N.a.v.: Iain D. Campbell, The Doctrine of Sin [Ross-shire: Christian Focus Publications (Mentor) 1999], ISBN 185792438X, 272 pages.


Door Arend Roos

"Berouw moet altijd beginnen in het huis van God." Met deze woorden begon het artikel van Richard Owen Roberts, dat in de vorige jaargang van het GWB werd gepubliceerd.1 Roberts trekt in dit artikel flink van leer tegen predikers die, door de wijze waarop zij het Woord verkondigen, Gods Geest hinderen. Met elf argumenten onderstreept hij zijn stelling. Eén van de voornaamste verhinderingen is een onjuist begrip van de zonde. Mensen die niet (meer) weten wat zonde is, en hoe God daar tegenaan kijkt, verliezen de noodzaak van een terugkeer naar God uit het oog. Zoals Job concludeert dat wie rein van handen is, in sterkte zal toenemen, zo geldt ook het omgekeerde: wie onrein is, is krachteloos.

Inleiding

Dat de hamartiologie (zondeleer) letterlijk en figuurlijk één van de meest cruciale punten van het christelijk geloof is, behoeft weinig toelichting. Maar uit wat Richard Owen Roberts al schreef, blijkt wel dat de wijze waarop met dit bijbelse gegeven wordt omgesprongen, sterk uiteenloopt. Iedere christen belijdt dat Christus verlost van zonden. Maar wat is de aard van die duisternis, waarin Christus het Licht ontsteekt? "Wanneer de prediking van de christelijke kerk niet is gericht op deze vraag, kan hij die de christelijke kansel bezet alleen ingaan op een ogenschijnlijke nood - of zelfs een nood die ervaren wordt - terwijl de werkelijke nood van de mens onaangeroerd blijft."2 Deze woorden, die volledig aansluiten op het genoemde artikel van Roberts, zijn van de Schotse predika
nt Iain D. Campbell. Van zijn hand verscheen dit jaar het boek The Doctrine of Sin. Vanwege het belang van dit thema, wil ik in twee artikelen wat uitvoeriger op de inhoud van dit boek ingaan.

De centrale vraag, die Campbell probeert te beantwoorden is: "Is zonde slechts een subjectief persoonlijk tekort, of kan het objectief in termen van feiten geformuleerd worden". Vanaf het begin laat de schrijver duidelijk merken dat hij van mening is, dat de ‘neo-orthodoxie', die in de twintigste eeuw grip op kerk en theologie heeft gekregen de eerstgenoemde mening verdedigt. Campbell probeert te achterhalen wat de Bijbel en de gereformeerde traditie over de zonde zeggen. Het eerste deel is dan ook een bijbels theologisch exposé. In het tweede deel komt gereformeerde theologie aan het woord. We leggen ons oor te luisteren bij ruim vier eeuwen gereformeerde theologie. Van Johannes Calvijn tot John Murray. Het derde deel bespreekt de ‘neo-orthodoxe'3 theologie van Barth, Brunner en Bultmann. In het laatste deel gaat het over de relatie tussen de gereformeerde en de neo-orthodoxe theologie. Hier komen John H. Leith en Cornelius van Til aan het woord; gevolgd door een concluderend slothoofdstuk. Deze overzichtelijke indeling maakt het mogelijk om makkelijk bepaalde zaken terug te zoeken. Aan het eind van het boek is tevens een woordenlijst en een register op bijbelteksten opgenomen. Het is een boek, dat naar mijn idee ook voor niet-theologen redelijk toegankelijk is. In deze bespreking volg ik voor de duidelijkheid de opbouw van het boek. Ik geef Campbell's visie met eigen woorden weer. De eerste helft komt nu ter sprake. De delen drie en vier in het volgende nummer, gevolgd door een evaluatie.

