Een praktische zoektocht naar dagelijks geestelijk leven

Door drs. H.A. Bakker

Zoeken is geen leuke bezigheid. Enkele weken geleden, tijdens het warme weer, deed één van onze dochters met andere kinderen een spelletje in het zand. Om beurten verstopte de één speelgoed en slippers in het zand; de anderen, die niet kijken mochten, zetten het vervolgens op een zoeken. Het voorspelbare gebeurde ook: een slipper raakte zoek. Systematisch werd het zand per vierkante halve meter omgewoeld en afgegraven. De slipper moest gevonden worden. Met de minuut dat de handen tevergeefs door de plakkerige grond ploegden en opmerkingen klonken als "hoe heb je ook .." en "waarom heb je dan niet ...", steeg de temperatuur onverklaarbaar tot maximale gevoelswaarde. Na ongeveer een half uur werd het corpus delictum gevonden.

Spookrijden

Zoeken is niet leuk. Jezus zal dat geweten hebben toen Hij Zijn discipelen opdroeg om boven alles eerst het Koninkrijk van God en de daarmee verbonden gerechtigheid te zoeken (Matt. 7:33). Het Koninkrijk zoeken voelt dan ook niet altijd prettig aan. Het kan vermoeiend zijn en teleurstellend wanneer je niets lijkt te vinden. Pijnlijk is het als je al lange tijd zoekende bent en gewend bent geraakt aan lege handen. Misschien moet je op een andere plaats zoeken, maar waar?

Christenen zijn per definitie zoekers van God. Maar wanneer hebben wij voor het laatst iets van God gevonden? Wanneer was onze laatste intense ontmoeting met Hem, smaakten we Zijn nabijheid en was het een genot om naar Hem te luisteren? Hebben we het zoeken misschien tot een doel in zichzelf gemaakt? We zoeken te zoeken. Is de berg beklimmen spannender geworden dan het staan op de top? Zoekerigheid kan gelovigen belemmeren te vinden wat binnen handbereik is. De Godsverduistering waar menigeen het over heeft, is daar zo'n voorbeeld van. God lijkt Zich te verbergen - en ongetwijfeld doet Hij dat - maar we moeten oppassen niet te druk met de verborgenheid Gods bezig te zijn op het moment dat Hij Zich laat vinden. De vraag is dan niet waarom God Zich verbergt, maar waarom wij ons verbergen in een ijle mist van zoekerigheid. Zien we dan niet dat wij wellicht zelf een verkeerde weg volgen?

Stelt u zich voor. Je rijdt ‘s nachts in de auto over de A10. Terwijl de oogleden bijna hangen, worden zij plotseling hoog opgetrokken. Twee lichten komen je in de verte tegemoet. Een spookrijder. Je toetert en knippert - hij toetert en knippert vriendelijk terug. Na alle verontwaardiging op schakelaars en claxon gebotvierd te hebben, valt de nacht weer om je heen. Maar nee, daar komt een tweede spookrijder en ja hoor, zelfs een derde. Je denkt: zijn ze nu allemaal gek geworden of zo?

Ik neem aan dat de lezer begrepen heeft wat dit voorbeeld zeggen wil. Het komt maar moeilijk bij ons op dat wij zelf misschien wel aan het spookrijden zijn. We zoeken op de verkeerde weg en jagen in vliegende vaart op anderen af die in onze ooghoeken opdoemen. Zo kan zelfs, en ik bedoel dit niet oneerbiedig, de Heere God ons als een spookrijder schijnen. "Wat doet U hier? Ik had U hier niet verwacht. U mag hier helemaal niet zijn. U hoort hier ook niet te zijn. Ik zal net doen alsof U er niet bent."

De fragmentarisatie van de pomo-mens

"Net doen alsof God er niet is." Zo zou ik het denken en leven van de huidige postmoderne mens willen karakteriseren. Het is als kijken naar een boom en net doen alsof er geen groen is. We leven in een ‘doen-alsof' cultuur en maken afspraken met elkaar om te doen alsof we God niet tegenkomen (leven, etsi Deus non daretur). Godsverduistering berust voor een deel op dat onuitgesproken akkoord. Het postmodernisme belichaamt dat. Laat me dat verduidelijken. Het is van kardinale betekenis voor onze zoektocht naar dagelijks geestelijk leven.

