Door L.J. van Valen 
 
Verval en verlichting 
 
Het puriteinse experiment in New England in Noord-Amerika, dat in het begin van de zeventiende eeuw door emigratie vanuit Engeland werd opgestart, groeide uit tot een welvarende geestelijke en economische gemeenschap. De banden met Engeland bleven weliswaar bestaan, maar deze stonden de ontwikkeling van een eigen identiteit niet in de weg. De voortgaande emigratie vanuit Engeland, ook van andersdenkenden, betekende voor de strikte puriteinen een aanval op hun eigen theocratie en kerkelijke zuiverheid. Op den duur konden zij hun strenge toelatingseisen tot de gemeenten en tot overheidstaken niet handhaven en moesten zij water bij de wijn doen. Het zogenaamde ‘Half Way Covenant' (verbond halverwege), dat in 1662 werd aangenomen, maakte de cirkel van de ‘zichtbare heiligen' wat breder en gaf aan ouders die alleen een uiterlijke christelijke belijdenis en levenswandel vertoonden, de gelegenheid om hun kinderen ten doop te houden. Sommigen wilden nog verder gaan en ook de Avondmaalstafel voor dergelijke formele lidmaten openstellen, maar de meerderheid bood hiertoe geen kans.
 
De eerste twee generaties van puriteinse emigranten in New England worden gekenmerkt door een intense vroomheidsbeleving. De ‘Founding Fathers', zoals John Cotton, Thomas Hooker en Thomas Shepard, wisten in woord en geschrift de praktische vroomheid te bevorderen en gestalte te geven. De generaties die in de tweede helft van de zeventiende eeuw het gezicht van de kolonie gingen bepalen, waren minder gericht op dit vroomheidsideaal. De strenge levenswijze werd na verloop van tijd wat rekkelijker en meer gericht op wereldse zeden. Deze tijd van de ‘puritan decline', de jaren van verval, betekende een dieptepunt in het geestelijk leven van New England. Waarschuwende stemmen, zoals van Increase Mather, konden niet verhinderen dat dit proces zich voortzette.
 
Parallel aan deze ontwikkeling was de opkomst van het verlichtingsdenken. Deugd en rede werden begrippen die meer aandacht kregen dan de leer van zonde en genade. De moderne denkbeelden werden voornamelijk vanuit Engeland ingevoerd. Het puriteinse conflict en het hierop volgende schrikbewind van Karel II en zijn broer hadden het Engelse moedervolk moe gemaakt. De roep om verdraagzaamheid was eerder een symptoom van een geest van lauwheid en onverschilligheid dan een uiting van een bijbelse zucht naar geestelijke en maatschappelijke vrijheid. Ook de Amerikaanse koloniën werden door deze geest geïnfecteerd, wat zijn weerslag kreeg op de theologie en spiritualiteit. Toch bleef ten opzichte van het moederland de puriteinse theologie de toon aangeven, omdat de universiteit van Harvard en veel predikanten de oude lijn wilden voortzetten. Het verzet tegen het verlichtingsdenken werd vooral bepaald door het zuiver houden van de leer. Het gevaar was echter groot dat het verdedigen van de klassieke waarheden van meer belang geacht werd dan het praktizeren hiervan in de vroomheid van het hart. De harmonie van leer en spiritualiteit, zoals bij de puriteinen zichtbaar was, dreigde verstoord te worden door een rationalistische theologiebeoefening die geen voedsel bood voor de ziel. 
 
Op de grens van twee tijdperken 
 
Cotton Mather (1662-1728) groeide op in een tijd van nabloei en verval van de puriteinse vroomheid in Amerika. Zijn vader, Increase Mather, en grootvaders, Richard Mather en John Cotton, waren steunpilaren van de kolonie en verdedigers van het kerkideaal van de congregationalisten. Zij stonden voor de zuiverheid van de gemeente, hoewel Increase oog had voor de problemen van de volgende generatie, vooral met betrekking tot de dooppraktijk. Deze was wars van verstarring en bekrompenheid en onder deze invloed groeide Cotton op. De tere godsvreze van zijn ouders maakte diepe indruk op hem en door genade koos hij voor dezelfde toewijding in de dienst van God. Het bruisende handelsleven in de groeiende stad Boston bracht hem niet alleen in aanraking met het kerkelijk leven, maar ook met de breedte van de kolonie, met alle facetten van dien. Hij leerde de balans tussen persoonlijke vroomheid en een ruimhartige kijk op de maatschappij hier in praktijk brengen. Zijn studententijd in Harvard, waar hij op twaalfjarige leeftijd naartoe ging, verdiepte de theologische ondergrond die hij thuis had meegekregen, en door zijn grote gaven ontwikkelde hij zich tot een theoloog van formaat; geen kamergeleerde maar een man die het bijbels reformatorisch denken gestalte kon geven in een turbulente tijd. 
 