Bijbelse theologie

Campbell maakt duidelijk dat hij wil inzetten met een bijbels-theologische beschouwing. Dit doet hij op overtuigende wijze. Hoewel de ruimte hem ontbreekt om alle passages uitgebreid onder de exegetische loep te nemen, verantwoordt hij zich aan het begin van iedere sectie van dit deel met betrekking tot het genre dat dan aan de orde is en de consequenties die dat voor de exegese heeft. Zijn bijbelse theologie is ingebed in een beargumenteerde exegese.

In de eerste vijf bijbelboeken ontdekken we al fundamentele zaken met betrekking tot een bijbelse zondeleer. Al in het begin openbaart God hoe Hij tegenover de zonde staat. Ook wordt ons verteld hoe de zonde in het bestaan van de mens kwam en wat de consequenties daarvan zijn. We moeten daarom eerst naar de eerste drie hoofdstukken van Genesis kijken.

Genesis

We leren uit deze geschiedenis de volgende zaken: De mens is volmaakt geschapen. Deze notie zal later belangrijk worden in de confrontatie met de moderne theologie. Zonde is niet noodzakelijk met het schepselmatige verbonden, hoezeer wij dat zelf ook zullen ervaren. De mens was aanvankelijk zonder zonde. Daarnaast wordt er gesproken van de val van Satan. Het wordt nogmaals duidelijk dat de oorsprong van de zonde niet ligt in de schepping van de mens. In de derde plaats wordt er melding gemaakt van een proefgebod, namelijk om niet te eten van de boom van kennis van goed en kwaad. Door de mens de vrijheid te geven om al dan niet te kunnen zondigen, zou God, wanneer de mens de proef doorstond, hem het eeuwige leven geven.4 In de gereformeerde traditie is dit proefgebod door de verbondstheologen gezien als de oorsprong van het werkverbond. Adam handelde als verbondshoofd en dientengevolge was Adams daad niet slechts een persoonlijke aangelegenheid.

Een van de eerste gevolgen van de zondeval is vijandschap. Deze neemt de plaats in van liefdesrelaties. Genesis 4 illustreert dit duidelijk aan de hand van de geschiedenis van Kaïn en Abel. Maar we zien het al in de omgang van Adam met God direct na het vergrijp. God gebruikt juist de climax van deze vijandschap om de komst van de Messias aan te kondigen: "Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar zaad; datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult het de verzenen vermorzelen" (Gen 3:15 SV). Het heil van God wordt beloofd uit het zaad van de vrouw.

John Murray beschrijft de gevolgen van de zondeval als een vijfvoudige revolutie: de mens maakt een ‘inwendige revolutie' mee. De zonde tast het zelfbewustzijn van de mens en zijn diepste psychologische neigingen aan. In de tweede plaats kwam er een revolutie in Gods relatie tot de mens. Er is verzoening noodzakelijk geworden. Ook ontstond er een kosmische revolutie. Hoewel zonde persoonlijk is, zijn de implicaties zo groot als het heelal. Als vierde vermeldt Murray de revolutie in de onderlinge verhouding tussen mensen. Illustratief is Lamech (Gen. 4:23). Tenslotte is de lichamelijke staat van de mens als gevolg van de zonde radicaal veranderd. Hij zal nu tot stof terugkeren.

De wet

In het bijbels taalgebruik wordt over zonde vaak gesproken als ‘het doel missen'. Deze terminologie veronderstelt een doel. Dit wordt duidelijk geopenbaard in het tweede bijbelboek. De wet, zoals die in Exodus 20 aan het volk Israël is gegeven, is een goddelijke zelfopenbaring: In de wet ligt een nauwkeurige en goddelijke definitie van de zonde.