Spreken we over onze postmoderne cultuur, dan hebben we het over mensen die hun leven inrichten zonder logische en natuurlijke verbanden. Het ontbreekt aan leidende gedachten, dus ook aan eenheid van leven. Zo kan één en dezelfde persoon, zonder daar een verklaring voor te (willen) hebben, van maandagmorgen tot vrijdagmiddag een voorbeeldige directeur zijn en van vrijdagavond tot zondagavond onderduiken in een SM-tent. Als je naar een verklaring zou vragen, krijg je zoiets te horen als "nou en, als ik me daar nou gelukkig bij voel!". De postmoderne mens ziet de tegenstrijdigheden wel, maar zit er totaal niet meer mee. Hij heeft de ‘grote verhalen', de algemene zingevings­theorieën die zinvolle verbanden aanleggen in het leven, niet meer nodig. Men leeft nu liever met de ‘kleine verhalen' - tegenstrijdigheden tussen die verhaaltjes doen er niet toe. Zo kan iemand van de ene op de andere dag van een Centrum Democraat een VVD-er worden. De ontzuiling is zover doorgeslagen dat politieke partijen het stemgedrag van grote groepen (soms zwevende) kiezers kunnen beïnvloeden door gelikter voor de dag te komen. Het gaat dan niet meer om de inhoud van de politiek, maar om de vorm of verpakking (uitstraling, taalgebruik, kleding, enzovoorts). Enkele politici worden zelfs gecoached door persoonlijke raadgevers. Mensen zitten er niet meer mee dat principieel tegenstrijdige waarden tegelijkertijd worden gedeeld. Je bent voor het legaliseren van drugs, maar zou de man die je dochter aan de drugs helpt, willen molesteren. Je wilt christen zijn, maar zit er totaal niet mee dat je rookt, gokt, nooit meer naar de kerk gaat, maar wel de parties afstroopt met een paar andere buikschuivers. Het moet allemaal kunnen volgens de pomo-mens (postmoderne mens). Het leven wordt gefragmentariseerd en de stukjes hoeven niet meer te harmoniseren. Vandaag is men zus en morgen is men zo. Op lange termijn denken wordt steeds moeilijker. Minder en minder kun je op de pomo-mens aan.

Ook christenen ontlopen de dans van de pomo-mens niet. Men ziet het inconsequente wel, maar voelt de noodzaak niet er ook maar iets aan te doen. Men doet alsof God er (even) niet is. Men ontkent zelf aan het spookrijden te zijn, maar wijst met de vinger naar God. Wie God zo zoekt, zoekt inderdaad op de verkeerde plaats.

God is één

God is volstrekt tegenovergesteld aan de pomo-mens. God is één, onverdeeld en ontegenstrijdig in Zichzelf en Zijn werk.
Hoor, Israël: de HEERE is onze God; de HEERE is één (Deut. 6:4: sjema' Jisra'el, ‘adonai ‘elohenû, ‘adonai ‘echad).

De HEERE is de Enige en Unieke. Het is een centrale passage uit de Tora en misschien wel de meest kenmerkende omschrijving van de Heere God. Het joodse volk heeft eeuwen lang God dagelijks met deze woorden aangeroepen en gezocht. Zelfs onder hartverscheurende omstandigheden. Velen zijn in de gaskamers met dit shema' op de lippen gestorven. Wat een belijdenis! God blijft één zelfs wanneer alles lijkt af te breken. De bizarre brokstukken van de geschiedenis van het joodse volk vormen toch één geheel. Israëls geschiedenis is één, want God is één. Ook al kunnen we de groeiende splinterigheid van ons leven niet begrijpen - God aanroepen betekent dat wij verlangen naar integratie van ons totale leven. Alle deel­aspecten van ons bestaan mogen op God gericht zijn en in harmonie schitteren tot Zijn eer. Israël kreeg daarom in het verloop van Deuteronomium 6 de opdracht God niet te vergeten (vers 12). Om het te helpen God te zoeken en lief te hebben, gaf God Zelf concrete hulpmiddelen. Bijvoorbeeld de gebedsriemen voor hand, arm en hoofd, het kokertje aan de deurposten (verzen 8-9: de tefillîn shel jad, zeroa', rôsh en de mezuza) en de viering van pesach met de vertelling van de geschiedenis van de uittocht (paashaggada, verzen 20-25). Al deze gebruiken helpen om God niet te vergeten en om verbanden te leggen tussen de vaak wisselvallige momenten van de dag, de week, de maand, het jaar of de jaren. Het heeft de Joden alle eeuwen geholpen om hun geschiedenis toch als één te zien, omdat God één is. Waar zij ook in hun collectieve of particuliere geschiedenis keken, daar kwamen zij toch dezelfde God tegen, dezelfde hand, dezelfde ogen en geen ander.

