Cees van Kralingen
 

Het is uitermate belangrijk om de bijbelse basis voor christelijke sociale bewogenheid te verkennen. Er zijn namelijk over dit onderwerp in de laatste honderd jaar een aantal wijd uiteenlopende visies gepresenteerd:
 
1.De eerste is wat je zou kunnen noemen de ‘overgeestelijke' visie. De nadruk valt uitsluitend op de geestelijke nood van de mens: hij moet behouden worden voor de eeuwigheid. Mensen die een dergelijke visie propageren zijn vaak nauwelijks sociaal of politiek betrokken. Zij trekken zich vaak terug van wat er in deze maatschappij speelt. In feite komen ze daarmee in de buurt van een sterk dualistische opvatting van ziel en lichaam.
 
2.De tweede opvatting is het tegenovergestelde: een te weinig geestelijke visie. Hierbij moeten we denken aan mensen die een sociaal evangelie verkondigen dat vaak uitsluitend betrokken is op de aardse en tijdelijke behoeften van de mens en de noden in de maatschappij. We vinden deze visie bij veel liberale theologen. De bevrijdingstheologie zoals die in de tweede helft van de vorige eeuw vooral opgang maakte in Zuid-Amerika is hiervan een goed voorbeeld.
 
3.Tenslotte is er een derde opvatting, die beide vorige visies probeert te combineren. We kunnen dit een holistische visie noemen: er is aandacht voor de gehele mens met zowel zijn aardse en tijdelijke behoeften, alsook zijn geestelijke noden. Deze visie vinden we bij veel evangelicalen, met name na het bekende congres van Lausanne in 1974. De bekende John Stott heeft hieraan veel bijgedragen.
 
Laten we daarom proberen de belangrijkste bijbelse gegevens samen te vatten en te verkennen. We komen tot een aantal belangrijke elementen die de basis leggen voor een bijbelse visie: de eigenschappen en het karakter van God, de eigenschappen van de mens, het belang van de persoon van Jezus Christus als de vlees-geworden Zoon van God, de functie van de overheid, de doorwerking van de zonde en de kracht van het evangelie. De Bijbel geeft ons cruciale gegevens voor ons onderwerp in ieder van deze aspecten.
 
De eigenschappen en het karakter van God
We kunnen uit de Bijbel veel te weten komen over de eigenschappen van God. Ieder goede samenvatting van de systematische theologie besteedt hier aandacht aan. Voor ons onderwerp is vooral het volgende van belang.
 
God is rechtvaardig en daarom richt Hij ook de mensen en/of de volken (zie bijvoorbeeld Ps. 7:9, Jes. 45:21, Zef. 3:5, Rom. 3:21, 1 Joh. 1:9). Hij is niet alleen rechter maar ook verlosser: "Er is geen God behalve Ik, een rechtvaardige, verlossende God is er buiten Mij niet"  (Jes. 45:21). God is rechtvaardig maar Hij is het ook die mensen rechtvaardigt en vrijspreekt: "....zodat Hijzelf rechtvaardig is, ook als Hij hem rechtvaardigt, die uit het geloof in Jezus is"  (Rom. 3:26).
 
God vraagt ook rechtvaardigheid van individuele mensen (Micha 6:8) en gehele volken (Amos 5:24). God eist dat volken en hun leiders rechtvaardig handelen (2 Sam. 8:15, Spr. 8:15). Dat betekent dat zij de wetten op een rechtvaardige manier toepassen en op basis daarvan rechtspreken (Deut. 1:16,17, Amos 5:15). Dat betekent bijvoorbeeld ook het niet frauderen met maten en gewichten (Lev. 19:35, Amos 8:5). God zorgt ook speciaal voor vreemdelingen, kwetsbaren, wezen enz. Hij vraagt deze zorg ook van ons (Deut. 5:14,15, 24:14,15,17,18). Spreuken 14:31 vat dit prachtig samen: "Wie de behoeftige verdrukt, smaadt diens Maker; maar wie zich over de arme ontfermt, eert Hem". Dat dit niet slechts een oud-testamentisch gebod is, maar ook nu nog volledig van kracht is toont Jak. 1:27 aan: "Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, de Vader is, omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren". De conclusie is duidelijk: degenen die gerechtvaardigd zijn door Gods genade, moeten zich zeker druk maken om gerechtigheid.
 