Campbell wijst hierbij op de volgende punten: De wet wijst ons op de pluriformiteit van de zonde. Er is niet één gebod, maar tien. De geboden zijn inderdaad te herleiden tot één gebod, namelijk dat van de liefde, maar dat wordt op veel verschillende manieren overtreden. In de tweede plaats zien we dat zonde niet een bijvoeglijk, maar een zelfstandig naamwoord is. Het is een werkelijkheid en "het kan volgens een morele code gedefinieerd worden".5 Hoewel er in de wet een subjectief element zit, valt de beslissing in het objectieve karakter. Tenslotte is het opmerkelijk dat de wet zelf ook weer manieren voorschrijft, hoe met zonde om te gaan. Hier is de genade van God aan het werk, die aan het vrouwenzaad een Verlosser beloofde. "De wet die de zonde openbaart, is wezenlijk voor de reddingsplannen, die de genade openbaren".6

Geschiedenissen en Profeten

Wat de overige boeken van het Oude Testament zeggen is grotendeels gebaseerd op de eerste boeken van de Bijbel. Theologen die dogmatisch een verschillende visie op zonde hebben, verschillen meestal ook in hun interpretatie van de eerste hoofdstukken van Genesis.

In de historische geschriften van het Oude Testament zien we Israël als een theocratie, gebaseerd op de door God gegeven wetten. Langzamerhand ontwikkelt de profetie zich als het middel voor godsopenbaring. In de historische geschriften wordt zonde duidelijk beschouwd als een overtreden van Gods wetten. We ontdekken in deze geschriften echter ook een diep besef van Gods macht om zonde te vergeven. Centraal staat hier 2 Sam. 7, waar God zijn verbond met David opricht.

Wie de profeten leest, ziet dat hun prediking zich sterk richt op de zonde. Hun uitgangspunt is meestal de speciale band die er bestaat tussen de God van het verbond en het volk Israël. De zonde van het volk maakt een breuk in deze band. Een belangrijk element in de profetische geschriften is het herstel van deze band: de profetische eschatologie. Waar de zonde als een collectieve misdaad behandeld wordt, is ook de straf collectief. In dit opzicht denken we dan aan de ballingschap, maar ook aan natuurrampen en oorlogen, die de profeten aan het volk voorzegden.

Een ontwikkeling die in het Oude Testament duidelijk aan te wijzen is, is de beschrijving van het karakter van de zonde. In de eerste bijbelboeken is de zonde duidelijk een daad van overtreding. Het gaat dan vaak om enkelvoudige daden, die duidelijk als zonden aan te merken zijn. Wie daarnaast bijvoorbeeld Hosea leest, ontdekt dat zonde hier als een slavernij wordt beschreven. Het is een neiging in de mens, die onuitroeibaar blijkt te zijn. Hosea gaat in zijn beschrijving dus dieper in op het wezenlijke karakter van de zonde. Ook Jesaja zegt ons hier meer over. Een belangrijk punt wat in dit boek wordt aangedragen, is het feit dat zonde een schending is van Gods eer. Gods schiep de mens om te leven tot Zijn eer. De morele code hiermee verbonden, is de wet. De mens overtreedt deze en schendt daarmee Gods eer.

Deze ontwikkeling is eveneens duidelijk wanneer we de psalmen lezen. Zonde is een objectief gegeven. Het is overtreding van Gods wet. In de psalmen zitten we echter aan de ervaringskant van de oudtestamentische gelovige. De psalmen geven ons zo inzicht in het subjectieve aspect van de objectieve eis van de wet. Zonden worden door de psalmisten als persoonlijke en innerlijke zaken verwoord. Zij gaan dan ook verder dan de zonden ‘slechts' overtredingen te noemen. Zonde is een totale verwoesting van de menselijke natuur: "In de psalmen weerklinkt het hele wezen van de leer van de aangeboren verdorvenheid".7

Deze laatste ontwikkeling is een belangrijke. De eerste hoofdstukken van de Bijbel geven ons dan wel geen directe informatie over de leer van de erfzonde, het is opmerkelijk dat dit tegen het einde van het Oude Testament wel degelijk als een ervaren werkelijkheid wordt gepresenteerd. Blijkbaar loopt deze ontwikkeling gelijk op met de openbaringsgeschiedenis, waaraan God zich steeds vollediger en heerlijker aan Zijn volk openbaart. Hoe helderder Gods licht over het leven van de mens schijnt, des te meer leert die zijn eigen verdorvenheid inzien.