Die heelheid van leven missen wij zeer. Evenmin hebben wij als christenen uit de heidenen te maken met een cultuur die zo verankerd is in een gezonde spiritualiteit. Hoe kunnen wij dan toch God zoeken en Hem vinden? Ik wil u meenemen naar enkele gedachten daarover.

Innerlijke verdeeldheid en versobering

De oorzaken van de versplintering van het leven en de groeiende onthechting die daarmee gepaard gaat, liggen in het innerlijk van de mens. We zijn innerlijk verdeeld, schrijft Jakobus, en zelfs als we daarmee tot God komen, keren we leeg terug.
Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende, want wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven wordt. Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Heere zal ontvangen, innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen. (Jak. 1:5-7)

Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen. Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw harten, gij die innerlijk verdeeld zijt. Beseft uw ellende, treurt en weent; uw gelach moet veranderen in treurigheid, en uw vreugde in neerslachtigheid. Vernedert u voor de Heere, en Hij zal u verhogen. (Jak. 4:7-10)

Wie innerlijk verdeeld is (Grieks: dípsuchos), hinkt voortdurend op twee gedachten. Iemand worstelt bijvoorbeeld met een hinderlijke snoepverslaving en vraagt God om kracht en wijsheid. Maar terwijl dit gebed gebeden wordt, is een innerlijke tweede stem op de achtergrond aanwezig die zegt: "Doe het maar niet, Heere God, want ik vind het nog zo lekker". Innerlijke verdeeldheid belemmert het komen tot God en de verhoring van gebeden. Graafland schreef over de nood aan ‘vaste innerlijkheid' die als een ware plaag de kerken in zijn greep houdt. Ik meen dat de Godsverduistering in Nederland direct verband houdt met ons dípsuchos-zijn.

Om van die dubbelheid af te komen, zegt Jakobus, moeten we ons leven gaan versoberen. Huilen en treuren worden zelfs genoemd. Het zijn uitingen van een hart dat wil terughalen wat het is verloren. Het jammert over het verlies van integriteit, waarachtigheid en eenheid. De versobering helpt het hart bij die reiniging zich te richten op God en de innerlijke dubbelheid weg te dringen. De richting die we op moeten zoeken is de richting van de versobering. Daar komt het hart tot zichzelf, tot reiniging en vernieuwde hechting. Daar klinkt voor ons het sjema en het donai echad. Daar worden wij mensen uit één stuk, omdat we daar God vinden die zegt dat Hij één is. De Schepper brengt Zijn eenheid over op Zijn schepping.

Reiniging en geestelijk herstel


Op de versobering wil ik nu graag dieper in gaan. De onthechte pomo-mens heeft daar de grootste moeite mee. Hij ontzegt zich liever niets. Hij leeft in een nieuw hedonisme (geluksvreten), een neo-Nietzscheaans heidendom, waarin het lichaam als levende totem gevierd wordt. Toch moet de aanval tot geestelijk herstel ook daar worden ingezet. De mens is een psychosomatische eenheid en wil hij zijn verdeelde innerlijk zuiveren, dan heeft hij ook zijn lichaam te reinigen. Het is een flagrante uiting van diezelfde innerlijke verdeeldheid die we bestrijden willen, als we die reiniging beperken tot ons innerlijk alleen en ons lichaam daarbuiten laten. Het heidense Platonische dualisme zit ons diep in het bloed.

God heeft in de schepping een natuurlijk bioritme gelegd. Hij spreekt van de eerste tot en met de zevende dag. Zon en maan geven ritme aan de schepping van dag en nacht. Daardoor kennen wij de dag, de maand en het jaar. Zelfs al waren zon, maan en sterren er niet, het kloppen van ons hart zou het ritme in de schepping verraden. Ons lichaam moet zich periodiek reinigen. Dagelijks worden ‘s nachts gifstoffen afgevoerd. God heeft de sabbat voor de week ingesteld om uit te rusten. Zo geldt dat evenzeer voor de maand (zeker voor de vrouw) en het jaar. Elk mens heeft een jaarcurve. Ergens in het jaar houdt het lichaam een soort van "grote schoonmaak". Maar de lichamelijke reiniging heeft ook invloed op de geest, ook al kan die het innerlijk zelf natuurlijk niet zuiveren. Het omgekeerde is wel waar: de geestelijke reiniging maakt gebruik van en werkt zich ook uit in het lichaam (vgl. Matt. 23:25-26; Luk. 11:34):
Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, gij huichelaars, want gij reinigt de buitenzijde van de beker en van de schotel, maar van binnen zijn zij vol roof en onmatigheid. Gij blinde Farizeeër, reinig eerst de inhoud van de beker; dan zal hij ook van buiten rein worden.

