Door drs. W. van Vlastuin

In mijn eerste artikel heb ik stilgestaan bij de belangrijke notie dat de christelijke spiritualiteit per definitie christocentrisch is. Er is geen belangrijker uitdrukking in de Schrift dan het veelvuldig door de apostel Paulus gehanteerde "in Christus". Het komt in het christenleven aan op de gemeenschap met Christus. Al het kennen van God en omgang met God zonder Christus is heidens. Zo is het christocentrische accent de schildwacht bij alle geestelijke ervaring en het christelijk leven.

Het werk van de Heilige Geest

In dit tweede artikel wil ik stilstaan bij een tweede belangrijk kenmerk van christelijke spiritualiteit: het niet weg te denken werk van de Heilige Geest in deze. Natuurlijk is het verzoenende werk van Christus het fundament waarop het hele gebouw van de relatie tussen God en mens rust. Het is op grond van het werk en de verdienste van Christus dat de Vader de Geest zendt. De Schrift leert ons de machtige werkelijkheid van de inwo­ning van de Heilige Geest. Hij woont in het hart van de zondaar. Hij doet ons delen in het heil en Hij is een onderpand van het heil. In de Heilige Geest woont de drieënige God Zelf in de zondaar. Het werk van Christus is buiten ons; het werk van de Geest is in ons.

Verafgoding van het lichaam of de ziel
Dit voltrekt zich in de ziel. Zou in onze tijd niet teveel vergeten worden dat wij een ziel hebben? Is dat niet de reden van zoveel psychische nood en mensen die opgebrand raken? We zijn in onze dagen getuige van een verafgoding van het lichaam. Medici zijn voor velen bijna halfgoden. De overdreven gezondheidscultus van onze dagen maakt dit heel duidelijk. Ook de aandacht voor het seksuele zie ik in dit licht. Lichamelijk beleven we in onze westerse cultuur ongekende bloeitijden, maar kunnen we nu zeggen dat de moderne mens door dit alles veel gelukkiger is geworden? Zou deze enorme aandacht voor het lichamelijke niet samenhangen met een schromelijke verwaarlozing van de menselijke ziel? Voor mij is dit geen vraag. De ziel van de mens mag er zijn. God heeft ons geschapen met lichaam en ziel. Elke onderwaardering verschraalt het leven. De onderwaardering van de ziel verschraalt niet alleen het leven, maar tast het leven zelf ook aan. Zeker bestaat het gevaar dat de aandacht voor de ziel zielig wordt, maar we moeten niet uit angst hiervoor de ziel laten omkomen. Ik zie hier een geweldige uitdaging voor de christelijke gemeente om de verloren mens op de drempel van de eenentwintigste eeuw te hulp te komen. Het is waar dat het christelijke leven haaks staat op het hart van de gevallen zondaar, maar tegelijk geldt dat het Evangelie wel de diepste behoeften van de ziel vervult. Augustinus verwoordde het als volgt: "Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U, o God".

In de nadruk op de ervaring van de ziel ligt een groot risico. Geestdrijverij is door alle eeuwen een bedreiging geweest voor de ware vroomheid. Zij offert het uiterlijke op aan de ziel. Zij ver­breekt de banden met de Schrift, de geschiedenis, de schepping en de kerk. We weten echter dat de Geest middellijk werkt. Hij baant Zich een weg door de bedding van het uiterlijke.

