Door Norman P. Anderson


Voor ik begin aan de behandeling van dit onderwerp, wil ik zeggen dat ik gestudeerd heb onder dr. Donald McGavran, dr. Peter Wagner en anderen aan het Fuller Theological Seminary in Pasadena, Californië. Ik heb het voorrecht genoten dat ik gedurende de jaren van mijn bediening als voorganger werkzaam heb mogen zijn in kerken die groeiden in ledenaantal. Zodoende komt dat wat ik ga zeggen over dit onder­werp voort uit zowel een persoonlijke als een academische betrokkenheid bij de gemeentegroeibeweging.

De gemeente waar ik momenteel predikant ben, Elk Grove Baptist Church, staat in de schaduw van Willow Creek Community Church in Barrington, Illinois, vandaag de dag één van de meest vooraanstaande megakerken in de Verenigde Staten. Ik heb grote waardering voor dominee Bill Hybels en zijn unieke begaafdheid voor de bedie­ning waartoe God hem geroepen heeft. De Heere heeft Willow Creek Church gezegend met een unieke bediening om buitenkerke­lijken te bereiken, iets wat vanaf het begin van zijn bedie­ning de bedoeling van dominee Hybels is geweest.

Helaas heeft Willow Creek onbedoeld veel mensen aange­trokken uit andere, kleinere gemeenten in de noordwestelijke voorsteden van Chicago. Ik zal hier later op terugkomen, maar ik wil nu al zeggen dat wat ik schrijf niet voortkomt uit persoonlijke vijandigheid ten opzichte van de megakerk.

Ik wil dit onderwerp behandelen door eerst waardering uit te drukken voor de vele bijdragen die de gemeentegroeibeweging heeft geleverd. Vervolgens wil ik enige bedenkingen uiten ten aanzien van wat er tegenwoordig gebeurt binnen de evangelische bewe­ging.

De bijdragen van de gemeentegroeibeweging

Een poging om de Kerk weer op te wekken tot evangelisatie
Dr. Donald McGavran, bekend als de vader van de gemeente­groeibeweging, was zeer bewogen om mensen te winnen voor Jezus Christus. Hij probeerde zijn studenten te laten inzien dat het Gods wil is dat Zijn verloren schapen gevonden worden en betrokken leden van plaatselijke gemeenten worden die hun verantwoordelijkheid willen nemen.

De gemeentegroeibeweging heeft voorzien in diag­nostische middelen die ons in staat stellen duidelijker te zien of een plaatselijke gemeente effectief is in evange­lisatie of niet. Door de groei van een gemeente te analyseren kunnen we ontdekken of die groei simpelweg voortkomt uit leden die overgaan van de ene naar de andere gemeente, of dat de groei het resul­taat is van evangelisatie. En als er groei is door evangelisatie, is dat dan ‘natuurlijke' groei door kinderen die binnen de Kerk zijn opgegroeid, of is het een effect van naar buiten, op de gemeenschap gerichte evangelisatie?

Nadere analyse geeft ons inzicht in de vraag welk deel van de middelen die de Kerk ter beschikking staan, worden ingezet voor evangelisatie in de nabije omgeving. Gemeenten zijn vaak verbaasd als ze ontdekken dat het grootste deel van de beschikbare mankracht besteed wordt aan de opbouw van de gelovigen, terwijl slechts een klein deel van het budget begroot wordt voor actie naar buiten en evange­lisatie.

Heroriëntatie van ‘beslissingen' naar ‘discipe­len'
Het doel van de evangelisatie-activiteiten van een gemeen­te moet zijn ‘discipelen te maken', en niet alleen maar om het aantal ‘beslissingen te registreren'. Wanneer een beslis­sing om Christus te aanvaarden als Redder en Heer niet wordt gevolgd door betrokken lidmaatschap van een ge­meente en het nemen van verantwoordelijkheid binnen de gemeenschap van gelovigen, is er alle reden om te twijfelen aan de echtheid van de wedergeboorte. Peter Wagner schreef: Ons beoogde doel in evangelisatie en gemeentegroei - we benadrukken dit nogmaals - is het maken van discipelen. Iemand tot de beslissing brengen om Christus te aanvaar­den, met iemand praten en bidden, is belangrijk. Het is één van de middelen om iemand tot discipel te maken. Wanneer iemand zich uiteindelijk echter niet toewijdt aan het Lichaam van Christus - gewoonlijk zichtbaar gemaakt door de doop en het lidmaatschap van een gemeente - is er weinig reden aan te nemen dat er werkelijk een discipel gemaakt is.1