mather cottonIn 1681 werd Cotton Mather predikant van de Second Church van Boston. In dit jaar begint zijn dagboek, dat een goed inzicht biedt in zijn geestelijk leven en contacten. Ondanks zijn volle dagtaak vond hij altijd tijd voor gebed en meditatie. Het was zijn hartelijke begeerte om zich geheel aan zijn God over te geven. Zo schrijft hij op 16 maart 1681:
Heere, ik beëindig deze dag met mijn ziel aan Jezus Christus over te geven en Gij nodigt mij uit om te geloven dat ik door Hem zalig zal worden. Heere! ik geloof dat nooit een arme ziel tevergeefs tot de Heere Jezus Christus gekomen is, en ik geloof dat ikzelf dit ook niet tevergeefs gedaan heb. Hij zal grote dingen voor mij doen.
 
 Zijn overgave aan zijn Heiland ging gepaard met ernstige besluiten om in het dagelijkse leven met God te wandelen. Deze praktische heiligmaking bepaalde zijn leven en ook zijn werk. Het is onvoorstelbaar hoe hij deze geestelijke oefeningen wist te combineren met zijn taak als predikant en niet te vergeten als auteur van bijna vierhonderd boeken en geschriften! Behalve pastor was hij adviseur van de gouverneur en hield hij er een netwerk van correspondenten op na, dat zich uitstrekte tot Engeland en Duitsland. Op deze wijze kreeg hij internationale reputatie. Cotton Mather ontwikkelde zich tot een veelzijdig theoloog met een zeer brede kennis en belangstelling, die alle facetten van het Koninkrijk van God wereldwijd volgde.  
 
Oecumene van het hart
 
Mather was een puritein in hart en nieren, maar dat betekende niet dat hij zich stringent hield aan een confessionele begrenzing van zijn principes. Hij had gezien wat de gevolgen zijn van een overaccentuering van deelwaarheden vanuit een star confessioneel standpunt. Een aangenomen belijdenis was voor hem niet meer dan een leidraad voor geloof en leven en geen statisch controlemiddel om het kerkelijk leven te reguleren. Ten opzichte van de puriteinse predikanten uit de beginperiode was hij veel milder en flexibeler als het gaat over ondergeschikte punten van de leer. Zo staat hij bekend vanwege zijn eenvoudige uiteenzetting van de heilsorde, niet vanuit een strak ervaringsschema, maar vanuit de veelzijdigheid die de Schrift en de Heilige Geest bieden in het brengen van zondaren tot het kruis. De Persoon en het werk van Christus staan bij hem in alles centraal, niet gekluisterd in een schema maar doortinteld van een levende vroomheidsbeleving. Terecht merkt Lovelace op dat hij „enige poging doet om de puriteinse theorie van bekering te vereenvoudigen". Hij is bang voor de opkomst van het zogenaamde hypercalvinisme, dat door starheid en verbijzondering de klassieke leerstukken moet beschermen. Het antwoord dat Mather wil geven op het verval van zijn tijd is de terugkeer naar de eenvoud van de bijbelse vroomheid, naar een leven met God in Christus dat doortrokken is van liefde en toewijding.
 
In zeker opzicht kan Cotton Mather een piëtist genoemd worden. Er is over de definitie van het woord piëtist veel te zeggen, maar een kenmerk van het piëtisme (het Latijnse ‘pietas' betekent vroomheid) is dat de praktische vroomheid van meer belang geacht wordt dan het handhaven van een confessioneel leerschema. De beste remedie tegen het rationalisme is voor de piëtisten het bevorderen van de godsvrucht. Dit betekende voor Mather geen verwaarlozing van het dogma, maar juist een verlevendiging van de leer van zonde en van genade. Als oorzaak van het opkomend arminianisme aan de universiteit van Yale in New Haven noemde hij dat niet de nodige aandacht gegeven werd aan de levende voorstelling van leerstukken als de verzoening, de wedergeboorte en de zaligheid door geloof alleen. De prediking van de levende Christus is in zijn ogen het antwoord op de vragen van de tijd, zonder dat hij de ogen sluit voor de eigentijdse problematiek. Hij schuwde de polemiek niet, ook niet die met het verlichtingsdenken, maar zijn manier van bestrijding en verdediging kwam voort uit een hart dat zich verbonden wist met de levende Zaligmaker.
 