Gods Geest eerbiedigt het feit dat we schepsel zijn. De herschepping herstelt de schepping en wat meer is, vernieuwt haar ook. Ware vroomheid houdt dan ook liefde tot de natuur in en zorg voor het lichaam. Ook het lichaam is gekocht en betaald. Christenen zijn geen mensen met een bleek hemel­geloof en een zaligheid die alleen voor de ziel is bestemd. Wij geloven dat Gods kinderen in de aarde tot ontbinding overgaan, maar heerlijk (verheer­lijkt) tevoorschijn komen. Een sterfelijk lichaam wordt in de dodenakker gezaaid en een onsterfelijk lichaam zal uit het graf tevoorschijn worden geroepen. Wij geloven in een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

Geest, Woord en geestelijk leven

Kenmerkend is ook dat velen een spanning ervaren tussen de kerk en het persoonlijke geestelijke leven. Het is waar dat christelijke vroomheid het eenzaam-zijn kent om met God gemeenschap te hebben in het persoonlijke gebedsleven. Toch doet dit niets af aan het gegeven dat de Geest ons bindt aan de structuren van de kerk. Daar, binnen de gemeenschap van de kerk, wekt Hij het geloof en bewaart Hij de liefde. Kerkisme staat echte vroomheid in de weg; kerkelijke onverschilligheid belemmert haar. De doop beve­stigt het geestelijke leven en door deelname aan het avondmaal wordt het gevoed. Werkelijke vroomheid functioneert in de waarachtige gemeenschap met de heiligen van alle tijden en plaatsen. Breuken met het verleden en breuken in het heden vormen een bedreiging voor werkelijke vroomheid. De gemeenschap met alle heiligen bewaart ons voor sektarische deel-vroomheden. Alleen zó gaan we geleidelijk de volheid verstaan van de rijkdom van Gods genade. Heel treffend drukt de apostel Paulus dit uit in die heel bijzondere bewoordingen in zijn brief aan de Efeziërs, in hoofdstuk 3 vers 14 t/m 21. Gemeenschap met God is blijkbaar geen privé-zaak.

De Geest bindt zich aan Zijn eigen Woord. De Schrift is niet alleen de openbaring van God, zodat we God leren kennen. Het geeft ook de norm aan voor deze gemeenschap en voor de ervaring die daarin besloten ligt. De verborgen omgang met de Heere impliceert dan ook de bede: "Maak in Uw Woord mijn gang en treden vast". Dat belangrijke aspect ontbreekt bij iemand als Schleiermacher, een bekende Duitse theoloog uit de eerste helft van de vorige eeuw. Bij hem is de vroomheid zichzelf tot norm.

Maar de Schrift is nog meer dan openbaring van God. De Bijbel is ook het middel waardoor de gemeenschap met God tot stand komt. Gods Geest bewerkt niet onafhankelijk van Gods Woord deze gemeenschap met God. Hij schept die gemeenschap door het Woord. Het Woord is het voertuig van Gods genade in ons leven. Het Woord draagt de Heilige Geest in ons hart. De gemeenschap met God is naar het Woord; ze functioneert niet onafhankelijk van dat Woord. Deze gemeenschap is er door het geloof, geloof in het Woord van God.

Gemeenschap met de Geest

Nadat we gezien hebben door welke bedding de wateren van de Geest stromen, gaan we nu op de ervaring zelf in. Welke ervaringen horen bij dit door de Geest gewerkte gemeenschapsle­ven met God? Het zou niet moeilijk zijn om de rest van dit artikel uitsluitend stil te staan bij de verschil­lende ervaringen die een christen heeft, wanneer hij of zij de drieënige God leert kennen. Het opvallende daarin is dat de cultuur waarin mensen leven de bevinding, de beleving van het geloof wél kleurt, maar níet bepaalt. De taal van het hart vertoont door de eeuwen heen en in wisselende culturen een hoge mate van overeenstemming. Dat maakt de psalmen van David en de Confessiones ("Belijdenissen") van Augustinus zo herkenbaar voor de mens van de twintigste eeuw. De ontmoeting met God omspant eeuwen en overstijgt cultu­ren.

