Door Duane Liftin

Dit artikel is gebaseerd op een lezing van Duane Liftin voor de American Society for Church Growth in Chicago in 1995. Hem werd gevraagd te spreken als vriendelijk criticus van buitenaf. Duane Liftin is directeur van Wheaton College. Eerder heeft hij gediend als eerste voorganger van de First Evangelical Church in Memphis Tennessee (1984-93), en als docent Pastoral Ministries aan Dallas Theological Seminary. Dr. Liftin levert vaak bijdragen aan wetenschappelijke tijdschriften en bladen en is auteur van Public Speaking: A Handbook for Christians en St. Paul's Theology of Proclamation: 1 Corinthians 1-4 and Greco-Roman Rhetoric.

Ik heb de gemeentegroeibeweging vanaf het begin van nabij gevolgd. Hoewel ik geen formele poging heb ondernomen om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen binnen deze beweging in de laatste tijd, heb ik wel geprobeerd de literatuur bij te houden die zij voortbrengt. Ik ben beslist geïnteresseerd in wat deze groep zegt en doet. Waarom? Omdat de aandacht van de gemeentegroeibeweging gericht is op de gemeente, een instituut dat mij na aan het hart ligt en waarop deze beweging een belangrijke en van tijd tot tijd zeer grote invloed uitoefent. Van deze beweging kan gezegd worden dat wat zij doet alleen al van belang is omdat door haar de hedendaagse kerk van Amerika ingrijpend veranderd is. Als christelijk leider heeft deze beweging daarom mijn aandacht.

Maar er is meer. De principes die ten grondslag liggen aan deze beweging, en waar haar critici steeds weer tegenaan lopen, zijn dezelfde principes als waar ik me in mijn beroep veel mee bezig houd, zowel in mijn wetenschappelijke werk als in de praktijk. Ik begon al te worstelen met deze dingen toen ik nog studeerde. Ook daarna, toen ik bezig was met een proefschrift op het gebied van communicatie, en vervolgens terwijl ik docent was aan een theologische opleiding en nog later terwijl ik werkte aan een tweede proefschrift in nieuwtestamentische theologie, bleef ik me bezig houden met deze beweging en haar belangrijkste stellingen.

Mijn opleiding in communicatietheorie, in combinatie met mijn bijbels theologische oriëntatie, bracht mij ertoe de zaak vanuit verschillende gezichtspunten te bekijken en dit heeft mijn aandacht verscherpt en mijn inzicht verbreed. Juist hieraan heb ik het grootste deel van mijn wetenschappelijke aandacht besteed in de loop der jaren. Het resultaat hiervan is het boek St. Paul's Theology of Proclamation1, dat een aantal jaren geleden verscheen. Daarnaast heeft dit intellectuele en theoretische werk handen en voeten gekregen in de praktijk tijdens een periode van tien jaar waarin ik voorganger was van twee gemeenten. De ene gemeente was een kleine plattelandsgemeente, de andere een grote gemeente in een buitenwijk van een stad. Deze twee gemeenten boden mij de gelegenheid om mijn eigen opvattingen te toetsen aan enerzijds de theorieën van anderen en anderzijds de praktijk van het leven in de plaatselijke gemeente. Ik heb ontdekt dat ik deze praktische ervaring nodig had om een bredere kijk op de zaken te krijgen. Ik overdrijf daarom niet als ik zeg dat op de een of andere manier de kwesties die de kern raken van het debat tussen de voorstanders van de gemeentegroeibeweging en de tegenstanders, ook de kwesties zijn waarmee ik mij mijn hele volwassen leven heb beziggehouden. De kritiek die ik geef is misschien oude koek voor de voorstanders van gemeentegroei, maar wellicht kan ik op een nuttige manier licht werpen op de theologische vragen die eraan ten grondslag liggen.

