Enkele voorbeelden van Gods werk

Om een heldere indruk te geven van de aard en de manier van de werking van Gods Geest in Zijn wonderlijke uitstorting, zal ik een verslag geven van twee bijzondere gevallen. Het eerste is van een volwassen persoon, een jonge vrouw met de naam Abigail Hutchinson. Ik richt me in het bijzonder op haar, vooral omdat zij gestorven is. Om andere redenen kleven er echter grote nadelen in het spreken over haar. Een volledig en helder verslag van ondervindingen zou ik veel beter kunnen geven van enkele anderen. Nochtans zal ik niets anders vertellen, dan hetgeen haar vrienden zich herinneren over hetgeen zij zelf in haar leven gezegd heeft.

Zij was afkomstig uit een zeer intelligente familie. Niets in haar opvoeding zweemde ook maar naar geestdrijverij. Eerder was er sprake van het andere uiterste. Het was op geen enkele wijze de natuur van hun familie om prat te gaan op ervaringen. En zo was dit ook allerminst haar aard. Naar het getuigenis van haar buren was voor haar bekering haar levenswandel ingetogen en onberispelijk. Zij was een stil, rustig en zedig persoon. Geruime tijd had zij een ziekelijk lichaam. Men heeft echter nooit gemerkt dat deze ziekte haar deed vervallen in allerlei bespiegelingen of hersenschimmen. Het veroorzaakte niet iets van geestelijke zwaarmoedigheid. Zij was nauwelijks een week onder overtuigingen van haar zonden, toen er een helder bewijs bleek te zijn dat zij werkelijk bekeerd was.

Op een maandag, in het winterseizoen, werd zij voor het eerst stilgezet door iets wat zij haar broer hoorde vertellen over de noodzakelijkheid om ernstig te zoeken naar wederbarende genade. Dit ging samen met het nieuws van de bekering van de jonge vrouw, waarvan hiervoor melding gemaakt is, en van wie de bekering het overgrote del van de jonge mensen hier zo diep roerde. Dit nieuws had een grote uitwerking op haar. Het riep afgunst bij haar op jegens deze jonge vrouw, omdat deze het helemaal niet waard was om door zulk een genade onderscheiden te worden van anderen. Maar daarbij bracht dit haar tot het vaste besluit om haar uiterste best te doen om dezelfde zegen te verkrijgen. Toen zij bij zichzelf overwoog hoe zij zou beginnen, bedacht zij dat zij onvoldoende kennis van de gronden van het Christelijk geloof had om tot bekering te komen. Daarop besloot zij om de Schriften nauwkeurig te onderzoeken. Gelijk begon zij de Bijbel in Genesis te lezen, met de bedoeling om zo heel de Schrift door te gaan. Ze ging hiermee door tot donderdag. Toen kwam er een plotselinge verandering, doordat de bekommering over haar zaligheid sterk toenam. Op een buitengewone wijze ondervond zij de zondigheid van haar hart. In het bijzonder de zondigheid van haar natuur en de goddeloosheid van haar hart. Dit kwam als een lichtflits over haar, zoals zij het uitdrukte, en het trof haar met een buitengewone vrees. Daarop stopte zij met het lezen van de Bijbel, in de volgorde zoals zij begonnen was. Ze begon in het Nieuwe Testament, om te zien of zij daar niet iets van verlichting kon vinden voor haar verwarde zie. Zoals zij zei, was het haar grootste verschrikking dat zij tegen God gezondigd had. Haar nood werd groter en groter gedurende drie dagen. Na deze dagen zag zij niets dan zwartheid en donkerheid voor zich. Heel haar lichaam beefde uit vrees voor Gods toorn. Zij verwonderde zich en was er verbaasd over, dat zij zo'n grote zorg aan haar lichaam besteed had. En dat zij zo vaak artsen geroepen had om haar te genezen, terwijl zij haar ziel verwaarloosde. Haar zondigheid leerde zij kennen in al haar verschrikkelijkheid. In het bijzonder in drie opzichten zag zij haar eigen zondigheid: 1. Haar erfzonde, 2. haar zonde in het niet eens zijn met God in Zijn voorzienigheid (betreffende haar zwakheid en lijden, waar ze in verkeerde), 3. haar zonde door gebrek aan gehoorzaamheid aan haar ouders, hoewel anderen haar beschouwden als een buitengewoon gehoorzaam iemand. Op zaterdag was zij zeer ernstig bezet met het lezen van de Bijbel en ander boeken, om daarin iets te vinden wat haar zou kunnen verlichten Zij was er zo mee bezet dat zij doorging met zoeken, totdat haar alles voor de ogen schemerde en zij niets meer van de letters kon lezen. Terwijl zij zo ijverig en ernstig bezig was in het lezen, bidden en andere geestelijke bezigheden, dacht zij aan de woorden van Christus, waarin Hij ons waarschuwt om niet zoals de heidenen te zijn, die denken dat zij verhoord zullen worden wegens de veelheid van hun gebeden. Dit bracht haar ertoe dat zij zag, dat zij teveel op haar eigen gebeden had vertrouwd. Nu was zij ertoe gebracht dat zij niets meer over had, zodat zij niet wist wat ze moest doen, of waar ze enige verlichting zou zoeken. Terwijl haar gemoed in deze gesteldheid was, wilde haar hart voor verlichting naar haar predikant vluchten, zoals zij zei. Zij hoopte dat hij haar enige rust zou kunnen schenken. Nog op dezelfde dag kwam zij bij haar broer, met een gelaatsuitdrukking van iemand in verwarring. Zij vermaande hem en liet hem verantwoording afleggen waarom hij haar niet meer verteld had van haar zondigheid. Ook vroeg zij hem ernstig wat zij moest doen. Het scheen dat zij op die dag in vijandschap tegen de Bijbel verviel. Althans, zo scheen het haar zelf toe. Dat verschrikte haar zeer. haar gevoel van haar eigen buitengewone zondigheid nam alsmaar toe van donderdag toto maandag, en zij gaf er het volgende verslag van: Tot nu toe was het haar veronderstelling dat zij niet schuldig was aan de zonde van Adam. Ook meende zij dat zij er op geen enkele manier bij betrokken was, omdat zij er niet actief in geweest was. Maar nu zag zij dat zij zelf aan deze zonde schuldig was en er ook geheel door verontreinigd was. Deze zonde, die zij met zich meebracht toen zij op de wereld kwam, was alleen al genoeg om haar voor eeuwig te verdoemen.

Op zaterdag was zij zo ziek, dat haar vrienden het het beste achtten dat zij niet naar de openbare godsdienstoefening zou gaan, hoewel zij er zeer begerig naar was. Maar toen zij die zondagavond naar bed ging, nam zij de resolute beslissing om de volgende morgen naar de predikant te gaan, in de hoop om daar enige verlichting te vinden. Toen zij die maandagmorgen wakker werd, verwonderde zij zich, dat zij zo'n stilte en kalmte in haar hart voelde. Het was van zo'n soort als zij nog nooit gevoeld had. Toen zij daar zo over dacht, kwamen de volgende woorden in haar hart: "De redenen des Heeren zijn reine redenen, die de ziel gezondheid en de beenderen sterkte geven". Daarna kwamen deze woorden: "Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonde". Dit ging vergezeld van een levendig gevoel van de uitnemendheid van Christus. En Zijn genoegzaamheid om voor de zonde van de hele wereld te voldoen. Daarna dacht zij over de uitdrukking "Het is de ogen goed mom de zon te aanschouwen". Deze woorden schenen haar zeer goed toepasbaar te zijn op Jezus Christus. Door deze dingen werd haar hart in zulke aanschouwingen van en gezichten op Christus geleid, dat het haar vervulde met buitengewone vreugde. Zij vertelde die morgen aan haar broer dat zij Christus die nacht gezien had, namelijk met de ogen des geloofs. Ook zei zij dat zij voorheen gedacht had dat zij niet voldoende kennis had om bekeerd te kunnen worden, maar nu moest zij bekennen dat God het heel eenvoudig kan maken en geven. Op maandag voelde zij de hele dag een voortdurende zoetheid in haar ziel. Drie morgens lang had zij ieder dag een herhaling van dezelfde ontdekking van Christus. Steeds ontwaakte zij net voor het dag werk en ervaarde steeds veel dingen op gelijke wijze. Zij het met dit verschil dat het iedere dag helderder en helderder werd.

