dr. P. de Vries

 
Inleiding
De grote Schotse theoloog John Kennedy bracht in 1873 een bezoek aan Amerika. Bij zijn thuiskomst vertelde hij dat twee zaken zijn verwachtingen hadden overtroffen: de Niagara-watervallen en professor Charles Hodge. Charles Hodge was één van de belangrijkste gereformeerde theologen van zijn tijd. Hij is in de Engelssprekende wereld vooral bekend door zijn dogmatiek. Uit de lezingen die hij op het gebied van de didactische theologie hield (wij gebruiken nu de naam dogmatiek) groeide zijn driedelige Systematic Theology. Deze gereformeerde dogmatiek werd een standaardwerk dat internationaal de aandacht trok. Het was een levend bewijs dat de gereformeerde leer niet verouderd was. Het werd slechts geëvenaard door de vierdelige Gereformeerde Dogmatiek van Bavinck  Daarnaast heeft Hodge meerdere commentaren geschreven die blijk geven van zijn grote exegetische bekwaamheden. Wij kijken hem echter het diepst in het hart in een boekje met de titel The Way of Life, dat hij schreef voor de interkerkelijke American Sunday School Union. In dit boekje behandelt hij op eenvoudige wijze een drietal zaken die wij ook in zijn andere geschriften telkens weer tegenkomen, namelijk: hoe wij weten dat de Bijbel Gods Woord is, wat de inhoud van de Bijbel is en welke gevolgen de Bijbelse leer in ons leven heeft als de Heilige Geest die toepast aan ons hart.
 
Levensloop 
hodge charlesCharles Hodge werd in 1797 te Philadelphia geboren in een overtuigd presbyteriaans gezin, waar de invloed van George Whitefield en de Grote Evangelische Opwekking nog duidelijk merkbaar was. Een jaar na zijn geboorte stierf zijn vader. {mosimage} Toen hij nog jong was verhuisde zijn godvruchtige moeder naar Princeton opdat haar zoons opgeleid konden worden aan het  aldaar gevestigde presbyteriaanse college. Charles had voor zijn moeder diepe achting. Op latere leeftijd schreef hij: "Onder God danken mijn broer en ik absoluut alles aan onze moeder. Zij bad, werkte en leed voor ons." Als jongen van veertien jaar was hij aanwezig bij de opening van Princeton Theological Seminary en hoorde hij de inaugurele rede van  Archibald Alexander. Deze maakte op hem een zeer diepe indruk. Een indruk die alleen maar versterkt werd toen hij in 1815 theologie ging studeren onder leiding van Archibald Alexander. Er vond in die dagen onder de studenten een opleving plaats die ook aan Charles Hodge niet voorbij ging. Hij mocht naar zijn eigen getuigenis voor het eerst de kracht van het Woord ervaren en leerde voor zichzelf gebruik maken van de toegang tot God door Jezus Christus. Tussen Archibald Alexander en Charles Hodge ontwikkelde zich een vader-zoon verhouding. Zowel theologisch als persoonlijk wisten zij zich zeer aan elkaar verbonden.
 
  Nadat hij zijn studie voltooid had, werd Hodge in 1822 benoemd tot professor in de Oosterse en Bijbelse literatuur aan het Princeton Theological Seminary. Van 1826 tot 1828 ondernam hij een studiereis naar Europa. Naar zijn eigen oordeel was hij nog onvoldoende toegerust voor de leerstoel die hij bekleedde. In Duitsland maakte hij kennis met de nieuwe Duitse theologie waarvan Schleiermacher de voornaamste vertegenwoordiger was. Voor de mens Schleiermacher had Hodge achting, maar zijn theologie wees hij radicaal van de hand. Hij zag hierin een ongeoorloofde vermenging van theologie en filosofie. Voor Schleiermacher bestond de inhoud van het christelijk geloof uit een absoluut gevoel van afhankelijkheid ten opzichte van God. Hij zag de Schrift niet als het gezaghebbende Woord van God, maar als het verslag van de religieuze gevoelens van profeten en apostelen.
 