Een andere punt dat bij Mather in het oog springt, is zijn omgang met andersdenkenden. De hopeloze strijd tussen de presbyterianen en independenten (congregationalisten) binnen het puriteinse kamp had hem geleerd dat het beter is om eerst punten van overeenstemming te zoeken, alvorens op verschillen in te gaan. Hij propageerde de oecumene van het hart dwars door allerlei stromingen heen. Zo onderhield hij regelmatig contact met Duitse piëtisten zoals August Hermann Francke van Halle. De grenzen van het christendom waren voor hem ruimer dan voor de Westminster Confessie of de Savoy-belijdenis, al wist hij deze grenzen wel te bepalen en vast te houden. Wat dat betreft had de affaire rond de sektarische Anne Hutchinson, die onbijbelse profetieën en directe openbaringen van de Geest propageerde, hem genoeg geleerd.
 
Hij wilde een dialoog tot stand brengen met protestanten van verschillende confessie om de praktische vroomheid te bevorderen. De uitbreiding van het koninkrijk van Christus was voor hem van levensbelang. Ook het zendingswerk interesseerde hem, getuige zijn correspondentie met zendelingen in Nederlands-Indië. Voor hem was cruciaal dat de bestaande kerken zouden ontwaken en de wereldwijde evangelisering zouden oppakken. Gods kinderen moesten samenkomen om aan dit verlangen gestalte te geven. In Boston en omgeving kwamen de zogenaamde ‘fellowship meetings' van Gods kinderen tot nieuw leven, bedoeld om met elkaar te spreken over en te bidden om een wereldwijde opwekking. Persoonlijke zonden moesten worden beleden en obstakels moesten uit te weg worden geruimd, om zich door een vurige vroomheid in te kunnen zetten voor de zaak van God en Christus.
 
De huiskringen zijn in Mathers optiek een wezenlijk onderdeel van de vroomheidsbeleving. Zij vormen de cellen van de gemeente van Christus. De vormgeving hiervan die de Duitse piëtist Spener in zijn Pia Desideria aangeeft, sluit geheel aan bij het puriteinse vroomheidsideaal. In de koloniën bestonden deze samenkomsten al vanaf het begin, maar zij waren wat weggezakt tot een minder geestelijk gespreksniveau. Mather pleit voor twee soorten gezelschappen: de ene soort dient tot opbouw van het geestelijk leven en de andere tot bevordering van de reine zeden, als tegengif tegen de voortschrijdende demoralisatie. Hij zette zich er zelfs voor in om ook voor negers gezelschappen in te stellen, opdat de vroomheid ook onder hen gestalte zou krijgen. 
 
Eschatologisch perspectief 
 
In het kader van de vroomheidsidealen die Cotton Mather voorstond, moeten wij ook zijn visie zien op de leer van de laatste dingen (eschatologie). In tegenstelling tot de meeste puriteinen was hij een ‘premillennialist'. Evenals de Engelse puritein Joseph Mede geloofde hij in een persoonlijke Christusregering op aarde. Anders dan bij de latere dispensationalisten wordt zijn verlangen naar de wederkomst van Christus niet getemperd door een pessimistische visie op de tijd die hieraan voorafgaat. Hij ziet hoe vanaf de Reformatie de tekenen van de komst van Christus des te meer zichtbaar worden. De positieve ontwikkeling van de protestantse gemeenschap in Noord-Amerika is voor hem een hoopvol voorteken van de komende bekering van de Joden en de val van de Antichrist, die noodzakelijk aan het vrederijk moet voorafgaan. Vanwege deze positieve benadering noemt Lovelace Mather een ‘actieve premillennialist', die gekenmerkt wordt door een optimistische toekomstverwachting. In dit licht bezien is Mathers verlangen naar en hoop op een wereldwijde opwekking niet vreemd.
 
Wel is de tijdtabel die Mathers eschatologische visie moet onderbouwen verre van realistisch. Zoals zovele ‘profeten' geprobeerd hebben, wil hij de eindtijd in kaart brengen met concrete jaartallen, waarbij hij ervan uitgaat dat de wederkomst van Christus en de bekering van het Joodse volk vlak voor de deur staan! Dit vooruitzicht maakte hem des te vuriger en bewaarde hem voor moedeloosheid en doemdenken, waartoe het verval in zijn dagen had kunnen leiden. De geschiedenis van de kerk is ook in dagen van vermindering van geestelijk vuur het handschrift van God, Die de komst van Zijn rijk voorbereidt. Op deze wijze ging Mather met de gebeurtenissen om hem heen om en stelde hij al zijn talenten beschikbaar om zelf als een lid van de bereide Bruid van Christus de hemelse Bruidegom tegemoet te gaan. 
 