Een middel om te analyseren hoe gezond een gemeente is
In de meeste gevallen zal een gezonde gemeente groeien. Een groeiende gemeente is echter niet per definitie een gees­telijk gezonde gemeente. Het is belangrijk nauwkeurige gemeentestatistieken bij te houden. Wanneer het aantal leden en het aantal bezoekers van de diensten van een gemeente afneemt, zouden de leidinggevenden moeten trachten de oorzaak te achterhalen. Zijn er in een gemeente weinig bekeringen, of weinig bekeringen ten opzicht van het aantal leden, dan zouden de leidinggevenden moeten inzien dat de gemeente niet gezond is.

Omdat het moeilijk is geestelijke groei te meten, is het wel zaak de dingen in het juiste perspectief te blijven zien wanneer men eenmaal statistieken gaat interpreteren. Het is goed mogelijk dat een gemeente groeit als gevolg van goed management en goede sociologische principes, terwijl ze naar bijbelse maatstaven toch erg zwak is. Sommige religieuze sekten die ver af staan van de bijbelse waarheid, groeien veel sterker dan evangelische gemeenten. Het tellen en in grafieken vastleggen van de groei van een gemeen­te is dus slechts één middel om de gezondheid van een gemeente vast te stellen.

Gemeentegroeispecialisten hebben ervoor gezorgd dat we zijn gaan nadenken over gemeenteziekten als ‘etnicitis', ‘koinonitis', etcetera. Dergelijke analyses hebben ons geholpen om op een meer analy­tische wijze vast te stellen wat er gebeurt binnen een groep gelovigen.

Een middel om inzicht te krijgen in de gemeenschap waarin we als voorganger werkzaam zijn

De gemeentegroeibeweging heeft ons meer bewust gemaakt van de gemeenschap die we als predikant dienen. Ze helpt ons die gemeenschap te analyseren. De beweging stelt middelen tot onze beschikking die we heel goed voor onze bediening kunnen gebruiken. Door vanuit verschillende perspec­tieven de samenleving te analyseren, kan een gemeente meer zicht krijgen op de noden die mensen hebben en een strategie ontwikke­len om verschillende doelgroepen vast te stellen voor evange­lisatie en hulpverlening.

De beweging heeft ons als gemeenteleiders ertoe aangezet meer moed te tonen bij het analyseren van de effectiviteit van de programma's en methodes die we gebruiken om onze doelen te bereiken. De meeste gemeenten verliezen na een geschiedenis van een jaar of twintig het besef van hun missie en hun doel. Er is niets heiligs aan een methode of een programma op zich. Gemeente­leiders moeten maar niet klakkeloos bezig blijven met een bepaalde tak van kerkelijk werk zonder zich af te vragen of er wel bijbelse doelen en resultaten worden bereikt.

Een nadruk op uitmuntendheid
Hoewel er ook een negatieve kant zit aan het benadrukken van uitmuntendheid (‘excel­lence', GP), is het toch goed om te beseffen dat we erop gericht moeten zijn voor de Heere alleen het beste te willen doen. Te vaak hebben we middelmatigheid geaccepteerd, als zou het een uiting zijn dat we meer afhankelijk zijn van de Heere dan van onze methoden. Het is echter juister om te stellen dat middelmatigheid de luiheid van de oude mens voedt.

Het onderzoek naar de ‘baby boomers' (geboren tussen 1945 en 1964, dus nu tussen 33 en 52 jaar oud: dertigers en veer­tigers, GP) heeft aangetoond dat de Kerk de best mogelijke kwali­teit moet bieden om de weerstand van hen die nog niet met het Evangelie zijn bereikt, te doorbreken. Gemakkelijke slordigheid is uit den boze.

Een negatief effect van de nadruk op uitmuntendheid is, dat veel gemeenteleden aarzelen om betrokken te raken in het dienen van God, omdat ze het gevoel hebben dat ze niet goed genoeg presteren.