Eerbied en ontzag
Gemeenschap met God kenmerkt zich door eerbied en ontzag. Mozes doet de schoenen van zijn voeten. Elia doet zijn mantel van kameelhaar over zijn hoofd als de Heere spreekt in het suizen van een zachte stilte. We spreken niet over God als over onze buurman. In het hart van de christen zal meer eerbied zijn voor de Koning der koningen dan voor welke wereldse hoogwaardigheidsbekleder ook. Wij kunnen nimmer familiair met God omgaan. Al zijn we met God verzoend, dan nog blijft er de afstand tot de grote Schepper. We verheugen ons - zoals een van de psalmen zegt - met beving. Dit brengt ook aanbidding met zich mee. Het ontdekken van de diepten in het Woord van God zal ons altijd tot verwondering brengen. We voelen in het diepste van ons hart de weergaloze rijkdom van Gods wijsheid en genade: "O diepte des rijkdoms, beide der kennis en der wijsheid Gods" (Rom. 11:33). Wanneer we eenmaal ontdekt hebben dat God de goddeloze rechtvaardigt, dan kan het niet anders of dan leeft in het diepst van onze ziel: "Och dat al wat in mij is, Hem prees". We buigen onze knieën, we vouwen onze handen, we sluiten onze ogen als een symbool van onze volstrekte afhankelijkheid en overgave aan Hem alleen. Laten we de Schrift tekst voor tekst zó bestude­ren dat het ons brengt tot eerbied en ontzag, ja, tot aanbidding.

Zelfverloochening
Een dergelijke omgang met God, zó onder de indruk zijn van Zijn grootheid en Zijn majesteit, is alleen mogelijk wanneer we tegelijk een diep besef van onze eigen onwaardigheid kennen. Onze cultuur staat bol van zelfverwerkelijking, zelfbevestiging en zelfbeschikking. Het werk van de Geest staat daar haaks op. Hij leert ons zelfverloochening. Bijbelse zelfverloochening dienen we overigens te onderscheiden van minderwaardigheidsgevoelens. Het laatste behoort tot een psychische categorie, terwijl we het nu hebben over een geestelijke ervaring. Natuurlijk is een gezond zelfrespect een wezenlijk ingrediënt van een gezonde persoonlijkheidsstructuur. We kunnen een gezond zelfrespect hebben en tegelijk toch onze onwaardigheid voor de Heere doorleven.

Door het besef van Gods heiligheid en van onze eigen zondigheid gaan we door de Heilige Geest ervaren dat we het niet waard zijn dat de Heere ons aanneemt. De tollenaar stond van verre en hij durfde zijn ogen niet op te heffen naar de hemel toen hij uit de diepte van zijn hart bad: "O God, wees mij zondaar genadig" (Luk. 18:13). We hoeven geen moordenaar te zijn om met hem in te stemmen: "Wij ontvangen straf waardig hetgeen wij gedaan hebben" (Luk. 23:40).

Zondebesef en vergeving
Onze onwaardigheid staat niet op zichzelf. Het is het gevolg van het besef van onze zonden en schuld tegenover God. Al leiden we naar buiten toe nog zo'n beschaafd leven, toch komen we gaandeweg onontkoombaar tot de ontdekking dat we in Gods ogen zondaren zijn. Evangelische zonde­kennis is dan ook altijd het gevolg van kennis van God. We ontdekken dat we niet slechts de wetten van een kille Koning overtreden. Neen, veel erger: we verwerpen de goede Koning zelf. We zijn ontrouw aan Hem. We zijn ondankbaar, de niet aflatende stroom van goede gaven ten spijt. En de grootste Gave, Zijn Zoon, had Hij van ons niet hoeven geven. We maken God tot de grootste leugenaar wanneer we Zijn waarheid verwer­pen. Niet alleen door de Wet, maar vooral in het licht van de diepte van het lijden van Christus zien we hoe verschrikkelijk de zonde is.