Het onderzoek

Omdat ik me beziggehouden heb met bijbelse wetenschap wil ik in de eerste plaats de resultaten van mijn eigen werk in verband brengen met deze vragen. Daarna, en alleen daarna, wil ik kijken naar de implicaties van de kritiek op de gemeentegroeibeweging. Mijn onderzoek betreft het belangrijke gedeelte in de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs, hoofdstuk 1-4. Dit gedeelte is uniek in de brieven van Paulus omdat dit de enige plaats is waar de apostel zijn eigen werkwijze als prediker uiteenzet, en uitlegt waarom hij, theologisch gezien, te werk moest gaan zoals hij deed. Om de argumenten van Paulus te begrijpen moeten we eerst weten voor welke uitdaging hij zich in Korinthe geplaatst zag. Dit was zeker een veelzijdige uitdaging, maar de kern ervan bestond uit kritiek op Paulus' prediking. Paulus voldeed duidelijk niet aan de retorische standaard die de Korinthiërs verwachtten. Zij waren gewend aan de gestroomlijnde welsprekendheid van de redenaars van die dagen, in vergelijking waarmee Paulus' prediking niet voldeed. Wat betreft spreken in het openbaar was hij, zoals hijzelf toegaf in 2 Kor. 11:6 slechts een ‘leek'. Het is belangrijk om te begrijpen dat de moeite die de Korinthiërs met Paulus hadden niet van theologische aard was. Ze hadden het evangelie dat Paulus preekte aanvaard en liepen geen enkel gevaar om het weer los te laten, zoals de Galaten. Hun probleem was dat zij als gevolg van hun werelds denken, Paulus beoordeelden aan de hand van de verkeerde maatstaf. Ze wilden dat hij op een indrukwekkende manier sprak, net als andere redenaars waarnaar zij vaak luisterden. Wat zij in plaats daarvan te horen kregen was geen Griekse welsprekendheid, maar de relatief lelijke, gewone verkondiging als van een heraut. In het op status beluste Korinthe was Paulus daardoor een aanstoot voor hen en ze staken hun kritiek niet onder stoelen of banken. Wat we ontdekken in 1 Korinthiërs 1-4 is Paulus' commentaar op de houding van de Korinthiërs en de verdediging van zijn eigen standpunt. In beide gevallen maakt Paulus gebruik van een theologisch argument. Hij argumenteert niet vanuit de situatie of vanuit de cultuur, alsof zijn werkwijze op de een of andere manier vereist werd door de specifieke omstandigheden in Korinthe. In tegendeel, zijn werkwijze is diep geworteld in de grond van zijn theologie en hij vindt dat de Korinthiërs ook zo moeten redeneren.

Achter 1 Korinthiërs 1-4 ligt dus het contrast tussen de retorische werkwijze die de Korinthiërs zo bewonderden en de alternatieve werkwijze die Paulus voorstond. Wat was het contrast?

Klassieke retorica

Een opleiding in Grieks-Romeinse retorica vormde de kroon op een liberale opvoeding in de klassieke wereld, en de redenaars die hieruit voortkwamen waren de sterren van hun tijd. In de eerste eeuw hield men van welsprekendheid en degenen die deze kunst meester waren werden behandeld als beroemdheden. De redenaarskunst was misschien wel hun belangrijkste bron van vermaak en was alomtegenwoordig in het hele Romeinse Rijk. Het publiek bestond uit begerige en intellectualistische toehoorders die wisten wat ze waardeerden en wat niet. Maar de redenaars waren bereid het risico te lopen afgekeurd te worden, om de goedkeuring te verdienen en de bijbehorende beloningen. De opleiding tot redenaar was heel erg ingewikkeld. (Bekijk, om hiervan een indruk te krijgen, de twaalfdelige Institutes of Oratory van Quintilianus uit de eerste eeuw maar eens, over de opvoeding van de redenaar vanaf de geboorte).

Wanneer we echter al het andere weglaten en kijken naar de kern van de Grieks-Romeinse redenaarskunst, dan ontdekken we dat redenaars werden opgeleid in de kunst van het overtuigen. Op z'n best bestond de studie van de retoriek niet uit het leren opstellen van prachtig proza en nog minder uit het oneerlijk manipuleren van het publiek. Het ging over het ontdekken en uiteenzetten van ideeën en argumenten die geloofd zouden worden door de toehoorders. Hoe kan ik, gegeven dit publiek en dit onderwerp, het gewenste doel bereiken? Dit was de vraag die de overtuiger moest leren stellen en beantwoorden en zijn vaardigheid werd afgemeten aan de mate waarin hij hierin slaagde, in welke retorische situatie hij zich ook bevond. De overtuiger werkte altijd met wat ik de Grote Optelsom van de retoriek heb genoemd. Deze optelsom bestaat uit drie belangrijke onderdelen: het publiek, de gewenste resultaten en de inspanningen van de spreker. Deze som ziet er als volgt uit:

het publiek + de inspanning van de spreker = gewenst resultaat

Voor de overtuiger was het publiek een gegeven. Hij kon het niet veranderen; het was zaak zich aan te passen aan wat hij voor zich vond om zijn doelen te bereiken. Dit brengt ons bij de uitkomst van de som: de resultaten. Deze vormen de onafhankelijke variabele, dat wil zeggen dat wat, eenmaal vastgesteld, de rest van de som bepaalt. Wat wilde de overtuiger bereiken met zijn publiek? Het antwoord op deze vraag bepaalde de afhankelijke variabele, de inspanning van de spreker. De overtuiger moest in staat zijn zijn inspanning op zoveel mogelijk manieren aan te passen om dit resultaat met dit publiek te bereiken, en zijn hele retorische opleiding was erop gericht hem hierin te trainen. Zijn vaardigheid, om zichzelf en zijn inzet adequaat aan te passen aan de specifieke retorische situatie waarin hij zich bevond, maakte dat de retorische optelsom klopte.