Enkele waarschuwingssignalen voor de gemeentegroeibeweging

De pragmatische test

De pragmatische test stelt ons voor twee vragen:

1) Bestaat het gevaar om eerder te zwichten voor de test van het pragmatisme dan voor de test van de waarheid? We mogen nooit het doel de middelen laten heiligen. De Amerikaanse cultuur buigt steeds meer voor het altaar van het pragmatisme. De ethiek wordt meer en meer gebaseerd op praktische resultaten in plaats van op eeuwige, morele waarheden. Bill Hull, directeur van Church Ministries voor de Evan­gelical Free Church of America, schrijft:Toch lijkt het erop dat de evangelische gemeente geworden is als een kind met een nieuw stuk speelgoed. Omdat gemeen­ten en voorgangers veel goeds verwachten van de marke­ting-tovenaars, worden deze laatsten aangemoedigd om steeds creatiever te worden, totdat de methodes de bood­schap uiteindelijk geheel hebben verduisterd. Om die reden moet gemeentegroei niet het abc worden voor gemeenteopbouw. Veel gemeentegroei is gebaseerd op sociologie, wordt gedreven door cijfermatige gegevens en buigt zich neer voor het altaar van het pragmatisme. Er is boven alles waardering voor dat wat werkt en succes wordt gedefinieerd in wereldse en kortzichtige termen. Er worden modellen verschaft die niet opnieuw gebruikt kunnen worden en leiders gemaakt die niet geïmiteerd kunnen worden. De beginselen van het moderne zaken-doen worden gesteld boven bijbelse leerstellingen. Dogmatiek wordt in feite vaak gezien als nadelig, of op z'n minst als iets dat afleidt van gemeentegroei. Maar gemeenten zouden zich moeten laten leiden door onderwijs vanuit de Bijbel en niet door de nieuwste marketingrapporten of consumen­tentrends. Kortom: theologie boven sociologie, alstu­blieft.2

Zijn we bezweken voor het pragmatisme van een marktge­richte bediening? hebben we de waarheid opgeofferd om mensen te lokken? Voeden we de sociologische karaktereigenschappen van de dertigers en de twintigers en laten we het na ook te preken over Christus' harde leer, over wat het betekent Hem te volgen? Willen we zo graag dat de rijke jongeling niet zal weglopen, dat we een compromis sluiten wat betreft de boodschap? Iemand gaf eens het volgende commentaar, nadat hij een gemeente bezocht had die zich hield aan de filosofie van rekening houden met buitenker­ke­lijken: "Ik had het gevoel dat ik op een pizzafeestje was geweest, in plaats van in een kerk".

2) Wanneer we de pragmatische test toepassen op de gemeentegroei­beweging, hoe is het de beweging zelf dan vergaan in de afge­lopen vijfentwintig jaar?

Ik vertrouw hier op het onderzoek van anderen en de samenvatting van Bill Hull om te onderstrepen wat ik al enige jaren vermoedde. De gemeentegroeibeweging boekt geen blijvende resultaten, iets wat door mensen binnen de beweging wordt erkend. Hoewel men onwil­lig is om toe te geven dat er ‘iets inherent verkeerd' is aan de gemeentegroeiprincipes die ontwikkeld zijn, werd in een artikel in Christianity Today toch een prominente voorstander van gemeentegroei geciteerd die toegaf dat "ze op de één of andere manier niet werken" (Ken Sidey, "Church Growth Fine Tunes Its Formulas" ("Gemeentegroeibeweging verfijnt haar werkwijzen"), Christianity Today, 24 juni 1991).

Dezelfde leidsman binnen de beweging gaf ook aan dat gedurende de tachtiger jaren het percentage volwassen Amerikanen dat een kerk bezocht bijna gelijk bleef (ongeveer 45%), terwijl het ledental van protestantse kerken zelfs afnam. Dat is in overeenstemming met een onderzoek van George Barna, George Gallup en James Hun­ter. Hunter toont in zijn veelgelezen boek Evangelicalism: The Coming Generation zelfs aan dat gedurende de afgelopen vijfentwintig jaar het aantal evangelischen is afgenomen. Onderzoek door mijn collega Bob Gilliam toont aan dat de gemiddelde evangeli­sche gemeente per jaar 1,7 mensen tot Christus leidt op iedere 100 mensen die de dienst bezoeken. Een gemeente met 200 vol­wassen leden zou dus per jaar iets meer dan drie mensen berei­ken.