Vooruitzicht op opwekking 
 
Voor Mather was het zonneklaar dat de kerk een bloeitijd tegemoet ging, waarin Amerika een belangrijke plaats zou innemen. Wanneer we zijn magnum opus, zijn hoofdwerk, lezen, worden wij getroffen door zijn geloof in de kolonie als een planting van God. Hij steekt zijn optimisme niet onder stoelen of banken. Voor hem is het puriteinse experiment geslaagd te noemen, ondanks al het menselijk feilen dat eraan kleefde. Niet voor niets heet zijn lijvige boekwerk, dat in 1702 voor het eerst verscheen, Magnalia Christi Americana, oftewel het verslag van de grote werken van Christus in het nieuwe werelddeel. Door het hele boek heen komen wij deze teneur tegen, die de lof van God bezingt in Zijn genadige leiding en besturing vanaf de dag dat de Pilgrim Fathers op kaap Cod landden. Eigenlijk is de eerste periode de geschiedenis van een puriteins herleven in een land waar de tirannie van de Stuarts niet langer doordrong. Terwijl de puriteinen in Oud Engeland zich na de Roemruchtige Omwenteling in 1688 in een bastion van passiviteit terugtrokken, bleven Cotton Mather en zijn geestverwanten vurig van geest. Zijn collega Solomon Stoddard, grootvader van de latere revival-apologeet Jonathan Edwards, mocht zich verheugen in een zevental plaatselijke opwekkingen in zijn woonplaats Northampton.
 
De gemeente van Mather was ten opzichte van die van de rest van het land rijk gezegend. De Second Church van Boston mocht in de tijd van verval in de jaren tussen 1673 en 1685 zoveel nieuwe avondmaals­leden inschrijven, dat de gemeente met vijftig procent toenam! De gebedskringen kwamen tot nieuw leven; men smeekte om bekering van zondaren en om een nieuw reveil. Mather was er geheel van overtuigd dat het gemeenschappelijk gebed in een tijd van verval het krachtigste wapen is voor de bewaring en uitbreiding van de kerk. Het bidden voor zielen is een voorname aanval om zielen te winnen, zo merkt hij op. Vanaf het begin van zijn loopbaan riep Mather de christenen op tot persoonlijk gebed, maar sinds 1692 richtte hij zich steeds meer op de noodzaak van gezamenlijk bidden. Wat dat betreft was hij de grote methodisten die spoedig na zijn sterven voor het voetlicht zouden komen al voor! Hij heeft deze tijd niet meer mee mogen maken, want acht jaar voordat de opwekking in Northampton onder leiding van Edwards gestalte kreeg, ging hij heen. Hij eindigde zijn werkzaam leven in het vast vertrouwen dat zijn Meester grote dingen zou gaan doen in zijn vaderland. 
 
Wegbereider 
 
Mather is onmiskenbaar de belangrijkste verbindingsschakel tussen de tijd van de puriteinen en de komst van de ‘Great Awakening' in Amerika. Zijn positieve toekomstvisie en bevordering van persoonlijke en gezamenlijke vroomheid hebben de weg tot verdere doorbraak van het geestelijk leven in de Amerikaanse koloniën mede gebaand. Door de verschijning van zijn Magnalia bleef het erfgoed van de eerste vaderen ook onder de komende generaties bekend. Op deze wijze diende de geschiedenis niet alleen om achteruit te zien, maar werd zij een springplank naar betere tijden. Meer dan in Engeland het geval was, bleef de gouden draad van het puritanisme in het volksleven van New England bewaard en was de grootscheepse opwekkingsbeweging niet meer dan een voortvloeisel van de eerste tijd, of liever gezegd de vrucht op de aanhoudende gebeden van Cotton Mather en de zijnen. Deze solide schakel behoedde voor ontsporingen, omdat de theologie van de Founding Fathers nog niet onder het stof van de vergetelheid was verdwenen. Zeker, de invloeden van de geest der Verlichting waren duidelijk te zien, maar de universiteiten waren niet zover weggezonken als in Engeland het geval was. Het is opmerkelijk dat de kritiek op de opwekking het sterkst was van de kant van de hypercalvinisten, die wel de leer van de puriteinen wilden aanhangen, maar deze zo rationeel invulden, dat de massale doorwerking hiervan in het volksleven niet meer mogelijk werd geacht. Hier vormt zich de kloof tussen een star dogmatisme en een hoopvolle en levende verwachting vanuit een dynamisch geestelijk leven dat zich vasthoudt aan Gods beloften. 
 