De laatste keer, op woensdagmorgen, was haar ziel vervuld met medelijden jegens mensen die buiten Christus waren. Zij zag in welke ellendige toestand zij waren, juist omdat zij zelf op dat moment zich onuitsprekelijk verheugde in een geestelijk gezicht op de heerlijkheid en volheid van Christus. Zij voelde onmiddellijk een sterke drang om alle onbekeerde zondaars te waarschuwen. De volgende dag legde zij dit aan haar broer voor, met het verzoek om haar bij te staan als zij van huis tot huis zou gaan. Maar haar boer weerhield haar en vertelde haar dat zulk een gedrag niet paste. Op dezelfde dag vertelde zij en van haar zusters, dat zij ieder mens liefhad, maar bijzonder Gods volk. Haar zuster vroeg haar waarom zij iedereen liefhad. Zij antwoordde, dat dit was omdat God hen allen gemaakt had. Na deze voorvallen kwamen er in de winkel waar zij werkte drie mensen, waarvan het bekend was dat zij onlangs bekeerd waren. Toen zij de een na de ander de deur binnen zag komen, werd zij zo innig bewogen, en zo gedreven door liefde tot hen, dat het haar bijkans teveel werd. Toen zij over geestelijke dingen begonnen te spreken, kon zij dat nauwelijks verdragen. Zodat zij genoodzaakt waren om te stoppen. Dit gebeurde haar dikwijls. Als zij in gesprek is met godzalige personen, of hen slechts zag, dan kon het haar plotseling zo aangrijpen, dat het haar bijna teveel werd.

Zij ontving vele buitengewone ontdekkingen van de heerlijkheid van God en Christus. Op bepaalde momenten van enkele bijzondere eigenschappen, en op andere tijden van alle eigenschappen. Zij vertelde dat eens toen deze vier woorden door haar gemoed gingen "wijsheid, rechtvaardigheid, goedheid, waarheid", haar ziel vervuld werd met een gevoel van de heerlijkheid van ieder van deze eigenschappen, in het bijzonder wel van de laatste eigenschap. "Waarheid" (=trouw), zei ze, "raakte het diepst". Toen de woorden voorbij waren, werd dit herhaald "waarheid, waarheid!" Haar gemoed werd zo geheel verslonden met een gevoel van de heerlijkheid van Gods waarheid en andere deugden, dat het haar toescheen dat haar leven haar begaf. Zij zag dat het voor God eenvoudig was om haar uit dit leven weg te nemen door de ontdekkingen van Zichzelf. Spoedig hierna ging zij naar een godsdienstige samenkomst bij mensen thuis. Haar hart was vol met een gevoel en een gezicht van de heerlijkheid van God. Nadat de bijeenkomst geëindigd was, vroegen sommigen haar over haar ervaringen. Zij begon er iets van te vertellen. Maar toen zij bezig was hierover te vertellen, deed dit een gevoel van dezelfde dingen krachtig herleven. Het werd zo krachtig, dat haar krachten het begaven. De omstanders waren gedwongen om haar op te nemen en op bed te leggen. Naderhand werd zij krachtig aangedaan en verheugde zich met de woorden: "Het Lam, Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging".

Verschillende dagen achtereen had zij een zoet gevoel van de uitnemendheid en de liefde van Christus in Zijn vernedering. Dit drong haar ertoe om voortdurende de volgende woorden te herhalen, die zo zoet voor haar waren: "Zachtmoedig en nederig van hart, zachtmoedig en nederig van hart". Zo vertelde zij eens dienaangaande aan een van haar zusters, dat zij wel eens dagen en nachten doorbracht in een gedurige en verrukkende genieting van de heerlijkheid van God en Christus. Zij ondervond er zoveel van, dat haar lichaam het nog net kon verdragen. Toen haar broer haar eens vertelde over de stervende liefde van Christus, vertelde zij hem, dat zij er zo'n gevoel van had, dat het haar zou doen bezwijken als hij er meer van zou zeggen.

Toen ze eens een keer bij mij kwam, zei zij mij dat ze op die en die tijd zoveel van God gezien had, en zoveel vreugde en verheuging ondervonden had, dat het naar haar gedachten niet mogelijk was om dit dieper te ervaren. En toch heeft God Zich naderhand veel overvloediger aan haar bekendgemaakt. Ze zag dezelfde dingen als tevoren, maar veel helderder, en op een veel uitnemender en vreugdevoller manier. Zij werd met een veel uitnemender zoetheid vervuld. Zij gaf mij tegelijk een verslag van haar dagelijkse ervaring van de heerlijkheid van Christus en van God in Zijn verschillende deugden. Het scheen mij toe dat zij dagen achtereen doorbracht in een soort van zalige aanschouwing van God. Naar ik dacht, had zij een soort omgang met God, zoals een kind met een vader. En tegelijkertijd bleek het dat zij geheel vreemd was van hoge gedachten over zichzelf. Zij had geen hoge gedachten over haar eigen vermogens. Zij was als een klein kind; zij liet blijken dat zij groot verlangen naar onderwijs had. Zij wilde wel bij mij in huis wonen, zodat ik haar vertellen zou wat haar te doen stond.

Zij heeft dikwijls laten blijken dat zij een gevoel had van Gods heerlijkheid in de bomen, in de gewassen op het veld, en in andere werken van Gods hand. Tegen haar zuster die voorheen in het hartje van de stad naast haar woonde, vertelde ze dat ze het voorheen als iets plezierigs beschouwde om in het centrum van de stad te wonen. Maar nu dacht zij dat het veel fijner was om te zitten en te zien, hoe de wind door de bomen waait, en op het land te zien wat God allemaal gemaakt heeft. Als zij in het Woord las, gebeurde het weleens dat de krachtige invloed van de Heilige Geest in haar ziel werkte. De Geest werkte zo dat zij de zekere waarheid en Goddelijkheid van het gelezene voelde. Soms kon men op haar gezicht een aangename glimlach waarnemen. Toen haar zuster dit eens een keer zag, en vroeg waarom zij zo glimlachte, antwoordde zij; "Ik ben boordevol met zoete gevoelens". Vaak was het haar gewoonte om te vertellen hoe goed en zoet het is om laag voor God te liggen. "Hoe lager, hoe beter!" zei zij dan. het was voor haar al aangenaam om er alleen maar aan te denken dat zij heel haar leven in het stof zou liggen, om te wenen over haar zonden. Zij was gewoon om veel te laten blijken van haar eigen nietigheid en totale afhankelijkheid. Vaak liet zij een buitengewoon medelijden blijken, in ontfermende liefde, jegens personen die in een toestand zonder Christus waren. Dit was soms zo sterk, dat als zij zulke mensen in de straat passeerde, of als zij vreesde dat zij onbekeerd waren, dan werd het haar te veel om hen te zien. Ze zei eens dat ze wel wenste dat heel de wereld zalig werd. Als het ware wilde ze ieder wel tot Christus trekken. Ze kon het niet verdragen dat er iemand verloren zou gaan.