Wanneer we beseffen dat in het Nieuwe Testament de openbaring van God tot een climax komt in Christus, betekent dat deze nieuwe bedeling een belangrijke bron is voor de gegevens over de zonde. We zullen zien dat de lijn die in het Oude Testament is uitgezet, hier dan ook tot een ontknoping komt.

De evangeliën

In de evangeliën springt het onderwijs van Jezus in het oog. Met betrekking tot de zonde leert hij het volgende: Jezus zag alle mensen als zondaren. Zijn oproep tot bekering was gericht tot alle mensen. Ten tweede valt de ernst op, waarmee de Heere spreekt over de zonde. Hij noemt het duisternis, overtreding, schuld en leugen. "Zonde moet gezien worden in het licht van de God tegen wie de zonde is begaan".8 Ten derde presenteert Jezus zichzelf als degene die de autoriteit en macht heeft om de zonde vergeven. Hierbij wijst Jezus op het middel om deze vergeving te verwerven: Zijn plaatsvervangend sterven. Dit is het einde (en het doel) van het oudtestamentisch offersysteem (door Smeaton ‘onderwijs in de zonde' genoemd), wat tot doel had Gods volk vertrouwd te maken met de noodzaak van het verzoenend offer om het oordeel te ontkomen.

Met Christus' komst begint er ook een nieuwe tijd. Wanneer Hij een man geneest, zendt Hij hem weg met de boodschap: "Zondig niet meer". Nu Christus in de wereld is, is er geen excuus meer voor de zonde, het eschaton is begonnen. Tenslotte wordt ook de ernst van de zonde in een verhevigde vorm geopenbaard. Christus spreekt van de zonde tegen de Heilige Geest. Dit is een zonde waar geen vergeving voor is. In de evangeliën wordt het genoemd in de context van Christus' kracht over bovennatuurlijke machten: Deze zonde raakt het hart van het zaligmakende doel van het evangelie.

De brieven


De brieven van Paulus zijn voor ons onderwerp van belang. Paulus moet gezien worden als een discipel van Jezus, alle pogingen om een wig tussen hen te drijven ten spijt. Campbell citeert Grundmann, die kernachtig weergeeft waar het Paulus om te doen was: "De paulinische hamartiologie is niet een empirische zondeleer die op pessimisme is gebaseerd. Het is het oordeel van God over de goddeloze mens, zoals dit verhelderd wordt door de openbaring van Christus en in volle ernst geopenbaard wordt in het kruis van Christus".9

Paulus geeft geen uitgewerkte zondeleer, maar schrijft erover op veel verschillende manieren. Weer zien we hoe veelzijdig de menselijke rebellie is. Paulus noemt het schuld, afdwaling, wetteloosheid en onderdrukking van de waarheid. Ook benadrukt Paulus dat motieven ook zondig kunnen zijn. De zonde is niet alleen een objectief en uitwendig iets, maar vindt duidelijk zijn wortel in het hart van de mens.

Als gevolg van zijn zonde wordt de mens blootgesteld aan de wraak van God. Deze wraak is geen negatieve grootheid, maar moeten we zien vanuit de heiligheid van God. Gods wraak richt zich op datgene, wat in tegenspraak is met Zijn heiligheid. Daarom is er tegen die wraak alleen redding bij Christus. Het uiteindelijke gevolg van de zonde is de dood. Deze dood moeten we niet zien als vernietiging, maar als het gescheiden zijn van God. Daarom ligt de mens buiten Christus ‘dood in zonden en misdaden'.