De mens geschapen naar Gods beeld
De mens is naar Gods beeld en gelijkenis geschapen (Gen. 1:27). De mens is een geheel. De bediening van Jezus omvatte dan ook de gehele mens: "Hij verkondigde het evangelie en genas alle ziekte en alle kwaal" (zie bijv. Matt. 9:35). Ook Paulus geeft duidelijk aan dat de verlossing de gehele mens betreft: "En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in alle dele onberispelijk bewaard te zijn" (1 Tess. 5:23). God geeft zelf aan hoe ernstig de aantasting is van de mens als beelddrager van God in Gen. 9:6. God geeft dan ook opdrachten gericht op de bescherming van de mens (zie bijv. Deut. 22:8). Als beelddrager van God staan we ook in een relatie tot onze medemensen. Het tweede gebod, dat aan het eerste gelijk is, luidt dan ook: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf  (Matt. 19:19, 22:39). Dat betekent dat wij zorg moeten dragen voor onze medemens.
 
De persoon van Jezus Christus als de vlees-geworden Zoon van God
Jezus heeft tijdens zijn leven op aarde bovenstaande principes ook nader toegelicht en in de praktijk gebracht. Jezus vroeg nadrukkelijk om aandacht voor armen, hongerigen, vreemdelingen, gevangenen (zie bijv. Matt. 25:31-46 en Luk. 10:25-37). Hij gaf met zijn reddende liefde aandacht aan zondaars, tollenaars en hoeren. Toch is zijn aanpak totaal anders dan in deze wereld gebruikelijk. Hij sluit geweld als middel om politieke doeleinden te bereiken uitdrukkelijk uit, zoals blijkt uit diverse plaatsen in de evangeliën (Joh. 6:15, 18:36,37, Matt. 5:39-41, 26:52,53). Hij stelde de oversten van de Joden onder zware kritiek vanwege hun huichelachtige en hypocriete houding (Matt. 23:23-28).
 
De rol van de overheid
Wat dit punt betreft moeten we natuurlijk naar het bekende gedeelte in de brief van Paulus aan de Romeinen wijzen: Rom. 13:1 e.v. De overheid is door God zelf aangesteld. Ditzelfde zegt ook Jezus in Joh. 19:11 tegen Pilatus: "Gij zoudt geen macht tegen mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware". De overheid staat in dienst van God ten goede van de mensen (Rom. 13:4). Maar zij moet dan ook het kwaad effectief aanpakken (Rom. 13:5). Het betalen van belastingen is een middel om dit doel te bereiken (Rom. 13:6, Mark. 12:13-17).
 
Paulus roept ons op om te bidden voor de overheid "opdat wij een stil en rustig leven mogen leiden in alle godsvrucht en waardigheid" (1 Tim. 2:1-4). We moeten de overheid ook eer en ontzag doen toekomen (Rom. 13:7). Paulus geeft ook duidelijk aan dat we de wettelijke overheid gehoorzaamheid verschuldigd zijn (Titus 3:1). Ook Petrus uit zich in soortgelijke bewoordingen (1 Pet. 2:13,14).
 
Kortom, we zien dat de overheid een belangrijke rol vervult om een ordelijke samenleving tot stand te brengen en te onderhouden. Daarin hoort ook het lenigen van een deel van de sociale en maatschappelijke noden. Het beleid van de overheid zal er vooral ook op gericht moeten zijn om dergelijke problemen te voorkomen. Het zal daarbij ook duidelijk zijn dat de diaconale taak van de kerk nooit buitenspel kan komen te staan. De kerk mag dit niet toestaan.
 
De zonde doortrekt alles
Het besef dat alle mensen zondig zijn (Rom. 3:23) en dat de zonde dus ook de gehele maatschappij doortrekt, moet ons realistisch doen zijn. De invloed van de zonde kunnen we niet tot een bepaald terrein van ons leven of de maatschappij beperken, zodat we op een ander terrein een utopie kunnen genereren. Alle streven naar een utopie is onbijbels. Alle pogingen tot sociale en maatschappelijke actie zijn en blijven pogingen om een ideaal te benaderen, maar ook niet meer dan dat. We mogen daarbij ook Gods algemene genade niet vergeten. God houdt de doorwerking van de zonde tegen om de aarde nog leefbaar te houden en zo ook de mogelijkheden te scheppen voor de verkondiging van het evangelie.
 