Ze had sterke verlangens om te sterven, opdat ze met Christus zou zijn. Dit verlangen nam zo sterk toe dat ze niet meer wist hoe ze geduldig moest blijven om te wachten o Gods tijd. Maar eens, toen zij deze sterke verlangens voelde, dacht zij bij zichzelf: "Als ik verlang om te sterven, waarom ga ik dan naar doktoren?" Hieruit concludeerde zij dat haar verlangens naar de de dood niet van de rechte aard waren. Hierna stelde zij zich vaak voor de vraag, wat zij wilde kiezen. Wilde zij leven of sterven, ziek zijn of gezond? Zij bemerkte dat zij dat niet kon zeggen. Totdat zij ten laatste zichzelf gedreven voelde om de volgende woorden te uiten: "Ik ben geheel gewillig om te leven, en ik ben gewillig om te sterven. Ik ben gewillig om ziek te zijn en ik ben gewillig om gezond te zijn. Ik ben geheel gewillig voor ieder ding dat God over mij wil brengen". "Daarop", zei zij, "voelde ik mij in volkomen vrede, in een volledige onderwering aan Gods wil". Daarop klaagde zij veel, dat zij zo heftig naar de dood verlangd had. Zij werd ervan overtuigd dat het haar ontbrak aan zo'n overgave aan Gods wil zoals passend is. Zij volhardde in deze overgave aan Gods wil tot haar dood.

Inmiddels werd haar ziekte steeds erger. Op een keer had ze het grootste deel van de nacht doorgebracht in buitengewone pijnen. Toen ze uit een korte en lichte slaap ontwaakte, had ze deze woorden in haar hart en mond: "Ik ben gewillig om voor de zaak van Christus te lijden. Ik ben gewillig om mij voor Christus over te geven en voor Hem overgegeven te worden. Ik ben gewillig om mijn leven, ja mijn hele leven te besteden in de zaak van Christus!" Hoewel zij een buitengewone overgave aan de Heere beoefende in betrekking tot leven of dood, toch waren de gedachten aan de dood zeer zoet voor haar. Toen haar broer eens in Job las, over de wormen die zich voeden met dode lichamen, bleek het dat zij luisterde met een glimlach op haar gezicht. Toen men haar daarover vroeg, antwoordde zij dat het zeer aangenaam voor haar was om eraan te denken dat zijzelf in die omstandigheden zou zijn. Toen haar broer haar op een andere keer vertelde over het grote gevaar waarin zij was, dat de ziekte waaraan zij leed wel eens een oorzaak voor haar dood zou kunnen zijn, vervulde dit haar met grote vreugde. Bijna werd deze vreugde haar teveel. Toen zij opeen ander tijdstip in een gezelschap, dat een lijk naar het graf droeg, was, zei zij, dat het haar vreugde gaf om eraan te denken dat men haar binnen afzienbare tijd op dezelfde wijze zou volgen.

Vooral in de laatste tijd van haar ziekte , zetelde de ziekte vooral in haar keel. Een inwendige zwelling verstopte haar slokdarm, zodat ze niets anders door kon slikken, dan iets wat geheel vloeibaar, was. Ook al was het helemaal vloeibaar, dan nog kon zij maar zeer weinig tot zich nemen, en dat met grote moeilijkheden. Hetgeen zij inkreeg, stroomde soms uit haar neus, zodat zij op het laatst niets meer door kon slikken. Ze had een razende eetlust. Daarom zei ze eens tegen haar zuster, toen ze samen spraken over haar omstandigheden, dat het slechtste stuk voedsel al heel lekker zou zijn. Maar als zij inzag dat zij het niet door kon slikken, bleek het dat zij volkomen tevreden zonder dit voedsel was. Zo tevreden, alsof zij geen eetlust had. Anderen waren zeer bewogen als zij zagen wat zij moest ondergaan. En zij waren vervuld met bewondering wegens haar ongewone geduldigheid en verdraagzaamheid. Toen ze op een keer tevergeefse pogingen deed om een beetje vocht naar binnen te krijgen, en zij veel moeite hieraan besteedde, zag zij haar zuster met een glimlach aan en zei: "O zuster, dit is goed voor mij!" Toen haar zuster een ander keer met haar sprak over hetgeen zij moest ondergaan, vertelde zij haar zuster dat zij in ruil voor al die moeite een hemel op aarde beleefde. Vaak pleegde zij tegen haar zuster te zeggen, vooral als zij zeer zwaar moest lijden: "Het is goed om zo te zijn!" Haar zuster vroeg haar een keer waarom zij dat toch zei: " Omdat God dit zo wil hebben. Het is het allerbeste, als het gaat zoal God het wil. Dit schijnt mij het beste te zijn." Toen het tijdstip gekomen was dat zij volledig het bed mest houden, en men haar van het bed naar de deur begeleidde, bleek het dat zij overweldigd was door het zien van dingen van de andere wereld. Zij zag de heerlijkheid van de grote Schepper, Die dit alles gemaakt heeft. Toen zij op haar sterfbed lag, gebruikte zij vaak de woorden: "God is mijn Vriend!" Op een keer keek zij met een glimlach naar haar zuster en zei: "O zuster, hoe goed is het! Hoe zoet en zalig is het de hemelse dingen te overwegen en te bedenken!" Zij gebruikte dit als een argument voor haar zuster om veel in overdenking van de hemelse dingen te zijn.

Op haar sterfbed drukte zij een sterk verlangen uit. Zowel naar mensen die nog onbekeerd waren , als naar de godzaligen. Voor de eersten begeerde zij dat zij bekeerd zouden worden, en voor de laatsten verlangde zij dat zij meer zouden weten en zien van God. Als degenen die van zichzelf moesten zeggen dat zij Christus misten naar haar toe kwamen om haar te zien, was zij uit medelijden altijd diep bewogen. Er was er een, die in grote bekommering scheen te zijn over het heil van haar ziel. Zij kwam regelmatig om bij de zieke te kijken. Maar het zien haar werkte zo op haar medelijden, dat het haar bijkans teveel werd. Daarom vroeg zij haar zuster om dit meisje ervan te overreden om niet meer te komen. Zij kon het niet meer verdragen. Dezelfde week dat zij stierf, en zij in zeer zorgwekkende omstandigheden naar haar lichaam verkeerde, kwamen er enkel buren, en vroegen of zij bereid was om te sterven. Zij gaf ten antwoord dat zij geheel gewillig was om te leven of te sterven. Ze was gewillig om in pijn te zijn, om altijd in die toestand te zijn waarin ze toen was, als het de wil van God maar was. Zij wilde wat God wilde. Zij vroegen haar of zij gewillig was om die nacht te sterven. Zij antwoordde: " Als het Gods wil is, ja". Het bleek dat zij dit alles sprak met een volkomen kalmte in haar gemoed. Zij was in een opgewekte en blijde onderworpenheid. Dit vervulde de omstanders met verwondering.