Nergens vinden we het berouw voor Gods aangezicht dieper verwoord dan in de boetepsal­men van het Oude Testament, met name de indrukwekkende psalm 51. We treden hier het heiligdom van een verootmoedigde ziel binnen. David heeft niet alleen diepe zelfkennis, maar hij beleeft zijn zonde als zonde tegen God. En zo belijdt hij het ook, wanneer hij zijn hart voor de Heere openlegt: "Tegen U, ja U alleen heb ik gezondigd en gedaan wat kwaad is in Uw ogen". Ook psalm 130 is zo treffend: "Zo Gij, Heere, de ongerechtigheden zou gadeslaan, Heere, wie zal bestaan? Maar bij U is vergeving, opdat gij gevreesd wordt. Ik verwacht de Heere, mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord". David heeft er een diep besef van dat de Heere alle reden heeft om Hem voorbij te gaan. Daarbij heeft hij ook oog voor de vergeving. We zien hier dat verootmoediging nooit losstaat van geloof en vertrouwen. David wacht niet in het onzekere, maar verwacht en hoopt. John Owen heeft een zeer indrukwekkende verklaring van maar liefst 322 pagina's van deze psalm geschreven (uitgegeven bij uitgeverij The Banner of Truth Trust in Edinburgh. De Nederlandse vertaling heeft als titel Bij U is vergeving, uitgegeven door Den Hertog, Houten).

De verbrokenheid is nooit en te nimmer een afgesloten hoofdstuk in de christelijke spiritualiteit. Het gaat steeds mee in ons leven en het gaat ook steeds dieper. Opdat het wonder van Gods genade ook steeds groter wordt.

Blijdschap
Een andere geestelijke ervaring in de omgang met God mogen we niet verzwijgen: de vreugde. Petrus spreekt in zijn brief van onuitsprekelijke en heerlijke vreugde (1 Petr. 1:8). Zacheüs ontvangt de Heere Jezus met blijdschap in zijn huis (Luk. 19:6). We zullen hierbij niet alleen aan emotionele opgetogenheid moeten denken, hoewel dat ook een plaats mag hebben, maar vooral ook aan diepe vrede in hart. Deze vrede met God geeft ook vrede met het lot. David moet op een gegeven moment vluchten voor zijn eigen zoon Absalom. Er is revolutie in het land en men wil David van de troon stoten. Bijna de hele natie keert zich tegen hem. Is er een groter dieptepunt denkbaar? En dan horen we als het ware de kracht van Gods genade schitteren: "Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ten tijde als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn" (Ps. 4:8). Psalm 23 is niet uitsluitend bedoeld voor tijden van voorspoed, maar juist ook voor tijden van tegenspoed en kruis. Dát is de kracht van Gods genade. Die kracht doet ons roemen in verdrukkingen (Rom. 5:3). Daar straalt iets vanuit naar de mensen om ons heen. Hier moet ieder van zeggen: "Dat is niet van mensen!".

De Dordtse Leerregels zijn niet dor en droog, maar getuigen van de warmte van het geestelijke leven. Wij lezen daarin over de wedergeboorte het volgende (D.L. III/IV, art 12):
Het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderlijke, verborgen, en onuitsprekelijke werking, die, naar het getuigenis van de Schrift (die van de Auteur van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder, noch geringer is dan de schepping of de opwekking uit de doden.
De opstellers van de Dordtse Leerregels laten de woorden over elkaar heen tuimelen om het geheim van de wederge­boorte maar duidelijk te maken. Vooral het woordje "zoete" maakt wel duidelijk dat ze hier een levende ervaring op het oog hebben. Dat blijkt ook uit het volgende artikel, waarin zij belijden dat zij deze werking van de Heilige Geest niet begrijpen, maar
ondertussen stellen zij zich daarin gerust, dat zij weten en gevoelen, dat zij door deze genade Gods met het hart geloven, en hun Zaligma­ker liefhebben.