Voor de redenaar zag de Grote Optelsom er als volgt uit:

het publiek                           +           inspanning van                     =  gewenst resultaat

de overtuiger gegeven                   afhankelijke variabele                 onafhankelijke variabele

Let erop dat de houding van de overtuiger zowel publieks- als doelgericht is, en niet gebonden aan een bepaalde methode. Eenmaal vastgesteld bepaalt het te bereiken resultaat de optelsom. Daarom wordt er in de klassieke retorische literatuur zoveel aandacht besteed aan de gezindheid van de toehoorders, aan hun overtuigingen, aan hun voorkeuren en afkeuren, en aan wat er voor nodig is om hen op een bepaalde manier te laten reageren. Om het gewenste doel te bereiken moest de overtuiger in staat zijn zich aan te passen aan zijn toehoorders. Juist deze vaardigheid tot aanpassen is de kern van het klassieke redenaarstalent, want zonder deze vaardigheid kan men geen effectieve strategie ontwikkelen om het beoogde doel te bereiken. Mèt deze vaardigheid echter kan de overtuiger op een effectieve manier een tactiek bepalen om zijn doel te bereiken. Omdat hij niet aan een bepaalde methode gebonden is, is de redenaar vrij om - binnen de grenzen van de eerlijkheid - uit zijn grote repertoire van methoden die methode te kiezen die op dat moment het beste past bij het doel. De klassieke opleiding in de retoriek was er helemaal op gericht deze vaardigheid aan te leren, om de inzet aan te passen aan de vereisten van een gegeven situatie om een bepaald resultaat te bereiken bij een publiek.

Het contrast van Paulus

Tegenover deze houding van de redenaar stellen we nu de redenering van Paulus in 1 Korinthiërs 1-4. Ook voor Paulus was het publiek een gegeven; hij kon niet zelf bepalen wie zijn toehoorders zouden zijn. Net als de redenaar moest hij werken met wat hij kreeg. Maar als we kijken naar de rest van de optelsom, is er sprake van een grote tegenstelling. Voor Paulus waren zijn eigen inspanningen geen altijd plooibare afhankelijke variabele, maar veeleer een onveranderlijke constante: ‘Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd' (2:2). En het doel? In plaats van een onafhankelijke variabele, vastgesteld door de spreker, is dit voor Paulus een afhankelijke variabele. Paulus bemerkt verschillende reacties op zijn verkondiging van het evangelie: voor de joden is zijn boodschap een aanstoot; voor de Grieken is het een dwaasheid; maar voor ‘hen die behouden worden', dat is, voor ‘hen die geroepen zijn', zowel joden als Grieken, blijkt deze zelfde boodschap de wijsheid en kracht van God te zijn. Wat bepaalt het verschil? Iets dat helemaal buiten de optelsom valt - het werk van de Heilige Geest. En dat was natuurlijk precies zoals Paulus het wilde. Hij was vastbesloten afhankelijk te zijn van de geestelijke kracht van het kruis in plaats van de menselijke inzet van de redenaar. Hoewel zijn verkondiging daardoor weinig indruk maakte op de wereld (wat vooral gold voor de wereldse Korinthiërs!), meende Paulus dat zijn aanpak vereist werd door een fundamenteel inzicht in hoe God werkt in de wereld. Hij zegt:
Integendeel, wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen, en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wèl iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God. (1 Kor. 1:27-29)

Paulus zal misschien soms de verleiding hebben gevoeld om de houding van de redenaar aan te nemen, met name tijdens zijn onprettige ervaring in Athene. Maar als dat zo was, dan weerstond hij die verleiding, omdat hij zich zo bewust was van het gevaar van het bereiken van valse, mensgerichte resultaten. Net als op andere plaatsen richtte Paulus zijn pogingen in Korinthe op het recht-toe-recht-aan verkondigen van een heraut, zodat het geloof van de Korinthiërs ‘niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op kracht van God' (1 Kor. 2:5).