Geruime tijd voor haar sterven is ze heel zwak geweest. Zij was uitgeteerd door honger en dorst. Zelfs zo dat haar vlees tot aan haar botten scheen verdroogd te zijn. Daardoor kon ze slechts weinig zeggen, zodat ze door gebaren lei blijken wat er in haar omging. Zij zei dat ze stof genoeg had om heel de tijd met gesprek te vullen, als ze de kracht daartoe maar zou hebben. Enkel dagen voor haar sterven vroeg men haar of zij haar oprechtheid nog vasthield en of zij niet bang was om te sterven. Zij antwoordde hierop, dat zij niet de minste vrees voor de dood koesterde. Men vroeg haar hoe het toch kwam dat zij zo vol vertrouwen was. Zij antwoordde hierop, dat zij niet de minste vrees voor de dood koesterde. Men vroeg haar hoe het toch kwam dat zij zo vol vertrouwen was. Zij antwoordde dat indien zij iets anders zou zeggen, zij zou spreken tegen hetgeen ze wist. Zij zei: "Er is inderdaad een donkere ingang, die er enigszins donder uitziet, maar aan de andere kant schijnt er een helder licht, zodat ik niet bevreesd kan zijn!" Niet lang voor haar sterven zei zij, dat zij altijd heel bevreesd placht te zijn bij de gedachte aan de worsteling met de dood. "Maar" zei zij "God heeft mij laten zien dat Hij het in grote pijnen heel gemakkelijk kan maken". Verschillende dagen voor haar dood, kon zij nauwelijks iets meer zeggen dan "ja" of "nee", als antwoord op vragen die haar gesteld werden. Daarom dacht men al die tijd dat ze ieder ogenblik kon sterven. Dit duurde drie dagen. Al die tijd scheen zij zonder enige onderbreking, tot het einde toe in een zoete gestalte voor haar ziel te zijn. Zij stierf als iemand die gaat slapen. Zonder de minste worsteling ging zij omstreeks de middag van vrijdag 27 juni 1735 heen.

Zij was lange tijd ziek geweest en ze had dikwijls veel pijn moeten ondervinden. Maar zij stierf voornamelijk door honger. Ongetwijfeld was het gedeeltelijk aan haar zwakke lichaam toe te schrijven, dat haar natuur dikwijls bezweek, zodat zij neerviel door de krachtige aandoeningen van genade. Maar toch was het ook waar dat zij meer genade en heerlijker ontdekkingen van God en Christus ontving, dan haar zwakke gestel kon verdragen. Zij wenste daar te zijn, waar de krachtige genade meer vrijheid zou hebben, zonder gehinderd te worden door de last van een zwak lichaam. Daar verlangde ze naar en ongetwijfeld is ze daar nu. Zij werd onder ons beschouwd als een voorbeeld van iemand waarin Gods genade verheerlijkt was. Dit alles is slechts een gebrekkig en onvolledig verslag over haar. De heerlijkheid hiervan zou veel duidelijker blijken, al er een volledig verslag van haar ervaringen gegeven werd, zoals zij gewoon was dit te vertellen en uit te drukken in haar leven. Deze beschrijving las ik een keer voor aan enkele van haar godvrezende buren, die haar goed gekend hebben. Deze zeiden bij deze gelegenheid dat de beschrijving slechtst een flauwe afbeelding was van haar leven. Vooral schoot dit verslag alles tekort in de weergave van haar ootmoed en de verwonderenswaardige nederigheid van haar hart. Deze ootmoedigheid bleek altijd duidelijk in heel haar leven. Maar God zij geloofd, dat er ook n nog veel voorbeelden zijn van dergelijke aard. Gods genade heeft zich daarin op niet minder krachtige wijze geopenbaard.

Nu wil ik verder tegaan met het voorbeeld van het kleine kind dat ik hiervoor al noemde. haar naam is Phebe Bartlet, de dochter van William Bartlet. Ik zal het verslag weergeven, zoals ik het gehoord heb uit de mond van haar ouders, aan wier oprechtheid niemand die bekend is met deze mensen, zal twijfelen.

Zij werd in maart 1731 geboren. Ongeveer de tweede helft van april of het begin van mei 1735 was zij zeer bewogen door het spreken van haar broer. Haar broer was korte tijd daarvoor tot bekering gekomen, zoals wij vast geloven. Hij was elf jaar oud en kon het niet nalaten om zeer ernstig met haar te spreken over geestelijke zaken. Haar ouders wisten hier niet van. Zij waren het ook niet gewend om in het spreken met hun kinderen geestelijke dingen aan te roeren. Zij veronderstelden dat de kinderen nog veel te jong waren om er iets van te begrijpen. maar nadat haar broer met haar gesproken had, bemerkten zij dat zij ernstig luisterde naar de aanwijzingen die de ouders gaven aan de oudere kinderen. Men bemerkte dat zij zich verschillende keren per dag terugtrok. Naderhand bleek dat zij dit deed om in het verborgen te bidden. Zij werd meer en meer bezet met de dingen van het geestelijke. Steeds vaker trok zij zich terug voor het persoonlijk gebed. Uiteindelijk was het haar gewoonte om vijf of zes keer per dag haar bidvertrek op te zoeken. Zij werd hier zo door ingenomen, dat niets haar van dit verborgen gebed op vaste tijden kon weerhouden. Haar moeder lette scherp op haar als er dingen gebeurden die haar gemakkelijk af zouden kunnen leiden. Bijvoorbeeld door haar gedachten ergens anders op te richten of haar gemoed ergens anders mee te bezetten. Maar haar moeder merkte niet dat zij het ooit ook maar een keer naliet. Zij noemde nog enkele zeer opvallende voorbeelden.