Over de oorzaak van de zonde wordt veel gedebatteerd. Romeinen 5 is dan vaak inzet van de discussie. Wat Paulus hier zegt (v.12vv.) komt er op neer dat de oorsprong van alle zonde en dood ligt in Adams zonde. Op die wijze demonstreert Paulus dat er daarom juist ook verzoening mogelijk is door de gehoorzaamheid van één mens. Paulus staat op één lijn met de evangelisten in het presenteren van Christus als de enige weg om met God in het reine te komen en vergeving van zonden te ontvangen.

De strekking van de overige brieven in het Nieuwe Testament is, ondanks wat verschillend taalgebruik, hetzelfde. De brief aan de Hebreeën maakt het meest gebruik van de oudtestamentische terminologie van schuld en verzoening. De schrijver toont daarmee aan dat de bediening onder het Oude Testament tekortschoot en dat Christus als Hogepriester in eeuwigheid volledige verzoening en compleet herstel van de breuk tussen God en mens mogelijk heeft gemaakt. Het laatste bijbelboek geeft ons de meest heldere visie op de eschatologie van de zonde. De zonde wordt besproken als een macht die de kerk op verschillende wijzen lastigvalt. De boodschap van dit boek is duidelijk: De zonde zal voor eeuwig verdwijnen.

Tenslotte nog een keer de belangrijkste punten die de Bijbel ons leert en die voor de systematische doordenking doorslaggevend zijn: De wereld is oorspronkelijk als een goede schepping geschapen. Er was een volmaakte relatie tussen Schepper en schepping. Zonde kwam in de wereld door een daad van ongehoorzaamheid van het verbondshoofd. De Bijbel noemt niet letterlijk het woord erfzonde, maar daar staan twee dingen tegenover. Allereerst wordt het begrip erfzonde duidelijk geleerd in diverse bijbelgedeelten; vooral Ps. 14, Ps. 51 en Rom. 5 zijn heel duidelijk hierin. Verder vermeldt Gods Woord nergens dat Adams daad zo persoonlijk was, dat mensen onschuldig voor God staan en er niet verantwoordelijk voor gehouden worden. In de tweede plaats dringt het oudtestamentisch besef van het vernietigende karakter van de zonde op al ons werk steeds dieper door bij de Bijbelschrijvers. De zonde van Adam riep het oordeel van God op. In het goddelijk oordeel verweven klonk een stem van genade. Alleen door die kracht is vergeving mogelijk. Zonde heeft een maat, een wet die de grenzen aangeeft en ons laat weten dat God het is, Die bepaalt wat zonde is. God kwam Zelf, in Christus, om deze wet te vervullen, en niet om die af te breken. Hij kwam om met de zonde af te rekenen en de kracht van de dood te overwinnen.

De gereformeerde theologie

Campbell bespreekt de gereformeerde theologie in het licht van de Bijbel. De theologie van de reformatie was een theologie van de terugkeer naar de Bijbel. Keer op keer is zijn conclusie dan ook dat de theologie in feite niets nieuws zegt. De gereformeerde theologie, zoals die door Campbell wordt besproken, legt haar oor bij het Woord te luisteren in het besef zelf in feite niets nieuws toe te hoeven voegen, maar de gezonde leer op het leven van de kerk toe te passen. Illustratief is dan ook de uitspraak van Charles Hodge, toen hij gehuldigd werd na een professoraat van 50 jaar aan Princeton: "Ik deins er niet voor terug te zeggen, dat in dit seminarie nooit een nieuw idee is ontstaan".10 Mede vanwege deze uniformiteit zal ik dit deel van Campbell's boek kort bespreken.

Calvijn en Luther

De gereformeerde leer over de zonde kunnen we, aldus Campbell, het beste zoeken in de geschriften van de reformatoren. Hij begint dan bij Calvijn, als degene die de reformatie (in ieder geval de gereformeerde tak daarvan) het meest heeft gedomineerd. De bron van de zonde, ziet Calvijn in de erfzonde. Deze kwam niet alleen voort uit trots (Augustinus), maar ook uit ongeloof. Het gevolg van de zondeval was dat het beeld van God in de mens werd uitgewist en de hele mensheid onder het oordeel van God kwam te liggen. Dit dienen we te beseffen, willen we komen tot ware kennis van God, de Schepper en Redder en van onszelf. Het besef wie wij zijn (door de wet) drijft ons uit naar Christus.