  Tegenover de opkomende Schriftkritiek heeft Hodge de verbale en volledige inspiratie van de Schrift verdedigd. De Schrift is het gezaghebbende Woord van God, omdat zij volledig door Gods Geest geïnspireerd is. In 1840 werd Hodge een deel van de leeropdracht van zijn leermeester Archibald Alexander toebetrouwd, namelijk de exegetische en systematische theologie. Na diens dood in 1851 werd daaraan de polemische theologie toegevoegd. Tot vlak voor zijn dood in 1878 bleef Hodge aan het Princeton Theological Seminary verbonden. Ongeveer 3000 studenten hebben onder zijn leiding theologie gestudeerd. Alleen al daardoor had hij een geweldige invloed.
 
  Geloofsleer en geloofservaring
 Het leven van Hodge heeft gestaan in het teken van de uitleg en verdediging van het klassieke calvinisme zoals dat beleden is in de Geloofsbelijdenis van Westminster. Hij wist zich een leerling van Augustinus, Calvijn en de Puriteinen. Bij alle onderlinge verschillen die er tussen deze mannen zijn, las hij in hun geschriften dezelfde boodschap. Sterk heeft Hodge beklemtoond dat het christelijk geloof een leerstellige inhoud heeft. Dat sloot voor hem echter niet uit, dat het evenzeer een zaak is van ervaring: ervaring namelijk van Gods genade in Christus. Naar zijn overtuiging moest de christelijke geloofservaring gebaseerd worden op de objectieve inhoud van het christelijk geloof. In een artikel met de titel What is Christianity? beschrijft hij het christelijk geloof vanuit de twee genoemde gezichtspunten. "Het christelijk geloof is zowel leer als leven. (...) Het is objectief gezien het getuigenis van God aangaande Zijn Zoon, aangaande de verlossing van de mens door Jezus Christus onze Heere. Het is subjectief beschouwd het leven van Christus in de ziel, of die gestalte van geestelijk leven welke haar oorsprong heeft in Christus, en bepaald is door de openbaring van Zijn persoon en werk en toe te schrijven is aan de inwoning van Zijn Geest."
 
  Theologie zag Hodge als een wetenschap die door middel van de inductieve methode de juiste en logische volgorde aangeeft van al datgene wat in de Schrift staat over God en Zijn verhouding tot de mens. In zijn visie op de theologie als wetenschap is duidelijk de invloed van de natuurkundige Francis Bacon merkbaar. Hodge wilde op deze wijze het objectief karakter van de christelijk geloofsleer veilig stellen. Het bezwaar tegen deze methode is echter dat aan een bepaalde wijze van ordening van de bijbelse gegevens een te grote plaats wordt toegekend. In de theologie van Hodge heeft de rede een veel grotere plaats dan bij de reformatoren het geval was. Dat geldt trouwens niet alleen voor het verlichte, maar ook voor het onverlichte verstand. Hodge kende een belangrijke plaats toe aan de apologetiek van het christelijk geloof. Daarbij functioneerde voor hem de apologetiek als een soort onderbouw voor de dogmatiek. Hij was van mening dat het mogelijk is met rationele argumenten het bestaan van God en de betrouwbaarheid van de Schrift aan te tonen. Hier ligt een parallel met de grote middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino en diens schema van natuur en bovennatuur. Overigens was Hodge zich wel van het betrekkelijke van deze benadering bewust. 
 
Tenslotte was ook voor hem het innerlijke getuigenis van de Heilige Geest de meest fundamentele aanleiding waardoor mensen voor Gods Woord leren buigen. Duidelijk komt dat naar voren in het eerste gedeelte van zijn boekje The Way of Life. Hij begint dat gedeelte met de innerlijke bewijzen voor de Goddelijke oorsprong van de Schrift. Uiterlijke bewijzen, hoe talrijk zij ook zijn, kunnen nooit tot waarachtig geloof leiden. Het gebrek ligt niet in de uiterlijke bewijzen, maar in de toestand van het menselijke hart. Bij de innerlijke bewijzen denkt Hodge in het bijzonder aan de wondervolle openbaring van de heerlijkheid van God in de persoon en het werk van Jezus Christus. Door de werking van de Heilige Geest merken wij deze heerlijkheid op. De innerlijke bewijzen voor de Goddelijke oorsprong van de Schrift zijn niet allereerst intellectueel van aard. Daarom kunnen zij zelfs door een kind worden opgemerkt.
 