Eens begon zij uit zichzelf te spreken over moeilijkheden. Zij kon God niet vinden in het gebed. Maar op donderdag, de laatste dag van juli, ongeveer op het midden van de dag, hoorde haar moeder haar luid spreken in de ruimte, waar zij zich normaal terugtrok. Dit was heel ongebruikelijk. Men had dit nog nooit gemerkt. Haar stem was als van iemand die zeer heftig is. Het was een doordringende stem. Haar moeder kon slechts de volgende woorden duidelijk verstaan: "Ik smeek U, gezegende Heere, geef mij de zaligheid?!" Zij sprak dit met een buitengewone ernst, op kinderlijke wijze en uit diepe bekommering over haar ziel. "Ik bid U en smeek U, vergeef mij al mijn zonden?!" Toen het kind dit gebed gedaan had, kwam het uit het kamertje, ging bij haar moeder zitten en barstte in luid schreien los. Haar moeder vroeg haar herhaaldelijk op ernstige wijze wat er toch aan de hand was, voordat zij op deze vraag antwoord gaf. Zij ging echter door met schreien. Zij wrong haar lichaam in duizend bochten, zoals iemand die in zeer grote benauwdheid is. Haar moeder vroeg haar vervolgens of zij bang was dat God haar de zaligheid niet zou geven. Zij antwoordde daarop: "Ja, ik vrees dat ik naar de hel zal gaan!" Haar moeder trachtte haar tot stilte te manen en zei haar dat zij niet zo moest schreeuwen. Ze was toch immers een goed meisje en ze bad toch immers iedere dag. Zou God haar dan de zaligheid niet geven? Maar dit alles kon het meisje niet tot bedaren brengen. Ze ging almaar door met ernstig te wenen. Geruime tijd volhardde ze hierin, totdat ze tenslotte stopte met wenen. Ze begon te lachen en gelijk zei zij met een kalme gelaatsuitdrukking: "Moeder, het koninkrijk der hemelen is tot mij gekomen!" Haar moeder was zeer verbaasd over de plotselinge verandering en over haar uitspraak. Ze wist niet wat ze ervan denken moest. Daarom zei ze in eerste instantie niets. Het kind sprak opnieuw en zei: "Er is een ander tot mij gekomen, en nog een ander, er zijn er drie". Toen haar gevraagd werd wat zij toch wel bedoelde, antwoordde zij: "De ene is: Uw wil geschiede en de ander is: Verblijd u in Hem voor eeuwig." Hiermee bedoelde zij passages van haar catechismus die in haar gedachten gekomen waren. Nadat het kind dit gezegd had, ging het opnieuw in haar kamertje. Haar moeder begaf zich naar haar broer, die er vlak naast woonde. Toen zij terugkwam, kwam het kind juist terug uit het kamertje. Het kind begroette haar met deze troostvolle woorden: "Nu kan ik God vinden!" Hiermee verwees zij naar haar voorgaande klachten, dat zij God niet kon vinden. Toen sprak het kind opnieuw en zei: "Ik heb God lief!" Haar moeder vroeg haar hoe zeer zij God liefhad. Had zij God meer lief dan haar vader en moeder. Zij antwoordde hierop: "Ja". Toen vroeg ze haar of ze God meer liefhad dan haar kleine zusje Rachel. Zij antwoordde opnieuw: "Ja, meer dan alle andere dingen". Daarop vroeg haar ouder zuster haar (verwijzend naar de woorden dat ze God niet kon vinden), hoe en waar ze God kon vinden. Zij antwoordde: "In de hemel". "Hoe, ben jij dan in de hemel geweest?" zei haar oudere zus. "Nee", antwoordde het kind. Hieruit bleek dat zij van God niet een of andere inbeelding of voorstelling had, die zij God noemde, toen zij zei dat zij God nu kon vinden. Haar moeder vroeg haar of zij bang was dat zij naar de hel zou gaan en of deze angst haar eerst deed schreien. Zij antwoordde: "Ja, ik was bang dat ik naar de hel zou gaan, maar nu zal ik het niet meer zijn". Haar moeder vroeg haar daarop of het was omdat zij dacht dat God haar de zaligheid gegeven had. Hierop zei zij eenvoudig: "Ja". Haar moeder vroeg haar: "Wanneer?" Zij antwoordde: "Vandaag". De hele namiddag bleek zij buitengewoon vrolijk en opgewekt te zijn. Een van haar buren vroeg haar hoe zij zich voelde. Zij antwoordde: "Ik voel me beter dan voorheen". De buurman vroeg haar wat het was dat haar zoveel beter deed voelen. Zij antwoordde: " God maakte dat ik me zoveel beter voel". Toen zij die avond te bed lag, riep zij een van haar kleine neefjes, die in de kamer waren. Zij had iets tegen hemel te zeggen. Toen hij kwam, zei zij tegen hem dat de hemel beter was dan de aarde. De volgende dag vroeg haar moeder haar waarom God haar gemaakt had. Zij antwoordde: "Om Hem te dienen" en , voegde zij toe: "Iedereen moet God dienen en iedereen heeft een aandeel in Christus nodig". Toen de oudere kinderen die dag uit school kwamen, bleken zij zeer bewogen te zijn door de buitengewone verandering die in Phebe plaatsgevonden had. Terwijl haar zuster Abigail bij haar stond, maakte haar moeder van deze gelegenheid gebruik om haar te vermanen. Zij moest nu haar tijd uitkopen en zich voorbereiden op de toekomende wereld. Daarop barstte Phebe in tranen uit en riep luidkeels: "Arme Nabby!" Haar moeder vermaande haar dat zij niet hoefde te huilen. Zij hoopte dat God ook aan Nabby de zaligheid zou geven. Maar dit kon haar niet tot stilte brengen. Enige tijd ging zij door met ernstig te wenen. Toen de hevigheid van haar wenen enigermate afnam, kwam haar zuster Eunice bij haar staan. Dit deed haar opnieuw in huilen uitbarsten: "Arme Eunice!" Zij weende zeer innig. Nadat zij dit lang gedaan had, ging zij naar een andere kamer. Daar kreeg zij haar zuster Naomi in het oog. Daarop barstte zij opnieuw uit, schreeuwende: "Arme Amy!" Haar moeder was door dit gedrag van haar kind zeer bewogen. Zij wist niet wat ze tegen haar moest zeggen. Toen een van haar buren een poosje later binnen kwam, vroeg deze haar waarom zij zo gehuild had. Aanvankelijk scheen het dat zij niet genegen was om dit te zeggen. Haar moeder zei haar dat zij het de buurman moest vertellen, omdat die haar een appel gegeven had. Daarop zei zij het. Wenende zei zij dat het was omdat zij vreesde dat zij allen naar de hel zouden gaan.

Die avond was er juist een predikant in de stad. Hij kwam bij haar thuis en sprak met haar over de geestelijke dingen. Nadat hij weggegaan was, zat zij leunend aan de tafel, terwijl de tranen uit haar ogen rolden. Toen men haar vroeg waarom zij weende, zei zij, dat zij aan God dacht. De volgende dag, zaterdag, scheen zij de hele dag in een zeer bewogen gestalte te zijn. Tot viermaal toe wilde zij beginnen te huilen maar hield zij zichzelf in. De hele dag was zij zeer terughoudend in gesprekken. Op zondag vroeg iemand haar of zij in God geloofde. Daarop antwoordde zij: "ja". En toen haar verteld werd dat Christus de Zoon van God was, haastte zij zich om te zeggen dat zij vast wist.

Van deze tijd af bleek er een opmerkelijke en standvastige verandering in het kind te zijn. Ze was zeer nauwgezet in het onderhouden vn de zondag. Het bleek dat zij ver voor de zondag steeds opnieuw ernaar verlangde. Verschillende keren in de week vroeg zij hoe lang het nog duurde voordat het weer zondag zou zijn. Met het antwoord was zij niet tevreden, voordat zij dit verschillende keren nageteld had. Het bleek in alles dat zij Gods huis liefhad en dat zij er graag heenging. Haar moeder vroeg haar eens waarom zij zo begerig was om naar de kerk te gaan. Was het niet om nette mensen te zien? Zij zei: "Nee, het is om ds. Edwards te horen preken". Als zij de openbare godsdienstoefening bijwoont,m brengt ze de tijd heel anders door dan kinderen van haar leeftijd doen. Ze luistert met een aandacht die voor kinderen van haar leeftijd heel ongewoon is. Ook blijkt het dat zij zeer begerig is om bij alle gelegenheden naar de godsdienstige samenkomsten in de huizen te gaan. Onder het gebed in huis is zij altijd zeer stil en aandachtig. Verschillende keren bleek zij onder het gezinsgebed geroerd te zijn. Als zij geestelijke gesprekken hoorde, was zij altijd zeer verblijd. Toen ik eens met drie gasten bij haar was, sprak ik et haar over enkele dingen van het geestelijke leven. Het bleek dat zij meer dan normaal aandachtig was. Toen wij weggingen, keek zij ons verlangend na en zei: "Ik wilde wel dat zij nog eens zouden komen!" Haar moeder vroeg haar waarom zij dit wilde. Zij zei: "Ik heb hen lief door hun gesprekken".