Actualiteit 
 
Welke lessen kunnen wij vandaag van Cotton Mather leren? In de eerste plaats dat een tijd van verval niet moet leiden tot berusting en passiviteit. Kerkverlating en secularisatie kunnen aanleiding geven tot doemdenken, dat het sprankelende uit de evangelieverkondiging wegneemt. Het is dan geen Evangelie van hoop, maar hooguit een boodschap van oordeel zonder enig perspectief. We laten Gods wateren over Gods akkers lopen en wachten de ‘zondvloed' af. Mather zag het verval juist als een voorbode van opwekking en betere tijden. Juist deze situatie zette hem aan om Gods kinderen aan te sporen tot aanhoudend gebed. Hij camoufleerde de ernst van de situatie niet en legde de vinger op de wonde, maar hij bleef niet bij de diagnose stilstaan. Hij geloofde in een God van wonderen, waarvan zijn eigen vaderland een bewijs was. De lijn van Gods trouw is zeker ook in Nederland zichtbaar; daarvan reikt de kerkgeschiedenis overvloedige bewijzen aan. Dit wil niet zeggen dat de christenen alles maar gelaten over zich heen moeten laten lopen totdat betere tijden aanbreken. Een scherpe veroordeling van het verachten en verwaarlozen van de christelijke waarden in het volksleven laat zien dat de kerk nog spreekt en bestaansrecht heeft.
 
Een andere les die wij kunnen leren, is de noodzaak om te blijven bidden om een reveil.
 
Het actief premillennialisme dat Mather aanhing, betekende juist een aansporing om een bloeitijd te verwachten. Het passief premillennialistische standpunt is daarentegen een verhindering om op betere tijden te hopen, omdat deze niet passen in dit eschatologisch schema. De invloed hiervan is heden ten dage nog merkbaar en in feite funest voor de doorwerking van het geestelijk leven en zeker geen motivatie om actief met de zendingsopdracht bezig te zijn.
 
Tenslotte wijzen wij op de noodzaak van balans tussen leer en vroomheid. Bij Mather is zeker sprake van aandacht voor leerstellige aspecten, maar dan niet in rationele zin. De zuiverheid van de leer kan zo benadrukt worden, dat de vroomheid wordt verwaarloosd. Alles wordt in het objectieve doorgetrokken en bepaalde leerstukken worden overgeaccentueerd. Dit werkt zo verstikkend, dat voor de beoefening van de praktische vroomheid en innerlijke ervaring geen plaats wordt ingeruimd. Toch is ook de leer van groot belang. Vroomheid is bij Mather geen ongezonde mystiek of werkheiligheid zonder enige belijning vanuit de bijbelse theologie, maar een leven in overeenstemming met Gods wil en wet, zoals deze in de Bijbel tot uitdrukking komen. Deze regelgeving is het enige middel om uitwassen te voorkomen. De kerk die geen of onvoldoende aandacht aan de leer besteedt, vervalt op den duur in geestdrijverij. De kerk die de leer te zeer benadrukt, verwordt tot een geraamte zonder hart.
 
Cotton Mather was de wegbereider tot de Great Awakening, de grote opwekkingsbeweging van de achttiende eeuw. Hij volgde de vloeiende lijn vanuit de bronnen van de puriteinen, die hij op een frisse wijze hanteerde en actualiseerde. Dezelfde bronnen zijn nog even actueel en bruikbaar voor een hernieuwde bezinning met het oog op vernieuwing van de vervallen kerk op de grens van een nieuw millennium. Alleen een verwachtende kerk heeft toekomst, omdat zij wordt gedragen door de theologie van de hoop!
 

 

 Geraadpleegde literatuur:
Richard F. Lovelace, Dynamics of Spiritual Life [Illinois: Inter-Varsity press, 1992].
W.R. Ward, The Protestant Evangelical Awakening [Cambridge: University Press, 1992].
Michael J. Crawford, Seasons of Grace, Colonial New England's Revival Tradition in Its British Context [Oxford: University Press, 1991].
Richard F. Lovelace, The American Pietism of Cotton Mather [Grand Rapids: Wm. B. Eerdmans Publishing company, 1979].
Barrett Wendell, Cotton Mather, The Puritan Priest [New York: Dodd, Mead, and Company, 1891].
Diary of Cotton Mather, Volume 1 1681-1709 and Volume II 1709-1724 [New York: Frederick Ungar Publishing Co., n.y.] 

 

 

© 1999 George Whitefield Stichting