De kracht van het evangelie van Gods reddende en vernieuwende genade
Als God met zijn evangelie van genade in Zijn Zoon Jezus Christus tot ons komt, dan worden we behouden en met God verzoend. Hij schenkt ons dan ook een nieuw leven, zo zelfs dat de bijbel spreekt van een nieuwe schepping: "Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen" (2 Kor. 5:17). Dit komt onmiskenbaar openbaar in het leven in de praktijk van alle dag. We zien dat in de eerste christelijke gemeente waarvan we de geschiedenis vinden in het boek Handelingen (zie bijv. Hand. 2:41-47, 3:5-7, 4:32-37, 5:12-16, 6:1-6, 9:32-43 enz.). Zo zijn we geroepen als zout en licht te zijn (Matt. 5:13-16). De brief van Jakobus windt er ook geen doekjes om: het geloof zonder werken is dood.
 
Illustraties uit de geschiedenis
De geschiedenis van de kerk geeft ons veel voorbeelden hoe men bovengenoemde principes in de praktijk bracht. Dit is een onderwerp apart en ik kan daar in dit artikel niet op ingaan. Maar ik wil toch een paar voorbeelden noemen. De Reformatie heeft op veel manieren bijgedragen tot een versnelde ontwikkeling van de maatschappij. De tijd van de opwekkingen in de 18e eeuw en later hebben ook geleid tot vele vormen van sociaal en maatschappelijk werk.  Denk maar aan het weeshuis dat George Whitefield in Amerika heeft helpen opzetten.
 
Spurgeon deed iets dergelijks in Londen in de 19e eeuw.1 Daarnaast ontplooide Spurgeon nog allerlei andere activiteiten. Hij gaf hieraan ook aandacht in de prediking. Een interessant voorbeeld is een preek over Deut. 23:14 waarin hij de wijsheid van God roemt, die in Zijn voorschriften en wetten  aandacht besteedt aan de hygiëne van Zijn volk!2 Spurgeon benaderde de armen met een gezonde balans. Aan de ene kant gaf hij aan dat "heel veel armoede om ons heen het gevolg is van niets-doen, onmatigheid, zorgeloosheid en zonde", terwijl hij aan de andere kant ook duidelijk maakte dat "Arbeiders vaak pijnlijk verdrukt worden wat betreft hun salaris en ze zich daarom dood moeten werken om een hongerloontje te verdienen"3. Kingdon concludeert dat wat bij Spurgeon opvalt, is zijn enorme bewogenheid. Zoals hij aangedreven door bewogenheid het evangelie van Gods genade aan zondaren predikte, zo toonde hij ook een even grote bewogenheid met armen en behoeftigen.
 
De wortels van de sociale bewogenheid getoond door christenen vooral in de 19e eeuw moeten gezocht worden in het effect van de geestelijke opwekkingen, die vooral de engelssprekende wereld gekend heeft. Ik citeer daarvoor de conclusie van Kathleen Heasman, die een heel boek heeft gewijd aan deze materie: "We kunnen slechts generaliseren, maar het lijkt erop dat minstens driekwart van het totaal aantal vrijwillige liefdadigheidsinstellingen in de tweede helft van de 19e eeuw beschouwd kunnen worden als evangelicaal. Het grootste deel van deze instellingen werd opgericht in de jaren onmiddellijk na het midden van de eeuw, velen daarvan als resultaat van de opwekking in die tijd.4

 


1. T.Curnow, E. Hulse, D. Kingdon, G. Thomas, A Marvellous Ministry; How the Allround Ministry of Charles Haddon Spurgeon Speaks to us Today, [Ligonier, Soli Deo Gloria, 1993], hoofdstuk 4: Spurgeon and His Social Concern door David Kingdon.
 2. Preek over: "Camp Law and Camp Life", Metropolitan Tabernacle Pulpit, 1880, p. 661.
 3. Geciteerd door Kingdon, zie 1
 4. Kathleen Heasman, Evangelicals in Action; an Appreciation of their Social Work, [London, Geoffrey Bless, 1962].

 


© 2002 George Whitefield Stichting.