  Hodge stelde, zoals we reeds geconstateerd hebben, dat de theoloog met zijn verstand de feiten van de Schrift ordent en zo de christelijke geloofsleer opbouwt. Tegelijkertijd kende hij beslissende betekenis toe aan het innerlijke onderwijs van de Heilige Geest. Een ware theoloog tracht geleid door Gods Geest zijn gedachten te onderwerpen aan de waarheid Gods. Hij kan zelfs stellen dat de religieuze ervaring, wanneer zij de toets van de Schrift kan doorstaan, leidraad moet zijn bij onze dogmatische weergave van de inhoud van de Schrift. Vaak, zo zegt hij, blijkt dat mensen twee theologieën hebben: een theologie van het verstand en van het hart. De ene vind je terug in dogmatische handboeken en de andere in gebeden en gezangen. Er zijn meerdere voorbeelden van mensen die in hun theologie arminaansgezind zijn, maar in hun gezangen het wonder van Gods eenzijdige liefde en ontferming bezingen (bijvoorbeeld Charles Wesley). In hun geloofsbeleving blijken mensen meer dan eens veel schriftuurlijker te zijn dan in hun dogmatische verwoording van de inhoud van het christelijk geloof. Hodge begeerde dat zowel het verstand als het hart zich zouden onderwerpen aan de Schrift en dat niet alleen in gebeden en gezangen, maar ook in de christelijke geloofsleer alle lof van de zaligheid zou worden toegeschreven aan de drie-enige God.
 
  In zijn leer van de kerk wijkt Hodge op een aantal punten van Calvijn af. Evenals vrijwel alle Amerikaanse theologen wil hij niet weten van een band tussen kerk en staat. De zichtbare kerk heeft voor hem veel minder betekenis dan voor Calvijn. De zichtbare kerk bestaat voor hem uit verschillende naast elkaar staande kerkgenootschappen die elk het beeld van Christus vertonen. Daarbij was hij ervan overtuigd dat het presbyterianisme de meest zuivere vertolking was van de Schrift. In Nederland is deze gedachte verdedigd door Kuyper met zijn leer van de pluriformiteit van de kerk. Overigens merk ik wel op dat het gemakkelijker is om Hodge in zijn kerkleer te bekritiseren dan een beter alternatief te bieden dat zowel recht doet aan de Schrift als een antwoord geeft op de kerkelijke verdeeldheid.
 
  Old en new school calvinism 
In de eerste helft van de negentiende eeuw tekenden zich in de presbyteriaanse kerk steeds meer twee richtingen af: de "old school" en de "new school". In 1837 leidde dit zelfs tot een splitsing. De "new school" stond zeer positief tegenover opwekkingsverschijnselen. Zij legde de nadruk op ervaring. Zuiverheid in de leer achtte deze richting van minder belang. De praktijk was wel dat bekering vaak gelijk werd gesteld aan een religieuze ervaring, zonder dat die ervaring nader omschreven werd. Dit onderscheidde de "new school" van vroegere opwekkingspredikers als Jonathan Edwards en de Tennents. Voor de genoemde opwekkingspredikers was de bekering een bovennatuurlijk ingrijpen van God. Naar hun overtuiging bestond het wezen van de bekering in een bevindelijke doorleving van de verdorvenheid van de mens en van Gods zaligmakende genade, geopenbaard in Christus. In tegenstelling tot de "new school" legde de "old school" sterke nadruk op zuiverheid in de leer. Vele aanhangers van de "new school" besteedden daarentegen niet of nauwelijks aandacht aan de bevindelijke zijde van het geloof.
 
  De "Princeton gentlemen" - onder deze naam stonden de hoogleraren van "Princeton Theological Seminary" bekend - wilden een "via media" bewandelen. Zij wilden leerstellige zuiverheid en de positieve elementen van opwekking met elkaar verbinden. De middenpositie van de "Princeton gentlemen" kwam feitelijk daarop neer, dat zij tot de "old school" behoorden, maar leerstellige zuiverheid en de innerlijke doorleving van het geloof wensten te combineren. 
 