Iemand zou nu in de verleiding kunnen komen om tegen te werpen dat Paulus in 2 Korinthiërs 5:11 zegt ‘daar wij dan weten, hoezeer de Here te vrezen is, trachten wij de mensen te overtuigen' Beoefende Paulus zelf dus niet de kunst van het ‘overtuigen'? Dit is een moeilijkere vraag dan het op het eerste gezicht lijkt en een volledige beantwoording zou te ver voeren - een woordstudie van het werkwoord peitho en de theoretische definities van overtuiging. Laat het voldoende zijn te zeggen dat deze ene keer dat Paulus in niet-technische zin het werkwoord peitho gebruikt, alleen maar dient om de regel te bevestigen. In de letterlijk tientallen keren in zijn geschriften waarin Paulus verwijst naar zijn eigen prediking, gebruikt de apostel angstvallig de taal van de heraut (kerusso, parakaleo, marturer, euangelizesthai), taal die geen rol speelt in de retorische literatuur omdat deze taal niet-retorische activiteiten beschrijft. 2 Korinthiërs 5:11 is de enige keer dat Paulus een werkwoord gebruikt dat ook door redenaars gebruikt zou kunnen worden, en hier maakt de context duidelijk dat Paulus geen uitzondering beschrijft. Dit hele gedeelte (2 Kor.4-5) is integendeel juist één van de plaatsen in de Korinthische brieven waar de anti-retorische geluiden van 1 Korinthiërs 1-4 opnieuw doorklinken. Paulus lette er heel goed op dat hij zijn bediening voortdurend afschilderde als die van een heraut en niet als die van een overtuiger. Die ene keer dat hij de rekbare term peitho gebruikt in 2 Kor. 5:11 vormt hierop geen uitzondering.

Voor Paulus ziet de Grote Optelsom er als volgt uit:

                                   het publiek            +             inspanning van de spreker         = gewenst resultaat

De overtuiger                gegeven                               afhankelijke variabele                   onafhankelijke variabele

Paulus                         gegeven                               constante                                     afhankelijke variabele

Paulus heeft de houding van de overtuiger radicaal herzien. In tegenstelling tot de redenaar, begint voor Paulus de Optelsom met de vraag: "Waartoe roept God mij, wie moet ik zijn en wat moet ik doen?" Dan gaat hij aan de slag om dat te zijn en dat te doen. Zijn inspanningen zijn niet gericht op het resultaat, noch op het publiek; ze zijn gericht op gehoorzaamheid, en Paulus is bereid de resultaten te nemen voor wat ze zijn. Mocht dit betekenen dat degenen die zijn resultaten meten aan wereldse maatstaven niet onder de indruk zijn, het zij zo. Gods werkwijze is om dat wat voor de wereld niet van belang is, te gebruiken om zijn doel te bereiken, zodat niemand kan roemen. Mocht het betekenen dat Paulus niet de resultaten bereikt die hij graag zou willen, het zij zo. Uiteindelijk moet God de resultaten bepalen. Paulus beseft dat hij gehoorzaam een minder belangrijke rol in de transactie moet spelen, anders zou hij door het zelf te doen of door zijn eigen werkwijze te hanteren valse resultaten behalen.

We moeten opmerken dat de apostel hier uitgaat van een principe dat veel breder toegepast kan worden dan alleen op de prediking, een principe dat hij hier slechts toepast op zijn bediening van verkondiging. Het principe dat Paulus hier uitwerkt is zo fundamenteel dat het onze hele visie op de bediening zou moeten beïnvloeden. De resultaatgerichte en publieksgerichte benadering die Paulus afwijst begrijpen wij allemaal en we nemen die voor waar aan. Deze is wezenlijk Amerikaans en zo geweldig bruikbaar en praktisch, en inderdaad, zo natuurlijk en voor de hand liggend. Maar het is tevens een benadering van de bediening die de apostel omwille van zijn eigen theologie moest afwijzen, juist omdat deze zo ‘natuurlijk' is (1 Kor. 2:14). Het is het resultaat van een geheel antropocentrische manier van denken en doen en heeft als zodanig niets te maken met Gods manier van werken. Sterker nog, deze benadering biedt alle gelegenheid om te komen tot valse, slechts ‘natuurlijke' resultaten.

De kern van de kritiek

Er is veel positiefs te zeggen over de gemeentegroeibeweging, waar zelfs de felste critici het mee eens zouden zijn. Als geheel bestaat deze beweging uit mensen die vooruit kijken, open zijn, zich laten onderwijzen, en hard willen werken. Ze zijn meestal creatief, laten zich niet intimideren door het verleden en zijn niet bang om nieuwe dingen te proberen. Op zijn best wordt de gemeentegroeibeweging gedreven door een oprecht verlangen om de zaak van Christus te bevorderen, en ongetwijfeld heeft de beweging veel mensen geholpen, en veel gemeenten. Toch blijft men kritiek ontvangen. Waarom? Volgens mij is dat omdat de critici, zonder dat zij noodzakelijkerwijs het bovenstaande allemaal hebben doordacht, en zeker zonder dat zij hun kritiek uitdrukken in dergelijke termen, intuïtief aanvoelen dat de gemeentegroeibeweging het zicht kwijt is geraakt op de tegenstelling waar Paulus zo verontrust over was. Ze menen dat de voorstanders van gemeentegroei vaak juist werken vanuit de houding van de overtuiger, die Paulus zozeer verwerpt.