Men kon aan haar merken dat zij veel van de vreze van de Heere beoefende; zij vreesde buitengewoon om tegen God te zondigen. Haar moeder noemde hiervan enkele opmerkelijke voorbeelden. In het afgelopen jaar ging zij in augustus eens met ouderei kinderen naar de boomgaard van hun buurman om pruimen te plukken. Zij zag niet het minste kwaad in hetgeen zij deed. Maar toen zij enkele pruimen in huis bracht, bestrafte haar moeder haar vriendelijk. Zij zei haar dat zij zonder toestemming geen pruimen moest plukken, omdat dit zonde was. God had haar bevolen om niet te stelen. Het kind bleek zeer verrast te zijn. Zij barstte in tranen uit en schreeuwde: "Ik wil deze pruimen niet hebben!" Vervolgens keerde zij zich tot haar zus Eunice, en zei op ernstige toon tegen haar: "Waarom heb je mij gevraagd om mee te gaan naar de pruimenboom? Ik zou niet meegegaan zijn, als je mij niet gevraagd had". De andere kinderen schenen in het geheel niet aangedaan of bezorgd te zijn, maar Phebe was allerminst gerust. Haar moeder zei haar dat ze alsnog verlof moest gaan vragen. Als ze dit kreeg zou het geen zonde zijn om de pruimen te eten. Moeder zond een van de andere kinderen weg om dit te gaan vragen. Toen ze terugkwam zei haar moeder dat de eigenaar toestemming gegeven had, zodat ze nu de pruimen kon eten, omdat het geen stelen was. Dit stilde haar onrust voor een kleine tijd. Maar kort hierna barstte ze opnieuw in snikken uit. Haar moeder vroeg haar wat haar opnieuw deed schreien. Waarom moest ze nu nog wenen, terwijl ze toch toestemming gekregen had? Wat verontrustte haar nu nog? Zij moest het verschillende keren vragen, voordat zij antwoord gaf. Maar tenslotte gaf ze toe en zei dat het was omdat het toch zonde was. Zij ging geruime tijd door met wenen, en zei dat ze nooit meer zou gaan als Eunice haar zou vragen, ook al vroeg zij het honderd keer. Zij behield haar afkeer van pruimen gedurende een aanzienlijke periode, door de herinnering aan haar voorgaande zonde. Soms bleek zij zeer bewogen en verblijd te zijn door teksten uit de Schrift, die in haar hart kwamen. Ongeveer in het begin van november kwam de volgende tekst in haar gedachten: "Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn sem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem Avondmaal houden en hij met Mij" (Openb. 3 : 20). Zij sprak hiervan tot haar gezinsleden. Het bleek dat zij er zeer verblijd door was. Zij lachte vriendelijk en sprak met verheven stem. Hierna ging zij naar een andere kamer, waar haar moeder haar hierover zeer ernstig hoorde spreken met andere kinderen. In het bijzonder viel het haar op dat zij wel drie- of viermaal met buitengewone vreugde en verwondering zei: "Wat betekent het om met God Avondmaal te houden?"

Omstreeks het midden van de winter, bemerkte haar moeder laat in de avond, toen allen al naar bed waren, dat zij nog wakker was. Zij hoorde iets dat erop leek dat zij weende. Zij riep haar en vroeg wat eraan scheelde. Zij antwoordde met zachte stem, zodat haar moeder niet kon horen wat zij zei. Maar omdat ze dacht dat het veroorzaakt zou zijn door een geestelijke aandoening, vroeg ze maar niet verder. Ze merkte echter wel dat zij wakker bleef. In dezelfde gesteldheid ging ze lange tijd door. De volgende morgen vroeg zij waarom zij niet luid schreide in de afgelopen nacht. Het kind antwoordde: "Ja, ik schreide wel een beetje, omdat ik over God en Christus dacht, en hoe zij mij liefhebben". Haar moeder vroeg haar of het denken aan de liefde van God en Christus haar deed wenen en schreien. Zij antwoordde: "Ja, soms wel".

Vaak legde zij een grote bezorgdheid voor het heil van de zielen van anderen aan de dag. Ook was zij wel gewend om andere kinderen zeer ernstig te vermanen. Eind september vorig jaar was zij met enkele andere kinderen in een ruimte waar Indiaans koren gedorst werd. Na enige tijd kwam het kind naar buiten en ging bij het vuur zitten. Haar moeder merkte dat zij met een meer dan gewone ernst en diepzinnigheid op haar gezicht naar buiten kwam Uiteindelijk verbrak zij de stilte en zei at zij met Nabby en Eunice gesproken had. Haar moeder vroeg haar wat zij tot hen gezegd had. "Wel", zei ze, ik zei tegen hen dat zij moesten bidden en zich voorbereiden op de dood, omdat zij slechts een kleine tijd om te leven hebben en omdat zij altijd bereid moeten zijn". toen Nabby naar buiten kwam , vroeg haar moeder haar of zij dat inderdaad tegen haar gezegd had. "Ja", zei zij, "dat zei zij inderdaad en nog veel meer". Ook op andere tijden nam het kind alle gelegenheden waar om met andere kinderen over hun ziel te spreken. Zelfs zo ernstig dat het hen vaak trof. Eens was zij zeer aanhoudend en smeekte haar moeder of zij mee mocht naar haar zus Naomi om te bidden. Haar moeder probeerde haar daarvan af te houden. Maar zij trok haar aan haar mouw en liet zich op geen enkele wijze afschepen. Uiteindelijk zei haar moeder dat Amy voor zichzelf moest bidden. "Maar," zei het kind, "dat doet ze niet". Ernstig hield zij bij haar moeder aan om toch mee te mogen naar haar zus.

In haar leven liet zij een ongewone mate van naastenliefde blijken. En wel in het bijzonder in het navolgende geval. Een arme man in het bos had onlangs een koe verloren. het gezin was voor een groot deel afhankelijk van dit dier. Toen deze man een keer bij hen thuis was, vertelde hij van zijn ellende. En in welke moeilijkheden en zorgen hij terechtgekomen was. Zij gaf nauwkeurig acht op dit verhaal en werd met diep medelijden bewogen. Nadat zij enige tijd geluisterd had, ging zij naar haar vader die in de winkel was. Zij smeekte hem om die man een koe te geven. Ze vertelde hem dat die arme man geen koe had omdat jagers, of anderen, zijn koe gedood hadden. Zij verzocht haar vader dringend om hem een van hun koeien te geven Haar vader antwoordde haar dat zij er niet zomaar een konden missen. Daarop smeekte zij haar vader of het gezin van die man bij hen mocht komen om in hun huis te wonen. zij had nog veel meer argumenten om haar vader te overreden. In dit alles bleek haar diep medelijden met de arme man.

Zij bewees grote liefde an haar predikant. In het bijzonder toenik terugkeerde van een lange reis wegens mijn gezondheid., de laatste herfst. toen zij ervan hoorde, bleek het dat zij zeer vrolijk was wegens dit nieuws. Zij vertelde het aan de kinderen met luide stem. Het was voor haar een allerheugelijkste boodschap. Zij herhaalde het nieuws keer op keer. "Ds. Edwards is weer thuisgekomen. Ds. Edwards is weer thuisgekomen!"

Voor zover het waargenomen kan worden gaat zij nog steeds door met haar verborgen gebed. Het blijkt dat zij er geen prijs op stelt dat anderen haar in deze heilige verrichting bezig zien. Hieruit blijkt dat zij een kind met een teruggetrokken aard is. Iedere avond voordat zij naar bed gaat, zegt ze haar catechismus op. Op geen enkele manier laat zij zich daarvan af houden. Zij vergat het een keer, maar toen zij in bed lag, dacht zij eraan. Zij schreide het in tranen uit: "Ik heb mijn catechismus niet opgezegd!" Zij kon niet gestild worden voordat haar moeder haar overhoorde toen zij in bed lag. Soms bleek het dat zij in vertwijfeling was over de staat van haar ziel. Als haar dan gevraagd werd of zij bereid was om te sterven, sprak zij hier twijfelachtig over. Op andere tijden bleek zij geen twijfel te hebben. Als haar dan hiernaar gevraagd werd, antwoordde zij: "ja", zonder enige aarzeling.