 Evenals zijn leermeester Archibald Alexander erkende Hodge de betekenis van opwekkingen voor de christelijke kerk. Maar nadrukkelijker dan zijn leermeester vroeg hij aandacht voor de schaduwzijden die aan menige opwekking verbonden waren. In het bijzonder had hij bezwaar tegen de gedachte dat opwekkingen zo ongeveer het enige middel zijn waardoor Christus Zijn kerk in stand houdt. Daartegenover heeft Hodge sterk de nadruk gelegd op de betekenis van een godzalige opvoeding. Hij hechtte grote waarde aan het christelijke gezin waar de huisgodsdienstoefeningen in ere worden gehouden. Uit eigen ervaring kende hij daarvan de rijkdom.
 
  Een heel belangrijk figuur uit de negentiende-eeuwse Amerikaanse kerkgeschiedenis is Charles Finney. Volgens deze theoloog is een opwekking het gevolg van het juiste gebruik van de juiste middelen. Hodge was over de pelagiaans getinte inzichten van Finney diep verontrust. Naar zijn overtuiging werd door de benadering van Finney het kruis van Christus van zijn betekenis beroofd. Hij verwoordde zijn bezorgdheid als volgt: "De voortdurende aansporing om voor God te kiezen om de koers van het leven te veranderen, is een daad die geen verband houdt met Christus. De ziel wordt in onmiddellijk contact met God gebracht terwijl de Middelaar buiten het gezichtsveld blijft. (...) Aan overtuiging van zonde wordt nauwelijks betekenis toegekend, Christus en de verzoening blijven buiten beschouwing en de weg van zaligheid wordt niet klaar en duidelijk aan de mensen voorgesteld."
 
  Finney was een representant van het "new school calvinism". Het "new school calvinism" legde alle nadruk op religieuze ervaring, terwijl de inhoud van het geloof van minder gewicht werd geacht. Hodge heeft daarentegen gesteld dat de waarachtigheid van het geloof niet het minst blijkt uit de waarheden die beleden worden. Hij dacht daarbij aan de rechtvaardiging door het geloof alleen, de erfzonde en de wedergeboorte gewerkt door de Heilige Geest. In het "new school calvinism" werd de leer van de erfzonde verzwakt.
 
  Hodge was ervan overtuigd dat afwijkingen in de leer van de zonde leiden tot afwijkingen in de leer der verzoening. Bij de verdediging van het klassieke calvinisme ging het hem om het hart van het christelijk geloof, namelijk de verzoening door het bloed van het kruis van Christus. Met klem heeft hij naar voren gebracht dat er niet alleen sprake is van erfsmet, maar ook van erfschuld. De erfschuld wordt alle mensen toegerekend omdat zij in een verbondsbetrekking staan tot Adam. Vanwege deze verbondsbetrekking delen zij in de schuld van de zondige daad van Adam in het paradijs.
 
  Doorleefde kennis van Christus 
In zijn boekje The Way of Life blijkt hoezeer Hodge op bevindelijke wijze over de kennis van Christus begeerde te spreken. Alleen als wij van schuld overtuigd zijn, zullen wij waarlijk de betekenis van de persoon en het werk van Christus leren verstaan. In The Way of Life schrijft Hodge dat wanneer de Heilige Geest een mens overtuigt van zonde, Hij hem doet gevoelen dat datgene wat God van alle mensen betuigt, hem persoonlijk geldt, en dat hij datgene verdient wat volgens God getuigenis alle mensen verdiend hebben, namelijk de eeuwige rampzaligheid. Deze kennis werkt de Heilige Geest door middel van de wet. De wet is het middel om ons uit elke burcht van eigen gerechtigheid en kracht te verdrijven, opdat wij leren vluchten tot Hem Die ons van God gegeven is tot wijsheid, rechtvaardiging, heiligmaking en verlossing. Een mens wordt vrijgesproken van schuld en straf en krijgt vrede met God, omdat hij bekleed wordt met de gerechtigheid van Christus.
 