De lamp van het lichaam is uw oog. Indien dan uw oog zuiver is, is ook uw gehele lichaam verlicht, maar wanneer het slecht is, is ook uw lichaam duister.

Het innerlijk en het lichaam staan duidelijk in betrekking tot elkaar. Maar de juiste volgorde volgens Christus is, dat het lichaam het innerlijk volgt en niet andersom (zie vooral ook in dit licht Jes. 58:3b-10). Om uiting te geven aan het verlangen om zich van binnen te reinigen van innerlijke verdeeldheid, kan iemand bijvoorbeeld gaan vasten. Met vasten bedoel ik in meer of mindere mate versoberen op het gebied van eten, drinken, luxe, sexualiteit (1 Kor. 7:5) en dergelijke. Het lichaam brengen we zo in eenheid met en in dienst van ons innerlijk. Dit heeft niets met mystiek te maken. Het is gewoon heel logisch. Innerlijke verdeeldheid wordt immers eerder aangewakkerd als we weliswaar bidden, misschien zelfs huilend bidden, maar dan opstaan, de TV aanzetten en de avond doorkomen met een fles wijn en Franse kaas.

Onze lichamelijke behoefte aan reiniging is periodiek. Elke nacht, elke week, elke maand, elk jaar heeft zijn reinigingscurve. Ik meen dat hetzelfde ook voor onze geest geldt. Met regelmaat moeten wij ons innerlijk reinigen en het helpt als we dan ook ons uiterlijke leven versoberen. In een periode van vasten verstrengelen zich de mentale en fysieke reiniging en wordt de innerlijke verdeeldheid onder grote druk gezet. Lichaam en ziel werken samen om dat wat lichaamsonvriendelijk en geestesonvriendelijk is, uit de systemen weg te werken. Het vasten wordt jammer genoeg door velen niet meer gebezigd. Christenen doen er soms laatdunkend over, of het wordt als wettisch betiteld.

Sommigen theologiseren of exegetiseren het vasten uit het christelijke leven weg. En dan nog krijgt God de schuld dat Hij Zich verbergt of aan het spookrijden is. Tegelijk herkennen we hierin ook weer onze innerlijke verdeeldheid. We bidden tegen de Godsverduistering in om Godsverlichting, maar onze tweede stem op de achtergrond zegt: "Geef het toch maar niet, Heere God, want ik wil niet versoberen".

Wie ernstig zoekt, zal vinden

Zoeken is niet prettig. Wij zoeken hier geen blijvende stad, maar de toekomstige (Hebr. 13:14). Die stad is op geen plattegrond te vinden. We zullen als christenen nergens onze tentpinnen echt diep in de grond kunnen slaan. Jezus wist dat, toen Hij opriep Gods Koninkrijk te zoeken. Maar Hij beloofde ook dat wie zoekt, vinden zal (Matt. 7:7). God is een Beloner voor wie Hem ernstig zoeken (Hebr. 11:6). Maar ik geloof dat ons ernstige zoeken van God niet gaat zonder versobering, bijvoorbeeld vasten, omdat de christenheid in Nederland te kampen heeft met een grote mate van innerlijke verdeeldheid. In onze spiritualiteit ontbreekt het aan diepgang en ernst die de eenheid (het ‘adonai ‘echad) bewaren.

God laat Zich toch vinden. Juist in de versobering. Bijvoorbeeld in een periode van vasten. Wellicht betekent dat voor ons een nieuw gezichtspunt, maar eigenlijk een simpel en praktisch gezichtspunt. Periodieke versobering (hierbij denk ik ook aan de rustdag en bepaalde feestdagen) valt heel praktisch te maken. Het is een kwestie van de agenda hanteren en goed voorbereiden. Zo kan het zoeken van Gods Aangezicht een grote vreugde worden. Dan kijken we niet de verkeerde kant uit op het moment dat Hij Zich laat vinden.           


© 2003 George Whitefield Stichting.