De mens is gebonden aan de zonde en heeft in zijn ontwikkeling hulp van buitenaf nodig. De mens heeft de vrijheid (en daarmee de verantwoordelijkheid) om voor de zonde te kiezen, maar niet om die te laten. In het uitvoeren van die keus is de mens verantwoordelijk en vrij. De onmogelijkheid het goede te doen ligt in de verslavende, alles verwoestende kracht van de zonde in het leven van de mens. In dit spanningsveld probeert Calvijn de bijbelse gegevens recht te doen. Calvijn is niet de pessimist die vaak in hem wordt gezien, wanneer het gaat over het gebonden zijn aan de zonde. Hij geeft toe dat de mens tot bijzondere culturele prestaties in staat is, dankzij overblijfselen van het beeld van God.

De Reformatie was voor een groot deel bepaald door Luthers ontdekking van de bijbelse hamartiologie. Luther leerde (onder anderen in zijn dispuut met Erasmus) dat door de zonde de menselijke wil gebonden is. Alleen door de overwinning van Christus kan een mens nog ontsnappen aan de zonde, de dood en de hel. De zonde is niet alleen een uitwendige daad, maar zit in het hart met zijn hartstochten en machten. Deze concentratie op het verwoestende karakter van de zonde, zowel bij Luther als bij Calvijn, is geen obsessie. Zij behandelden de zonde juist met de ernst van Christus.

De puriteinen

Deze gezindheid treffen we eveneens aan bij de puriteinen aan de overzijde van de Noordzee. Zij steunden in hun theologie op de reformatoren. Hun theologie is weleens getypeerd als  ‘Bible-based and God-honouring'. Als representanten worden Goodwin, Sibbes en Owen besproken. Bij alle drie valt de sterke concentratie op de praktijk op. Goodwin en Owen hebben een meer leerstellige insteek dan Sibbes, die een echte pastor is, toch wordt ook hun theologie bepaald door de pastorale praktijk.

De drie genoemde puriteinen worstelen allen met de vraag, hoe de menselijke verantwoordelijkheid te verenigen is met de leerstelling van de verdorvenheid van de menselijke natuur. Het antwoord luidt hetzelfde als bij Calvijn. De mens is vrij om te kiezen, maar niet om het kwade te laten. Op die manier is de mens aan de zonde gebonden. Goodwin zegt dat de mens de waarheid kan kennen, maar de genade mist om van die mogelijkheid gebruik te maken.

Hoewel de puriteinen, met Owen voorop, aanhaken bij het bijbelse en gereformeerde standpunt, dat God in de wet een objectief criterium voor de zonde heeft gegeven, weten ze keer op keer dit gegeven te actualiseren, met het oog op het pastoraat. Wie hun geschriften leest, ziet dat zij de realiteit van de zonde kennen, maar ook ervan overtuigd zijn dat die zich absoluut niet verdraagt met het ontdekkende licht van Gods Geest. Het is Gods genade die alleen in staat is de zonde in de mens tegen te werken. Hiermee verandert echter niet het karakter van de zonde. Of, in Owens woorden: "Genade verandert de natuur van de mens, maar niets kan de natuur van de zonde veranderen".11