Christelijke spiritualiteit is trinitarisch

Ik wil de vinger leggen bij een volgende uitdrukking in mijn omschrijving van christelijke spiritualiteit. Wij hebben gemeenschap met de drieënige God. Er is geen woord met een diepere inhoud dan het woord "gemeenschap". We zijn één met God, zonder dat we God worden. God en ik, we blijven twee persoonlijkheden. Toch is er gemeenschap, ja, de meest intieme omgang en vertrouwelijkheid. Het heerlijkste geheim hiervan is toch wel dat deze gemeenschap wederzijds is. Vader, Zoon en Heilige Geest hebben gemeenschap met de zondaar en de zondaar heeft gemeenschap met de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Niemand heeft dit dieper uitgewerkt dan de puritein John Owen, zie vooral deel 2 van zijn bij The Banner of Truth Trust uitgegeven verzamelde werken.

Als het in het geestelijke leven gaat om de gemeenschap met de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, dan betekent dat ook dat het niet gaat om de ervaring op zichzelf. Zoals een huwelijk niet gaat om de ervaring van liefde, maar gericht is op de ander, zo is het ook geestelijk gezien in onze relatie met God. In een huwelijksrelatie kun je zonder ervaring niet meer spreken van een relatie. Zo kwalificeert de geestelijke ervaring ook de omgang met de Heere.

De gemeenschap met de drieënige God geeft al dadelijk aan dat er in de geestelijke ervaring eenheid (of eenvoud) en verscheidenheid is. De Geest maakt geen massaprodukten, maar een harmonische veelkleurigheid, waarbinnen de eenheid schittert. Het gaat in dit geestelijk leven om een veelheid aan ervaringen. Al die ervaringen zijn echter te herleiden tot de gemeenschap met de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Daar ligt de norm voor bevinding. Onze individuele beleving moet geen norm zijn voor anderen. Doorslaggevend is de vraag in hoeverre Vader, Zoon en Heilige Geest betekenis hebben in ons persoonlijk geestelijk leven.

We vinden dit treffend verwoord in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, waar het gaat over de belijdenis van de drieëenheid (art. 9):
Dit alles weten wij, zo uit de getuigenissen van de Heilige Schrift, als ook uit Hun werkingen, en voornamelijk uit degene, die wij in ons gevoelen.
Het geloof eindigt niet bij Christus. Achter Christus staat de Vader, Die Hem zond. En Christus is gezalfd met de Geest. En het geloof komt tot rust waar we door Christus zicht krijgen op de drieënige God.

Gemeenschap met de Vader
Wij hebben gemeenschap met de Vader. Hier duizelt het ons. God is Rechter. Hij spreekt misdadigers vrij, niet bij gebrek aan bewijs of uit zwakheid of wegens onwetendheid, maar op grond van Christus' plaatsvervanging. Het verstaan van de rechtvaardiging van de goddeloze is een wezenlijk element voor ware vroomheid. Zonder dit besef is het geestelijk leven wettisch. Nog veel dieper gaat echter het feit dat Hij, Die de goddeloze rechtvaardigt, ons ook aanneemt tot Zijn kinderen en erfgenamen. Hij aanvaardt ons zoals we zijn. Hij is blij met Zijn kinderen.... Dit kan niet anders dan diepe bewondering en aanbidding in ons hart geven.

Dit besef verlost ons van alle krampachtigheid. We dienen God niet als een knecht die bang is niet genoeg te doen en bovendien nog uitziet naar loon. Een kind dient zijn eigen vader zo heel anders. Een kind heeft vrijwil­lig lief. Waar de Geest des Heeren is, is vrijheid. De persoonlijkheid wordt niet ontkend, maar juist gevormd. Men gaat niet op in God, maar men heeft een relatie met God. De Vader wil Zijn kind gelukkig maken. Een vader ziet zijn kinderen niet graag in slechte doen. Hij wil het beste voor hen. De hemelse Vader heeft zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem juist voor ons allen overge­geven. Zullen wij dan ergens gebrek aan hebben? Hier doortintelt de vreugde ons hart en roepen wij uit: "Ziet, hoe grote liefde God ons gegeven heeft, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en wij zijn het (ook)" (1 Joh. 3:1). Overweldigd door Zijn liefde mogen we uitstamelen: "Abba, lieve Vader" (Rom. 8:15).