Het bleek dat wij in alle opzichten wonderlijk begenadigd en gezegend werden, tijdens het eerste deel van dit grote werk Gods onder ons, totdat dit de hoogste top bereikte. het bleek dat satan op een ongebruikelijke manier gebonden was. Mensen die voorheen altijd geplaagd waren door zwaarmoedigheid, bleken er nu als het ware uit ontwaakt te zijn. En degenen die voorheen in buitengewonde verzoekingen verward waren, bleken nu opeen wonderlijke manier bevrijd te zijn. Dit was niet het enige. Het was ook een zeer opmerkelijke tijd betreffende de gezondheid van mensen. Nog nooit had ik het zo meegemaakt in deze stad. Normaal verzamelen wij ieder zondag briefjes van personen die ziek zijn. Maar nu hadden we in vele zondagen slechts zoveel briefjes als anders in een zondag. Maar na deze eerste periode bleek het heel anders te gaan.

Toen het werk Gods op het hoogtepunt was, was er een arme man uit deze stad, die in bekommering was over zijn geestelijke staat. Hij werd hevig aangevochten met de verzoeking om zichzelf van het leven te beroven. Hij deed een poging daartoe, maar hij kon het niet ten uitvoer brengen. Hierna was hij lange tijd buitengewoon overweldigd met zwaarmoedigheid. Nu is hij al weer geruime tijd krachtig hiervan bevrijd, doordat het licht van Gods vriendelijk aangezicht op hem viel. Dit stelde hem de zonde, dat hij aan de verzoeking gehoor had gegeven, zeer duidelijk voor ogen. Wij hebben alle grond om te geloven dat hij een onderwerp van zaligmakende ontferming geworden is.

In de laatste tijd van mei begon het duidelijker merkbaar te worden dat de Geest van God zich geleidelijk aan ons terugtrok. Hierna scheen het wel dat de satan meer en meer losgelaten werd. Hij tierde op een vreselijke wijze. Het eerste geval waarin dit bleek, was iemand die een einde aan zijn leven maakte door zijn keel af te snijden. Het was een heer met een groter dan gemiddeld verstand. Hij was iemand van strikte zeden en hij was zeer godsdienstig in zijn gedrag. In de hele stad stond hij bekend als een aangenaam en eerbiedwaardig mens. Hij kwam echter uit een familie die zeer vatbaar was voor droefgeestigheid. Zijn moeder was hieraan gestorven. Vanaf het begin van deze zegenrijke tijd is hij zeer bekommerd geweest over het heil van zijn ziel. In zijn beleving waren enkele dingen die er zeer hoopvol uitzagen. maar hij durfde voor zijn eigen staat nooit hoop te koesteren. De laatste tijd van zijn leven werd hij steeds meer ontmoedigd. De droefgeestigheid nam alleen maar toe. Zoveel, dat hij er geheel door overweldigd werd. Hij kreeg in overvloedige mate advies en velen spraken met hem om hem te bemoedigen. De duivel trok echter uit dit alles zijn voordeel en blies hem wanhoopsgedachten in. ‘s Nachts werd hij wakker, omdat hij angstige dromen had. Geruime tijd sliep hij ‘ s nachts nauwelijks. Het was in de laatste tijd duidelijk merkbaar dat hij nauwelijks in staat was om zijn normale zaken te regelen. Door het onderzoek van de officier van justitie werd hij voor waanzinnig verklaard. dit nieuws roerde de gemoederen van de bevolking buitengewoon. Bijna niemand kon het geloven. Hierna bleek het dat velen in deze en anders steden verzocht werden om hetzelfde te doen als deze man gedaan had. Ook waren er godvrezende mensen, die in geen enkel opzicht te lijden aan droefgeestigheid, die toch geplaagd werden met deze verzoeking. Ook hadden zij geen donkerheid of twijfels over hun staat. Ook waren zij niet in bijzondere moeilijkheden of bekommering van geestelijke of tijdelijke dingen. Toch werden zij tot zelfmoord aangespoord, alsof iemand tot hen sprak: "Snijd je keel af, nu is het een goede gelegenheid. Nu! Nu!" Hierdoor waren zij gedwongen om met alle krachten hiertegen te strijden om het te weerstaan, hoewel er geen enkele reden was dat zij hiertoe over zouden gaan.

Ongeveer in dezelfde tijd waren er twee opmerkelijke voorbeelden van mensen die vervielen tot allerlei vreemde dweperige inbeeldingen. Een woonde in Suffield, de andere in South Hadley. De grootste opschudding veroorzaakte het gedrag van de man in South Hadley. Hij verbeeldde zich dat hij er van God toe geroepen was om een arme man in zwaarmoedigheid en wanhopige omstandigheden te onderwijzen. Hij moest naar zijn idee in het gebed bepaalde woorden tot God bidden. De woorden uit Ps. 116 : 4. Die zouden hem dan verlichting moeten geven. Men heeft de man altijd voor een godvrezende man gehouden. Ik heb hem ook persoonlijk leren kennen. Ik geloof niet dat iemand aan de godsvrucht van deze man zal twijfelen als hij hem zo zou kennen als ik hem heb leren kennen. Hij vertelde mij van de wijze waarop hij tot deze inbeeldingen gekomen was. Dit is echter te lang om dat hier te vertellen. In het kort. Hij was buitengewoon verblijd en verkwikt door het Goddelijke werk in dit deel van de provincie. hij werd bezet met de gedachte dat dit het begin van de heerlijke periode voor de kerk was, waarvan de Schrift spreekt. Hij had gedachten van enkele godgeleerden gelezen, dat velen in deze tijd bedeeld zouden worden met buitengewone gaven van de Heilige Geest. Bij deze opvatting had hij zich aangesloten, hoewel hij aanvankelijk dacht dat niemand anders dan de predikanten deze gaven zouden ontvangen. Doch naderhand heeft hij de oneer die hij God aangedaan had, buitengewoon betreurd. Hij voelde dat hij daarin ook de kerk schade berokkend had. Hierover heeft hij zich voor God verootmoedigd.

De gevallen van bekeringen waren hierna zeldzaam in vergelijking met de voorgaande periode. Hoewel het opmerkelijke geval van het kind, dat hiervoor gemeld is, na deze tijd was. Niet lang na deze tijd bleek het dat Gods Geest zeer duidelijk terugtrok uit alle delen van de provincie. Wel hebben we gehoord dat het werk nog doorging in enkele plaatsen van Connecticut, en dat het daar ook nu nog doorgaat. Geestelijke dingen bleven in onze stad, en ik geloof ook in sommige andere plaatsen, het voornaamste onderwerp van de gesprekken. Dit duurde verschillende maanden. Er waren enkele veranderingen, waarin het scheen dat Gods werk opnieuw zou opleven. We hoopten vurig dat het hele werk zich zou vernieuwen. Maar in hoofdzaak was er toch een geleidelijk verval van die algemene, hevige en levendige geest in de godsdienst. Verschillende dingen zijn er nadien gebeurd. Dit leidde de aandacht van het volk af, en deed hen hun gesprekken op andere dingen richten. Zoals bijvoorbeeld de terugkeer van zijne Excellentie de Gouverneur, of de raadsvergadering over de vredesonderhandelingen met de Indianen. Daarna nog de Springfield affaire. Nadien is ons volk in deze stad zeer bezet geweest met het bouwen van een nieuwe kerk. Er zijn nog wel enkele gebeurtenissen meer te noemen, die ook meewerkten aan dit effect.