Packer geeft een heldere samenvatting van de leer van de puriteinen op dit punt:
Maar dit was nog niet alles. Doordat ze God kenden, kenden de puriteinen ook de mens. Zij zagen de mens als een van oorsprong edel wezen, geschapen naar Gods beeld om te heersen over Gods aarde, maar nu op tragische wijze verruwd en omlaag gehaald door de zonde. Zij zagen zonde in het drievoudige licht van Gods wet, zijn heerschappij en zijn heiligheid; zodoende zagen zij haar als overtreding en schuld, als opstand en aanmatiging, als onreinheid, bederf en onbekwaamheid tot het goede. Omdat ze dit inzagen en ook omdat zij de wegen kenden, waarlangs de Heilige Geest zondaren tot geloof en een nieuw leven in Christus brengt, en vervolgens christenen enerzijds steeds meer vernieuwt naar het beeld van hun Redder en hen anderzijds totale afhankelijkheid van de genade bijbrengt, werden de grote puriteinen geweldige predikanten.12

In de lijn van de puriteinen wordt door Campbell ook de Westminster Confessie en de Amerikaanse theologie besproken. We moeten bij dat laatste met name denken aan Jonathan Edwards, een groot psycholoog die eveneens de verantwoordelijkheid en vrijheid van de mens beklemtoont, ondanks zijn totale verdorvenheid en gebondenheid aan de zonde. Verder voegt dit deel echter weinig nieuws toe aan het reeds besprokene.

Latere gereformeerde theologie

Charles Hodge was degene die reeds ter sprake kwam en beweerde niets nieuws gezegd te hebben. In zekere zin was dat wel zo. Hij stond volkomen in de lijn van de reformatoren. Kernachtig stelde hij dat het karakter van de zonde primair bepaald dient te worden door Gods wet; en pas in de tweede plaats door onze eigen morele natuur. Zonde is namelijk nalaten ons leven aan de wet van God aan te passen, zoals God dat eist.

Toch staat ook Hodge in zijn tijd en is ervan overtuigd dat de gereformeerde zondeleer niet achterhaald is. Juist omdat zij de bijbelse leer is, is zij actueel. Onze natuurlijke afstamming van Adam, het verbondshoofd, maakt ons mede schuldig. Zoals blijkt neemt Hodge een verbondsmatige insteek. Deze lijn ontwikkelde zich binnen de gereformeerde theologie tegenover de Augustiniaanse, die niet van een verbond spreekt maar van een negatieve beïnvloeding van onze neigingen. In de verbondstheologie van bijvoorbeeld Coccejus en ook Hodge wordt gesproken van een onmiddellijke imputatio (‘toerekening'). De zonde wordt aan de mens toegerekend, vanwege de zonde van het verbondshoofd. Het heeft niet veel zin deze twee standpunten hier tegen elkaar uit te gaan spelen. Beiden gaan zij uit van de corruptie van de menselijke natuur, zij het op een verschillende wijze.

In de twintigste eeuw is het voor Campbell nog de moeite waard om John Murray en G.C. Berkouwer te bespreken. Beiden hebben hun werk in een veranderende context gepubliceerd, waarin de ‘neo-orthodoxe' theologie steeds meer voeten aan de grond kreeg. Regelmatig gaan zij dan ook de confrontatie aan. Denk aan de dissertatie van Berkouwer en zijn Triomf der genade. In hun werk speelt het conflict objectiviteit/subjectiviteit een grotere rol. Duidelijk zijn zij geschoold onder invloed van de moderne filosofie. Dit gegeven, in combinatie met het feit dat zij claimen stevig geworteld te staan in de gereformeerde traditie, betekent dat hun werk van belang is in het afwegen van de ‘neo-orthodoxie'.

"Gehoorzaamheid aan het gebod is de subjectieve voorwaarde van deugd en het gebod is het objectieve criterium".13 Zo bakent Murray zijn zondeleer af tegenover de moderne theologie. Ook hier is het weer duidelijk. Zonde is niet iets wat in de eerste plaats vanuit onze ervaring beleefd moet worden, maar iets, dat duidelijk door een gebod van God gedefinieerd wordt. De zonde moeten we dan ook niet zien als een gebrek, of een tekort, de afwezigheid van iets goeds; nee, het is een positief iets, een ‘iets', dat het licht van Gods heiligheid niet kan verdragen.