Laat mij deze nogal scherpe observatie meteen verzachten met twee kwalificaties. Ik zeg ‘vaak' omdat de gemeentegroeibeweging de gevaren van de houding van de overtuiger niet helemaal uit het oog verloren heeft. Op bepaalde tijden lijken de zorgen die Paulus heeft te worden onderkend in materiaal van de gemeentegroeibeweging. Ten tweede moeten bovengenoemde zaken nog wat meer genuanceerd worden. Zelfs de apostel was gevoelig voor de noodzaak om zich toch in zekere zin aan het publiek aan te passen, zoals wanneer hij zegt: ‘Voor allen ben ik alles geweest, om in elk geval enigen te redden' (1 Kor. 9:22). Paulus heeft het hier over een zich aanpassen aan het publiek omwille van de communicatie (in tegenstelling tot overtuiging), en veel van wat de gemeentegroeibeweging voortbrengt valt echt in deze onschuldige, ja zelfs noodzakelijke categorie.

Toch moet ik, ondanks deze twee protesten, doorgaan met te stellen dat naar mijn beoordeling de gemeentegroeibeweging kwetsbaar blijft voor de beschuldigingen dat zij voornamelijk de houding van de overtuiger heeft aangenomen. Als je kijkt, niet alleen naar alles wat binnen de gemeentegroeibeweging geschreven wordt, maar naar de voortdurende en duidelijke nadruk die de beweging legt, dan zie je een karakteristiek pragmatische, in methodisch opzicht neutrale gerichtheid op publiekgeoriënteerde, resultaatgerichte strategieën die ‘werken'. Ondanks de onvermijdelijke tegenwerpingen is het een benadering die de verraderlijke kenmerken schijnt te vertonen van de houding van een overtuiger.

Een paar voorbeelden

Ik denk dat ik nu een paar voorbeelden moet noemen van wat ik bedoel. Ik kan mijn observaties natuurlijk niet volledig documenteren, daar zou een heel boek voor nodig zijn. Ik zou wat van de opiniepeilingen en marktonderzoeken hebben kunnen doornemen, waar de voorstanders van gemeentegroei zo door gefascineerd schijnen te worden; of de ‘munten en mensen'-groeitechnieken die door sommige gemeentegroeigoeroes worden uitgedragen in hun populaire seminars; of de obsessie ‘groter is beter' die tentoongespreid wordt door degenen die graag megakerken willen stichten, en deze seminars bevolken; of de regelrechte verdraaiing van het onderwijs van het Nieuwe Testament over prediking die men soms vindt in de geschriften van gemeentegroeivoorstanders. Ik zou dit materiaal uit verschillende bronnen hebben kunnen halen, maar ik heb mezelf beperkt tot enkele passages van een paar bekende en representatieve figuren.

Hier volgt een gedeelte uit een paragraaf getiteld ‘Fierce Pragmatism' in Church Growth and the Whole Gospel: A Biblical Mandate van professor Peter Wagner:
Omdat Gods doel duidelijk is, nemen gemeentegroeimensen op een nogal pragmatische manier de taak op zich om dit doel te verwezenlijken. Het woord ‘pragmatisch' heeft echter nogal wat kritiek opgeroepen. Misschien is het niet de beste term, maar omdat het gebruikt wordt, moet het uitgelegd worden. Mijn woordenboek omschrijft pragmatisch als ‘zich bezighoudende met praktische consequenties of waarden'. Dit is ook hoe gemeentegroei deze term opvat.2

Vervolgens citeert Wagner Donald McGavran:
Donald McGavran zei: "We bedenken zendingsmethoden en visies in het licht van dat wat God zegent - en dat wat Hij duidelijk niet heeft gezegend.' Hij gaf uitdrukking aan zijn zorg over methodologieën die verondersteld worden mensen tot Christus te brengen en gemeenten te laten groeien, maar dat niet doen. Of methodes die bedoeld zijn om de maatschappij te verbeteren, maar dat niet doen. Het beste wat je kunt doen met dergelijke methoden is, zo zei hij ‘ze aan de kant gooien, en een methode bedenken die werkt en die God eert'. Vervolgens vatte hij dit samen door te stellen: ‘Als het gaat om methoden zijn wij zeer pragmatisch."3

Verderop, in een paragraaf getiteld "Planning Strategy for Results" verklaart Wagner:
Wie bang is voor pragmatisme maakt zich zorgen dat het doel de middelen zal gaan heiligen. Toch moet men dit concept niet te haastig verwerpen. Binnen christelijk werk is het een grondstelling dat immorele middelen voor geen enkel doel gebruikt mogen worden. Maar wanneer immorele middelen in Gods werk niet gebruikt mogen worden, op welke basis maakt men dan een keuze uit verschillende moreel gelijkwaardige of waardevrije methodologische opties om een bepaald doel te bereiken? De benadering van het geheiligd pragmatisme beveelt die optie aan, die het doel op de meest effectieve en meest efficiënte manier bereikt. Op die manier, maar dan ook alleen op die manier, is het doel het enige dat misschien de middelen kan heiligen. Een middel waarmee het doel niet bereikt wordt is, volgens geen enkele standaard, een geheiligd middel.4