De zaligheid ligt vast in de drieënige God. De zekerheid van het geloof rust uiteindelijk hierin, dat de Vader nooit terug zal komen op Zijn eeuwige verkiezing. De Zoon gaat altijd door met Zijn voorbede aan de rechterhand van de Vader. We kunnen de Geest weliswaar bedroeven, maar nooit zal Hij Zijn intrek in ons hart opgeven.

Gemeenschap met de Vader impliceert afhankelijkheid van Hem, onderworpenheid aan Hem, respect voor Hem, maar ook vrijmoedigheid om tot Hem te gaan en onze noden aan Hem voor te leggen. Dit alles in het vertrouwen dat deze hemelse Vader het goede voor ons zoekt en ons nimmer zal afwijzen. Als aardse vaders die boos zijn, hun kinderen al goede gaven weten te geven, hoeveel temeer zal de hemelse Vader het goede voor ons zoeken (Luk. 11:13)!

Mysticisme maakt passief, geestelijke spiritualiteit maakt actief. Als kind staan tegenover de hemelse Vader betekent ook dat wij Hem gehoorzaam zijn. Wij zijn niet geroepen tot een leven van gemakzucht en genot. Zonder goede werken is het geloof een dood geloof. De boom zonder vruchten is geen goede boom. Het moet ons diepe verlangen zijn ons hele leven in Zijn dienst te kunnen besteden.

De christen krijgt net als ieder ander mens met lijden te maken. We hebben onze teleurstellingen, we worden ook gesmaad, we kunnen psychisch en lichamelijk geknakt worden. Bovendien zullen we meer aan onze tijd lijden dan een niet-christen. We hebben strijd te voeren, niet tegen vlees en bloed (dat zou al erg zijn), maar tegen de overheden en de geestelijke boosheden in de lucht. In de geloofsgemeenschap met de hemelse Vader mogen we erop vertrouwen dat Hij hier heel nauw bij betrokken is. (Jes. 63:9). Hij laat ons niet lijden boven ons vermogen. Hij kastijdt ons tot ons nut, opdat wij aan Zijn heiligheid deelachtig worden (Hebr. 12:10). Zelfs het onbegrijpelijke moet meewerken ten goede (Rom. 8:28).

Gemeenschap met de Zoon
Wij hebben gemeenschap met de Zoon. Wanneer de Nederlandse Geloofsbelijdenis over het rechtvaardigende geloof schrijft, verwoordt zij dat in ervaringstermen die herinneren aan het huwelijksleven (NGB, art. 22):
Wij geloven dat, om ware kennis van deze grote verborgenheid te krijgen, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, dat Jezus Christus met al Zijn verdiensten omhelst, Hem eigen maakt, en niets anders meer buiten Hem zoekt. (...) het geloof is een instrument, dat ons met Hem in de gemeenschap van al Zijn goederen houdt.
We worden door het geloof één met Christus en ontvangen zo gemeenschap van Zijn goederen, samengevat in rechtvaardiging en heiliging.

Als wij door het geloof de bruid van de Bruidegom Christus zijn, dan houdt dat in dat niet alleen de bruid verheugd is over de Bruidegom, maar de Bruidegom nog meer verrukt is over Zijn bruid. In Hooglied 4:9 lezen we zo diep aangrijpend: "Gij hebt Mij het hart genomen met een van uw ogen". Zijn hart staat in vuur en vlam voor Zijn bruid. De liefde van Hem kan door vele wateren niet uitgeblust worden. John Owen merkt in dit verband op: "Christus opent de geheimen van Zijn hart voor Zijn heiligen" en: "Hij waardeert de Zijnen boven Zijn eigen leven" en: "Christus prijst de armst en zwakste gelovige meer dan alles in de wereld". Het kan niet anders dan dat Zijn liefde in ons hart het vertrouwen werkt of versterkt en de vlam van wederliefde aansteekt.