Maar betreffende degenen die in deze tijd bekeerd zijn; het is duidelijk dat er in hen een blijvende verandering gewerkt is. Sedertdien heb ik met verschillende van hen nauwe omgang gehad. In het algemeen blijken het mensen te zijn, die een nieuw gevoel, een nieuw besef van de dingen hebben. Zij hebben nieuwe bevattingen en nieuwe voorstellingen over God, over de Goddelijke eigenschappen van Jezus Christus, en de grote zaken van het Evangelie. Zij hebben een geheel nieuwe bevatting van de waarheid van deze dingen en het spreekt hen op een heel nieuwe manier aan. het is niet zo dat het altijd hetzelfde met hen is. Ook kunnen zij het gevoel van geestelijke dingen niet opwekken wanneer zij het zouden willen. Toch worden hun harten regelmatig bewogen en vervuld met nieuwe zoetheid en verheuging. Zij ondervinden een inwendige gloed en een brandend hart, zoals zij nog nooit tevoren ervaren hebben. Soms is het wellicht alleen maar veroorzaakt door het noemen van de naam van Christus of een van Zijn Goddelijke eigenschappen. Er zijn nieuwe verlangens. Er is een nieuw soort bezieling. Het hart hijgt en hunkert zo, dat het niet uitgedrukt kan worden. Er is een nieuw soort van inwendige arbeid en worsteling van de ziel naar de hemel en naar heiligheid.

Sommigen die tevoren in hun gedrag en manieren wat ruw waren, zijn nu op een opmerkelijke wijze verzacht en vertederd. De zielen van sommigen zijn op buitengewone wijze vervuld en overweldigd met licht, liefde en troost. En dat lang nadat het werk van God in zijn buitengewone kracht verminderd was. Sommigen hebben zelfs veel heerlijker ervaringen van deze aard gehad dan in de tijd daarvoor. Zowel onder jong als oud worden in onze stad de gesprekken over geestelijke dingen nog steeds voortgezet. De neiging tot het bezig-zijn met geestelijke dingen blijkt nog steeds gehandhaafd te worden onder onze bevolking. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat er nog regelmatig godsdienstige samenkomsten bij de mensen thuis gehouden worden. Allerlei soorten mensen dienen God in zulke bijeenkomsten die zowel op zaterdagavond als zondagavond na de preek gehouden worden. Ook veel kinderen in de stad onderhouden onderling dergelijke bijeenkomsten. Ik weet van geen enkel persoon in deze stad die teruggevallen is in de ongebondenheid en losbandigheid van voorheen, in welk opzicht dan ook. We blijven nog steeds een gereformeerd volk. God heeft ons duidelijk een nieuw volk gemaakt.

Ik kan niet zeggen dat er in het geheel geen enkel voorbeeld is van iemand die zichzelf onwaardig gedragen heeft. Ik ben ook niet zo roekeloos dat ik me verbeeld dat we nooit fout geweest zijn in onze goede gedachten over een bepaald persoon. Het zou best kunnen zijn dat er onder ons zijn die doorgaan voor schapen, maar die in werkelijkheid wolven in schaapskleren zijn. Waarschijnlijk zullen dezen zich ter gelegener tijd vanzelf openbaren door hun vruchten. Wij zijn allerminst volmaakt, maar we hebben alle reden om verootmoedigd te zijn en ons te schamen over onze onvolmaaktheid. Wij zijn ook echt niet zo geestelijk, dat degenen die op ons letten of wij nergens fout gaan, niets zouden kunnen vinden om ons en de godsdienst verwijten te maken. Maar in hoofdzaak is er toch een groot en heerlijk werk van bekering en heiliging onder onze bevolking te vinden. Zij tonen de verschuldigde eerbied aan degenen die God gezegend heeft om in dit werk een nietig instrument te zijn. Zowel ouden als jongen tonen zich gewillig om mijn raad en mijn bestraffing vanaf de kansel ter harte te nemen.

Een groot gedeelte van de provincie heeft over dit werk geen goede gedachten gehad. Tot op deze dag zijn er velen, die er afkerig en bevooroordeeld tegenover staan. Ik heb alle reden om te denken dat de onbekwaamheid en de zwakheid van het instrument, dat in deze stad gebruikt is voor dit werk, een vooroordeel veroorzaakt heeft. Het zou mij niet verbazen als dit inderdaad zo zou zijn. Maar toch komt deze omstandigheid met de overige omstandigheden van dit Goddelijk werk overeen. Want God heeft de wijze van het werk in vele opzichten zo bestuurd, om des te meer te tonen dat het Zijn eigen en onmiddellijke werk is. Hierdoor kan de roem alleen toegeschreven worden aan Zijn almachtige kracht en soevereine genade. Wat de omstandigheden en middelen dan ook geweest zijn, en hoewel ik zo onwaardig ben, toch heeft het God behaagd om zo te werken! Wij zijn zeer klaarblijkelijk een volk dat door de Heere gezegend is! Omdat God in dit gedeelte van de wereld woont, en Zijn roem doet schitteren.

Eerwaarde heer, ik heb een lang en omstandig verslag gegeven van dit opmerkelijke werk Gods. Maar als ik overweeg hoe menigvuldig Gods werk onder ons geweest is, is het toch maar een kort verslag. Ik zou het veel eerder verzonden hebben, ware het niet dat ik door ziekte in mijn gezin verhinderd was. Bovendien was ik ook zelf ziek. Wellicht is het veel langer dan u verwachtte, en misschien ook wel langer dan u gewild had. Ik heb gedacht dat het buitengewone karakter van de zaak, en de ontelbare misvattingen hierover die overal verspreid zijn, en die ongetwijfeld ook u bereikt hebben, het nodig maakten om in bijzonderheden te treden. Maar ik laat het helemaal aan u over wat u ermee wilt doen en wat u het beste toeschijnt. U mag het gedeeltelijk rondzenden in Engeland, u mag het in zijn geheel rondzenden, en als u denkt dat het allemaal waardeloos is, mag u het ook best alten voor wat het is. U doet maar wat u denkt dat het meeste tot Gods eer en het voordeel van de godsdienst is. Indien u iets naar ds. Guyse zult zenden, zou ik het zeer op prijs stellen als u hem, als mijn ootmoedige wens zult vragen, dat zij aan ons zullen denken bij de troon der genade, om daar voor ons te smeken dat God ons niet zal verlaten, maar ons in staat zal stellen om vruchten voort te brengen die beantwoorden aan onze belijdenis en genade. hij en zijn gemeente stellen veel belang in ons. Laat ons bidden dat ons licht zou schijnen voor de mensen, opdat anderen onze goede werken zien, en zo onze Vader in de hemel verheerlijken.

Toen ik voor het eerste hoorde van de interesse die ds. Watts en ds. Guyse toonden voor Gods genade in onze stad, heb ik dat als een gelegenheid aangegrepen om onze gemeente hiervan in kennis te stellen in een verhandeling over "Een stad op een berg kan niet verborgen blijven." Toen ik later in een brief, die u aan mijn oom Williams geschreven hebt, nog duidelijker merkte hoezeer ds. Guyse en zijn gemeente belang stelden in dit werk, heb ik dat gedeelte van die brief voorgelezen aan mijn gemeente. Zoveel mogelijk heb ik bij die gelegenheid mijn gemeente haar plicht ingeprent. Beide keren is onze gemeente hierdoor zeer gevoelig aangedaan en opgewekt.

Aan u, eerwaarde heer, vraag ik nederig om gebed voor deze provincie, wegens de tegenwoordige droeve omstandigheden, waarin we gebracht zijn door de Springfield kwestie. meer dan alle andere dingen die voorgevallen zijn, heeft dit een verstoring van Gods heerlijke werk teweeggebracht. hierdoor is ook het voor oordeel ontstaan en de verhindering van de voortgang. Ook vraag ik uw gebeden voor onze stad. Vooral vraag ik uw gebeden, voor hem die is,

 eerwaarde heer, met nederige hoogachting
 uw gehoorzame zoon en dienaar
Northampton, 6 november 1736
 Jonathan Edwards.


© 1997 George Whitefield Stichting