Als ik het goed begrijp, zijn voorstanders van gemeentegroei dus zeer pragmatisch, een term die zij omschrijven als het zich diepgaand bezighouden met praktische consequenties of resultaten. Ze willen methoden die ‘werken', dat wil zeggen, methoden die de gewenste resultaten bereiken. Wanneer hun inspanningen niet leiden tot de gewenste resultaten is er maar één verklaring mogelijk: er klopt iets niet met de methode. In dat geval moet de methode vervangen worden door een andere waarmee wel het doel bereikt wordt. Voor de zekerheid, men wil geen immorele methoden gebruiken, maar dat is het enige criterium waarover men zich zorgen moet maken - al het andere is methodologisch gezien toegelaten. Uiteindelijk wijden zij zich niet toe aan een bepaalde methode of strategie per se, en is er geen overweging anders dan de mogelijkheid dat iets immoreel zou kunnen zijn. In hun felle pragmatisme worden strategieën alleen geëvalueerd op grond van hun mogelijkheid om resultaat te boeken.

Heb ik de visie van Wagner overdreven weergegeven? Blijkbaar niet. In zijn boek Strategies for Church Growth bespreekt Wagner precies mijn punt. Hij maakt onderscheid tussen drie soorten evangelisatie: (1) relatie-evangelisatie, (2) verkondigende evangelisatie, (3) overtuigende evangelisatie.

De benadering die Wagner verkondigende evangelisatie noemt is in essentie wat volgens Paulus de benadering is die vereist wordt door zijn theologie. Maar het is tevens de benadering die volgens Wagner ontoereikend is. Verkondigende evangelisatie legt de nadruk op gehoorzaamheid aan Gods roepstem, als bij een heraut, en laat het resultaat over aan de heilige Geest - maar Wagner vindt dat we meer moeten doen: we moeten overtuigend evangeliseren. ‘Het komt erop aan', zegt hij, ‘hoeveel discipelen we maken als gevolg van een bepaalde evangelisatiepoging.'5

Natuurlijk, Wagner wil ‘manipulatie' vermijden. Hij zegt: ‘Daar wil ik mij zoveel mogelijk van distantiëren. Ik keur het gebruik van oneerlijke of bedrieglijke beïnvloeding om mensen christen te maken af.'6 Toch staat Wagner op een overtuigingsgericht definitie van evangelisatie, een definitie die de nadruk legt op strategieën om het gestelde doel te bereiken. ‘Ik ben doelgericht', zegt hij, ‘en ik hou van de zinsneden met "opdat", [zinsneden in de definitie]'.7 Dat wil zeggen de doelgerichte zinsneden die de nadruk op de resultaten tot een wezenlijk onderdeel van evangelisatie maken.

Een antwoord

Wanneer dit het materiaal is van de gemeentegroeibeweging, is het dan verwonderlijk dat de critici de voorstanders van gemeentegroei beschouwen als werkzaam vanuit de houding van de overtuiger, die Paulus zo verontrustte? Denk er eens even over na hoezeer het bovenstaande afwijkt van Paulus' analyse van zijn eigen bediening. Aan de ene kant sprak Paulus niet zomaar voor de vuist weg over zaken betreffende zijn methoden; zijn begrip van zijn methoden was afgeleid van, en daarom diep geworteld in zijn begrip van God en van Gods eigen methoden in de wereld. Aan de andere kant wees Paulus de houding van de overtuiger niet af omdat die immoreel was; hij verwierp die omdat die gebaseerd was enkel op menselijke kracht en slechts menselijke resultaten boekte. Heeft de gemeentegroeibeweging wel werkelijk nagedacht over deze twee dingen?

Veel critici denken van niet. Zij vinden de uitdrukking ‘geheiligd pragmatisme' oppervlakkig en ontoereikend, meer veroorzaakt door Amerikaans consumentisme dan door bijbelse theologie. Stel dat we bijvoorbeeld de maatstaf van het ‘geheiligd pragmatisme' zoals boven omschreven toepassen op Paulus' methode. ‘Werkte' de methode van Paulus? In de meeste gevallen duidelijk niet. Niemand die naast hem had geploeterd in Filippi, Tessalonika, Berea, Athene of Korinthe zou hebben geconcludeerd dat zijn methode ‘werkte'. Het enige dat deze methode ‘effectief en efficiënt' scheen te bereiken was meer lijden voor de apostel. In feite was Paulus zelfs geneigd om het bijltje erbij neer te gooien, totdat de Here Zelf hem verscheen in Korinthe en hem opdroeg niet op te houden met spreken. Ondanks het feit dat er in enkele plaatsen kleine, worstelende gemeenten ontstonden wees het grootste deel van Paulus' toehoorders hem regelrecht af omdat ze zijn boodschap weinig indrukwekkend, absurd of zelfs aanstootgevend vonden.