  Op gloedvolle wijze heeft Hodge over de rechtvaardiging door het geloof gesproken. Objectieve en subjectieve elementen zijn daarbij volledig door elkaar vervlochten. Dat blijkt uit het volgende citaat uit The Way of Life: "In de Schrift wordt de vraag beantwoord: Hoe kan een mens rechtvaardig verschijnen voor God? Wanneer de ziel beladen is met een gevoel van zonde, wanneer ze ziet hoe redelijk en heilig de wet is, die volmaakte gehoorzaamheid vraagt en met de dood als straf op de zonde dreigt; wanneer ze de absolute onmogelijkheid voelt om ooit zelf aan deze rechtvaardige eisen te voldoen, dan wordt ervaren dat de openbaring van Jezus Christus als onze gerechtigheid, de wijsheid en kracht Gods tot zaligheid is. Ontbloot van alle gerechtigheid in onszelf vinden we onze gerechtigheid in Hem." De gevoelens van vreugde en blijdschap die Gods kinderen ervaren, zijn op de objectieve realiteit van de rechtvaardiging op grond van Christus' verdiensten en de aanneming tot kinderen gegrond. De hele weg van zaligheid ons in de Schrift geopenbaard, toont dat er geen vergeving, geen toegang tot God en geen vrede is dan alleen door Jezus Christus. Alle waarachtige geestelijke ervaring is daarmee in overeenstemming. Uit het antwoord dat wij geven op de vraag hoe een mens rechtvaardig voor God kan verschijnen, blijkt het karakter van onze godsdienst. De kracht van het ware christelijke geloof ligt in het feit dat de grond van de zaligheid en de rechtvaardiging geheel en al buiten de mens ligt. Kenmerkend voor een christen is dat hij roemt in wat de Heere aan en voor hem deed en niet in wat hij voor God doet.
 
  Hodge heeft niet alleen beklemtoond dat het ware christelijk geloof een beleefd geloof is, maar ook dat het blijkt in handel en wandel. Ik geef opnieuw een citaat uit The Way of Life: "Godsdienst bestaat voor een groot deel in de verborgen  omgang van de ziel met God; in die daden van aanbidding, verwondering, vertrouwen en onderwerping welke het oog van de mens niet kunnen zien en waarmee degene, die er geen weet van heeft, zich niet kan ophouden. Deze verborgen oefeningen beheersen het gedrag en reiken motieven aan voor een ootmoedige houding van de christen en voor zijn daden van barmhartigheid."
 
  In nauwe samenhang met de rechtvaardiging en de heiliging heeft Hodge gesproken over de gemeenschap met Christus. Alle ware christenen weten uit ervaring dat Christus de bron is van heiligmaking en vrede. Worden zij aangevochten, dan zien zij op Hem. Naderen zij door hem tot God, dan gevoelen zij een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde. Uit kracht van hun vereniging met Christus hebben zij ook de Heilige Geest ontvangen. We mogen Charles Hodge eren als een man die in zijn tijd het bijbelse getuigenis van Gods genade in Christus zocht door te geven en daarbij niet schuwde de confrontatie met andersdenkenden aan te gaan. Een man ook die zelf gedurig de kracht ervoer van datgene wat hij beleed. 

Geraadpleegde literatuur 

Calhoun, D. Princeton Seminary: Faith and Learning 1812-1868, [Edinburgh, Banner of Truth, 1994].
Calhoun, D. Princeton Seminary: The Majestic Testimony 1869-1929, [Edinburgh, Banner of Truth, 1996].
Hodge, Ch. The Way of Life, 1841, [herdr. Edinburgh, Banner of Truth, 1978].

Hodge, Ch. Systematic Theology, [herdr. Grand Rapids, 1986].

Hoffecker, W. Andrew Piety and the Princeton Theologians, [Phillipsburg, New Jersey, 1981].
MacLeod, J. Scottish Theology. In Relation to Church History, 1943, [herdr. Edinburgh, Banner of Truth, 1974].
Murray, I.H. Revival & Revivalism, [Edinburgh, Banner of Truth, 1994].
Murray, J. Collected Writings, 4 delen, [Edinburgh, Banner of Truth, 1976-1982].
Noll, Mark A. (red.) The Princeton Theology 1812-1921, Grand Rapids, 1983.
Wells, David F. Reformed Theology in America, Grand Rapids 1985.
 


© 2001 George Whitefield Stichting.