in het bewustzijn dat onze levens Jezus moeten verheerlijken. En wat we lezen, schrijven en geloven zal óf stichtend zijn óf het zal tot bederf leiden. Zoals Robert Murray M'Cheyne adviseerde aan een theologiestudent in 1840 met betrekking tot de opvattingen van de liberale theologie: ‘Het is waar, we moeten ze kennen, maar alleen zoals scheikundigen omgaan met vergif - om de eigenschappen ervan te ontdekken, maar niet om hun bloed ermee te infecteren'.7

Uiteindelijk is het het kruis dat me eraan herinnert dat alle theologie gelééfd moet worden. Niemand kan in het zicht van het gehavende en bloedende lichaam van Jezus zeggen dat de theologie die hij aanhangt geen ethische consequenties heeft. Gedurende mijn theologiestudie dacht ik na over verschillende theorieën en theologieën. De woorden van Francis Schaeffer waren daarbij een voortdurende oproep tot eerlijkheid: ‘Als ik mijn intellectuele vermogens gebruik om mijzelf achtenswaardig te maken voor de wereld, die in opstand is tegen Hem Die ze schiep, dan heb ik gefaald. En dat geldt evenzeer als ik mijn onwetendheid gebruik voor hetzelfde doel. In elk deel van het leven moet ik, met mijn gehele mens-zijn, het kruis van Christus onder ogen zien. Het kruis van Christus moet een werkelijkheid voor mij zijn, niet alleen voor eens en altijd bij mijn bekering, maar gedurende heel mijn leven als christen'.8

Het verleidelijke van de wetenschap ligt vooral in het ontkennen van de zonde en daardoor in het scheiden van theologie en leven. Dit gebeurt onder de dekmantel van religieuze vroomheid en academisch fatsoen. In werkelijkheid is dit alles echter niet meer dan de tragische uitwerking van juist de zonde die ontkend wordt. Liberale theologie ziet er indrukwekkend uit en de invloed van haar wetenschap is groot, maar het is evenmin een zaligmaker als hedonisme, atheïsme, drugs en mystiek. De titel ‘Zaligmaker' komt alleen Jezus toe. Aan Hem, en niet aan de wetenschap, moeten we onze ziel toevertrouwen.

De auteur komt uit Noord-Ierland en schreef dit artikel in het laatste jaar van zijn theologiestudie aan de Universiteit van Oxford.

Overgenomen uit: The Banner of Truth
Vertaling: Evert-Jan Brouwer


1. Cornelius van Til, Christian Apologetics, Phillipsburg, N.J: Presbyterian & Reformed, 1992, p. 43. 
2. Rom. 1: 18-20.
3. Joh. 3: 19-20.
4. Timothy Dudley-Smith, John Stott: The Making of a Leader, Leicester: IVP, 1999, p. 183.
5. Paul Johnson, Intellectuals, Phoenix Giant, 1990. 
6. B.B. Warfield, The Person and Work of Christ, Phillipsburg, N.J.: Presbyterian & Reformed, 1950, p. 387.
7. Andrew Bonar, Robert Murray M'Cheyne, Banner of Truth, 1960, p. 37.
8. Francis Schaeffer, True Spirituality, Hodder and Stoughton, 1979, p. 42.

© 2002 George Whitefield Stichting.