Moeten wij dit zien als een aanklacht tegen Paulus' methode? Moeten we concluderen dat zijn methode op de een of andere manier niet de juiste was, slechts goed voor de vuilnishoop? Alleen als we zouden werken vanuit de houding van een overtuiger zouden we zoiets concluderen. In werkelijkheid had Paulus met deze dingen geworsteld en hij was om diepgaande theologische redenen tot deze methode gekomen. Zijn methoden waren eigenlijk niets minder dan gevolgtrekkingen van zijn theologie. Zijn wij zo diepgaand veramerikaniseerd en theologisch verarmd dat we ons niet eens kunnen voorstellen dat dergelijke criteria een rol spelen bij onze methodologische beslissingen? Als Paulus zo geoefend was in het vermijden van methoden die alleen maar uit waren op menselijke resultaten, waarom zijn wij dat dan niet? Waarom zijn we niet net zo zwijgzaam als Paulus als het gaat om het betreden van het werkterrein van de heilige Geest?

Paulus' bezorgdheid over onze menselijke kracht tot het bereiken van enkel menselijke resultaten ontgaat blijkbaar veel voorstander van gemeentegroei. In hun pragmatische haast om alles te gebruiken wat maar ‘werkt' gaan ze er blijkbaar vanuit dat ze, zolang ze alles wat ‘immoreel', of ‘oneerlijk' of ‘bedrieglijk' is vermijden, verder vrij zijn om welke methode dan ook te gebruiken voor het bereiken van hun doelen. Maar een zorg om het immorele, het oneerlijke en het bedrieglijke te vermijden ontstijgt nauwelijks het niveau van de heidenen; edelmoedige retorici uit Paulus' tijd, zoals Quintilianus, zouden het hier helemaal mee eens zijn. Als maatstaf voor het maken van methodologische keuzes in Christus' gemeente is deze zorg noodzakelijk, maar niet voldoende. Voor een christen bestaat er nog een cruciale bijkomende dimensie die door de publieks- en resultaatgerichte benadering nauwelijks wordt erkend. Het is de bezorgdheid het heilige werk van God uit te bannen door al te veel menselijke methoden bij het proces te betrekken.

Denk je dat dat niet kan gebeuren? Paulus wist beter. Hij zei: ‘Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen, en dat niet met wijsheid van woorden, om niet het kruis van Christus tot een holle klank te maken.'(1 Kor. 1;17) Later herinnert hij de Korinthiërs eraan dat hij zeer zorgvuldig zijn methoden gekozen heeft om niet terecht te komen in een situatie waarin hun geloof gebaseerd zou zijn op zijn eigen menselijke vernuft in plaats van op het werk van de Geest (1 Kor. 2:5). Kunnen we Paulus' waarschuwingen op dit moment even op ons laten inwerken? Het gaat in deze gedeelten niet om de inhoud van het evangelie, waarvan Paulus bevestigt dat zij die vast hebben gehouden; het gaat hier over methoden, methoden die de mogelijkheid in zich hadden om de kracht van het kruis hetzij te tonen hetzij te verdringen. Kan er een hoger belang bestaan?

Wanneer het om zo'n groot belang gaat zou men verwachten dat er in gemeentegroeikringen veel gediscussieerd werd over deze cruciale zaken en dat gemeentegroeivoorstanders er in de loop der jaren zeer bedreven in zouden zijn geworden om verschillende methoden te evalueren, niet alleen wat betreft morele kwaliteit maar ook wat betreft overeenstemming met onze theologie en wat betreft de mogelijkheid om enkel menselijke resultaten te boeken. Toch laten zelfs standaardwerken als The Book of Church Growth van Thom Rainer weinig bewustzijn zien dat dergelijke zaken zelfs maar besproken dienen te worden, laat staan diepgaand onderzocht. In plaats daarvan vinden we een enthousiaste en onbesuisde onderschrijving van bijna alle denkbare moreel aanvaardbare methoden die blijken te ‘werken', ongeacht hun bron en ongeacht hun vooronderstellingen.

Terwijl Paulus bijvoorbeeld ontzet was over de gedachte om zijn benadering te baseren op de pragmatische inzichten van de klassieke retoriek, schijnt te gemeentegroeibeweging niet een dergelijk voorbehoud te koesteren. Eigenlijk blijkt de beweging zich vaak te hebben verkocht aan de meest op de klassieke retoriek lijkende moderne tegenhanger daarvan, de wereld van de reclame en marketing, en hiervan leert men veel op het gebied van advies en strategie. George Barna, een van de bronnen van de gemeentegroei die het vaakst wordt aangehaald, stelt:
Dat kerken niet in staat zijn om te groeien is meestal niet te wijten aan gebrek aan wilskracht, of zelfs gebrek aan mogelijkheden. De waarheid is dat we gewoon de basisprincipes van de marketing niet begrepen hebben en op de gemeente hebben toegepast. De mogelijkheden voor een succesvolle gemeentemarketing zijn legio. Alles wat we als gemeenschap van gelovigen moeten doen is een juist zicht krijgen op de kerk en hoe zij op effectieve wijze verkocht kan worden.8

Wat zijn dan de basis marketingprincipes waaruit Barna zijn inzichten verkrijgt over hoe de gemeente van Christus gebouwd moet worden?