De menswording van Jezus is zo'n geweldige troost in ons lijden. Naast John Owen is het ook Octavius Winslow die dit aspect van de gemeenschap met Christus op een zeer rijke manier uitwerkt. Jezus staat niet boven ons, maar naast ons. Hij heeft meer geleden dan enig mens. Hij heeft meer geleden dan alle mensen samen. Hij is gekwetst geweest, Hij was eenzaam, Hij heeft een onvoorstelbare God-verlatenheid doorstaan. Hij kent de verzoekingen van de boze. Hij heeft zó'n angst gekend dat het zweet Hem uitbrak, zelfs in grote druppels bloed, in een kille, eenzame nacht.... Wij menen vaak dat niemand ons zal begrijpen. Hier is een hart dat klopt. Beter dan de beste psychiater voelt Hij ons aan en weet Hij ons ook te troosten. Je gaat met je nood naar een vriend, maar je merkt aan zijn blik dat hij je niet begrijpt. Maar Jezus heeft oneindig veel dieper gevoeld wat u voelt. Hij is een mede-lijdend Hogepriester. Deze vriend wordt in de benauwdheid geboren.

Gemeenschap met de Heilige Geest
We hebben gemeenschap met de Heilige Geest. Hij woont niet slechts in sommige gelovigen, maar in ál Gods kinderen. Al Gods kinderen zijn gedoopt in de volheid van de Geest en delen in de nieuwtesta­mentische volheid van Pinksteren. Het bezit van de Geest is niet slechts het voorrecht van enkelingen. Wanneer we zo denken, ontstaat er onvermijdelijk groepsvorming. Wel is het zo dat we meer of minder vervuld zijn met de Geest.

De Heilige Geest is de Trooster, Die bij ons blijft tot in de eeuwigheid. Hij vervult zondaren, zodat zij leeg zijn van zichzelf en gedrongen worden door de liefde van Christus. Trooster ("Parakleet") betekent ten diepste zaakwaarnemer, getuige. Hij neemt het voor de gelovigen op tegen de duivel en tegen de wereld. Hij verschaft de kracht om de zonde het hoofd te bieden. John Owen schrijft er ergens het volgende over:
Het is Zijn werk om de beloften van Christus tot ons hart te brengen om ons de troost, de vreugde en de zoetheid daarvan te geven, ver boven hetgeen de discipelen in de beloften vonden, toen Christus persoonlijk tot hen sprak.
Paulus erkent dat hij niet weet te bidden gelijk het behoort, maar de Geest bidt in hem met onuitspre­kelijke verzuchtingen.
Rom. 5:5 maakt ons duidelijk dat de gave van de Heilige Geest niets minder betekent dan dat de liefde van God in onze harten is uitgestort. De liefde ván God, die ook de liefde tót God is, doortintelt het hart en stempelt het leven. Het Hooglied maakt ons duidelijk dat het leven van liefde er wel degelijk bij hoort als het gaat om de omgang tussen God en de zondaar. De liefde in Gods hart verandert niet, maar de liefde in ons hart des te meer. Deze liefde kan branden, maar kan ook verkoelen.

De Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn (Rom. 8:16). Er kunnen twijfels zijn; we kunnen er zelfs door worden verlamd. Maar als de Geest getuigt, moeten alle tegenstemmen zwijgen. Overweldigende vreugde en zekerheid doorstroomt dan onze ziel. Dan zijn er momenten van intense vreugde en verwondering. Inderdaad mogen we roemen: "Ik ben verzekerd dat noch dood noch leven, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus" (Rom. 8:39).