Wat Berkouwer zegt, komt in feite op hetzelfde neer. Hij benadrukt het belang van de eerste hoofdstukken van Genesis voor een deugdelijke zondeleer. God is niet de oorzaak of de schepper van het kwaad. De zonde is in de wereld gekomen via een vrije wilsbeslissing van de mens. In dat tijdperk van de heilsgeschiedenis waarin wij nu leven, hebben we de zonde nog meer serieus te nemen dan in het Oude Testament. We moeten de zonde nu zien in het kruis van de verzoening en het licht van Pinksteren. Gods genade impliceert niet een tolerantie van de zonde van de mens.

Tenslotte

We hebben gezien dat de gereformeerde hamartiologie in wezen de Bijbel naspreekt. Het is een theologie die de waarheid recht wil doen of, om het met John Murray te zeggen:
Alle ware theologie is realistisch; zij neemt de gegevens van de openbaring en de feiten van het leven serieus. Op geen enkel punt ligt een theologie die meer door het gevoel beheerst wordt dan door feiten, meer overhoop met het onderwijs van de Schrift dan op het punt van de zonde. De Belijdenis schrikt er niet voor terug de leer van de totale verdorvenheid te articuleren... Minder dan dit is geen ware weergave van het bijbels onderwijs.14
  

 

 

 
 
 

 
1.
R.O. Roberts, Prediking die een opwekking in de weg staat, GW Bulletin jaargang 4, nr. 1, pp. 6-12
2.
Iain D. Campbell, The Doctrine of Sin [Ross-shire: Christian Focus Publications (Mentor) 1999], p. 9-10. "Unless the preaching of the Christian church is directed to this question, then the occupant of the Christian pulpit can only deal with apparent needs - or even felt needs - while the real need of man will go unchallenged."
3.
De term ‘neo-orthodox' is een letterlijke vertaling van het begrip, dat door Campbell gebruikt wordt. Het moet in het Nederlandse taalgebied niet verward worden met het neocalvinisme van Kuiper en Bavinck.
4.
"The Adamic administration is ... an administration in which God, by a special act of Providence, established for man the provision whereby he might pass from the status of contingency to one of confirmed and indefectible holiness and blessedness, that is, from posse peccare and posse non peccare to non posse peccare", Campbell, a.w., p. 23.
5.
"It can be defined according to a moral code.", Campbell, a.w., p. 31.
6.
"The law which reveals sin is integral to the saving purposes which reveal grace.", Campbell, a.w., p.32.
7.
"The Psalms echo the whole substance of the doctrine of inborn depravity.", Campbell, a.w., p. 44.
8.
"Sin is to be viewed in the light of the God against whom the sin is committed.", Campbell, a.w., p.51
9.
"The Pauline hamartiology is not an empirical doctrine of sin based on pessimism. It is the judgement of God on man without God as this is ascertained from the revelation of Christ and revealed in full seriousness in the cross of Christ." Grundmann, gecit. door Campbell, a.w., p.54.
10.
"I am not afraid to say that a new idea never originated in this seminary.", Campbell, a.w., p. 120.
11.
"Grace changes the nature of man, but nothing can change the nature of sin." Owen, gecit. door Campbell, a.w., p. 110.
12.
J.I. Packer, Geen zee te hoog, [Heerenveen: Barnabas 1997], p.30
13.
"Obedience to commandment is the subjective condition of virtue and commandment is the objective criterion.", John Murray, gecit. door Campbell, a.w., p. 128.
14. "All true theology is realistic; it takes the data of revelation and the facts of life seriously. At no point does a theology govemed by sentiment rather than by facts quibble with the teaching of Scripture more than on the subject of sin. The Confession is not afraid to enunciate the doctrine of total depravity .... Less than this is not a true transcript of the biblical teaching...", John Murray, gecit. door Campbell, a.w., p. 113.
 

© George Whitefield Stichting 1999