Om je product succesvol te verkopen moet je eerst vaststellen wat de vermoedelijke markt is. De sleutel voor het vaststellen van de markt is... zo specifiek mogelijk zijn in het selecteren van het publiek aan wie je je product wilt verkopen. Door de aantrekkelijkheid van je product af te stemmen op de interesses en behoeften van bepaalde delen van de bevolking, kun je je erop concentreren je product te verkopen aan de beste gegadigden, zonder energie te verspillen aan mensen die geen interesse in of behoefte aan jouw product hebben.9 (Wat moeten we dan, zo vragen wij ons af, met Jezus' gelijkenis over de zaaier?)

We moeten ons dus bezig houden met reclame, volgens Barna. Zonder effectieve reclame heeft je product geen schijn van kans op succes, omdat het publiek waar je je op richt hetzij niet op de hoogte raakt van jouw product of geen dwingende reden zal hebben om jouw product te beoordelen of te proberen. Reclame is het middel waardoor je mensen ervan overtuigt dat het product verkrijgbaar is, de moeite waard is en van goede kwaliteit, en de manier waarop je uitlegt hoe je eraan kunt komen.10

‘Marketing', zegt Barna, ‘is dus een systematische reeks actieve reacties op bestaande voorwaarden, afgestemd op het bereiken van specifieke doeleinden.' Daarom moet een ‘marketingplan' niet alleen ‘de doelen van het marketingteam' bevatten, ‘maar ook de strategieën en de specifieke tactieken waardoor de doelen bereikt zullen worden.'11

Hierop de nadruk leggen is al zo oud als de Grieken. Dit is weinig meer dan de weerklank in onze moderne tijd van juist die principes die Paulus verwierp als basis voor zijn benadering van de bediening. Paulus maakte zich er geen zorgen over dat deze principes slecht waren; dat hoeft niet zo te zijn. Op zijn best kan de kunst van het overtuigen best nobel zijn. Wanneer ze gebruikt worden door een eervolle advocaat, politicus of adverteerder zijn ze volkomen geschikt. Paulus' moeilijkheid was niet dat deze principes als zodanig immoreel waren, maar dat zij afhingen van wezenlijk menselijke kracht. Ze brachten de menselijke tussenpersoon op een ongeoorloofde manier het proces binnen, terwijl het werk van de heilige Geest aan de kant werd gezet en valse, enkel menselijke resultaten werden bereikt.

Conclusie

Dit is volgens mij de kern van veel kritiek op de voorstanders van gemeentegroei. Op de een of andere manier hebben zij, ondanks hun duidelijke en oprechte toewijding aan Christus en zijn gemeente, volgens de critici een fundamentele beoordelingsfout gemaakt. Net als de Korinthiërs schijnen zij onbewust de houding van de overtuiger te hebben aangenomen in de bediening, zonder zich te realiseren dat een dergelijke modus operandi niet in overeenstemming is met gezonde theologie.

Hoe kan deze kritiek worden vermeden? Maak plannen en richt je op doelen, maar weiger de doelen te omschrijven in termen van gewenste resultaten. Omschrijf de doelen in plaats daarvan in termen van waartoe God ons heeft geroepen, om te zijn en om te doen, en maak dan plannen in termen van hoe we dat denken te zijn en te doen, en laat de resultaten over aan de Heer. Wanneer we deze eenvoudige stap nemen zijn we in staat onze inspanningen gericht te houden op het juiste doel.


1.
Duane Liftin, St. Paul’s Theology of Proclamation [Cambridge, England: Cambridge University Press, 1994]. 
2. Peter Wagner, Church Growth and the Whole Gospel: A Biblical Mandate [New York: Harper & Row, 1981), p. 71.
3.
Ibid., p. 71.
4. 
Peter Wagner, Strategies for Church Growth (Ventura, California: Regal, 1987), p. 74.
5.
Ibid., p. 122.
6.
Ibid., p. 127.
7. Ibid., p. 130.
8.
George Barna, Marketing the Church (Colorado Springs, Colorado: Nav-Pres, 1988), p. 40.
9. Ibid., p. 42.
10 Ibid., p. 43.
Ibid., p. 44.

 


© 1999 George Whitefield Stichting.