De Geest is ook het onderpand van de verkregen verlossing. Dat houdt in dat Hij in zekere zin de vooruit­betaling is. De aanwezigheid van de Geest in ons hart is een garantie dat eens de volkómen verlossing zal komen. Dan zullen we met lichaam en ziel de Heere mogen grootmaken in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid zal wonen. Tegelijk betekent het ook dat de vooruitbetaling nú van eenzelfde aard is als de volle erfenis stráks. We zullen straks geen God ontmoeten Die ons vreemd is. Het zal dezelfde liefde zijn, dezelfde vrede en dezelfde vreugde. Hier genieten we er in beginsel van, een voorproefje als het ware, maar straks zal onze blijdschap onbegrensd zijn door het licht dat van Zijn aange­zicht straalt. Nu zien we door een spiegel in een duistere rede (1 Kor. 13:12), maar dan mogen we zien van aangezicht tot aangezicht. Nu wandelen we door geloof, dan door aanschouwen. Het geloof blijft achter, kan er nog niet echt bij, maar de ervaring van de liefde blijft dezelfde. God zal zijn alles en in allen. En wij zullen daar deel van uit maken. Wat een perspectief!!!

We hebben gemeenschap hebben met de Geest; dat kan dus ook betekenen dat we de Geest bedroeven, weerstaan of uitblussen. Hij is een Persoon en we kunnen Hem kwetsen door onze liefde tot de wereld, door onze oppervlakkigheid of laksheid in het gebruik van de middelen die God ons ter hand stelt (denk bijvoorbeeld aan de voorbede).

De rode baret van de duivel

Laten we niet vergeten dat bij de gemeenschap met God ook aanvechting een plaats heeft. In Psalm 30:8 lezen we daarover: "Toen Gij Uw aangezicht verborg, werd ik verschrikt". God gaat wel eens op een onbegrepen wijze met Zijn kinderen om. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de moderne theologie juist die aanvechting uit het geestelijk leven wil halen. Ik denk dat we ons als voorstanders van werkelijke bevindelijke theolo­gie moeten hoeden voor hetzelfde gevaar. Juist in de aanvechting zal de toevlucht tot God ervaren worden. Jesaja verwoordt het als volgt: "Als hij in de duisternissen wandelt en geen licht heeft, dat hij betrouwe op de Naam des Heeren en steune op zijn God" (Jes. 50:10b). Luther zei dat aanvechtingen in ons leven behoren tot de onmisbare ingrediënten, wil iemand een goed theoloog worden. Daarom kon hij ook zeggen dat de duivel de rode baret uitreikt. De theologie van de verlichting heeft teveel de ergernis uit het Woord gehaald. Het zou wel eens kunnen zijn dat juist in onze tijd van secularisatie, nu in de praktijk van alledag zo weinig van God ervaren wordt, dit aspect van vroomheid, van leven met God, extra gestalte zal krijgen. Het is onontkoombaar dat in deze tijd vóór de voleinding van alle dingen, door alle ervaringen heen het kruis zichtbaar wordt. De ganse schepping zucht en de Geest zucht mee in de aanvechtingen. De Geest leert niet alleen roemen, maar ook zuchten. We komen hier nooit boven het kruis uit. Het is hier de hemel nog niet.

Zo functioneert in de christelijke spiritualiteit niet alleen het geloof en de liefde, maar ook de hoop. We zien uit naar Gods toekomst. We denken aan Psalm 63: "Mijn ziel dorst naar U. (...) want Uw goedertierenheid is beter dan het leven". Hem te kennen is het leven. Hem te missen is erger dan de dood. Straks zal onze heimwee naar God ten volle worden vervuld. De Geest en daarom ook de bruid zeggen: "Kom Heere Jezus, ja kom haastig" (Openb. 22:17, 20). Dan zal God zijn alles en in allen. Wat een vooruitzicht!

Bewerkt door J.J.M. Bol.


© George Whitefield Stichting 1998.