George Barna stelt dat we slechts de leden vervangen die gestorven zijn. De evangelische beweging in de VS groeit niet in aantal. Gemeenten groeien doordat christenen verschuiven van de ene gemeente naar de andere. Evangelischen in de VS verwisselen hun eigen gemeente nogal eens voor een andere, meer opwindende, grotere gemeente. De megakerken groeien vaak voor een belangrijk deel doordat ontevreden gelovigen hun kleinere gemeenten verlaten. Maar wat gaat er gebeuren wanneer deze groeifactoren uitgeput zijn? We zijn als kerken niet bezig om onze niet-gelovige omgeving te bereiken met het Evangelie. De kille feiten tonen duidelijk aan dat er in wezen gewoon geen sprake is van werkelij­ke evangelisatie, werkelijk disci­pelschap en een werkelijk naar buiten treden.3

Consumentengericht preken

Voorgangers worden tijdens gemeentegroeiseminars uitgedaagd om de dertigers en twintigers te begrijpen om ze beter te kunnen winnen voor Christus. Natuurlijk moeten we proberen de mensen te begrijpen die we willen bereiken. Maar is het niet veel belangrijker de bijbelse waarheid te begrijpen dat alle mensen zondaars zijn, geestelijk dood en onderweg naar de hel? Is het niet veel belangrijker om gericht te blijven op het bijbelse feit dat, tenzij een dertiger zich bekeert en wedergeboren wordt door de Geest van God, hij verloren zal gaan?

Elmer Towns stelt dat de typische gemeente van dertigers waarschijnlijk geen bijbelstudie op zondag heeft, maar een twee uur durende praisedienst; waarschijnlijk geen avonddien­sten; waarschijnlijk eerder moderne instrumenten dan een orgel; er wordt weinig gebruik gemaakt van zangboekjes, als die al aanwezig zijn; men raakt elkaar er veel aan; waar­schijnlijk huurt men een gebouw; de inkomsten bedragen gemid­deld €15,- per persoon per week en er zijn pasklare of func­tionele preken.De ‘dertiger' is geboren tussen 1945 en 1964 en zijn ouders werden door dr. Spock ertoe aangezet naar de pijpen van hun kinderen te dansen. Toen deze dertigers tieners waren, gaven hun ouders hun in een tijd van een groeiende economie alles wat ze konden. Moet de Kerk nu zonodig ook met de massa meelopen en aan hun verlangens tegemoet komen? Wanneer we dat doen, laten we dan na om hen tot werke­lijk berouw en geloof te brengen? Berouw en geloof dat kan leiden tot echt discipel­schap?

Op zichzelf is er niets mis met het preken van ‘oplossingsgerichte' of functionele preken, zolang we maar geen compromis sluiten met de waarheid. We hebben de opdracht van onze Leidsman om Gods Woord te preken, niet alleen maar wat spreekt tot de verbeelding van dertigers. Wat mensen willen horen is vaak heel wat anders dan wat ze moeten horen. Wat het gehoor van het publiek streelt, is maar al te vaak dat wat aansluit bij de verlangens van onze oude natuur. Voorgangers die trouw zijn aan het Woord van God, zullen geregeld op de tenen trappen van onbekeerde en vleselijke toehoorders.

Eén van de karaktereigenschappen van waarheid is dat ze confronterend is. Wanneer we het onderwijs van de Bijbel over de zondigheid van de mens, zijn totale verdorven­heid en zijn onvermogen om zichzelf te redden en over de realiteit van hemel en hel aanvaarden, dan kan een prediker er niet onderuit de waarheid te verkondigen, ook al blijkt die niet populair te zijn.

Ik zeg niet dat we de gemeentegroeistudies die een beter sociologisch begrip en inzicht geven in onbereikte bevolkings­groepen nu maar aan de kant moeten gooien. Maar wel moet gezegd worden dat één van de grootste verleidingen van deze studies is, dat we een compromis sluiten wat betreft de waarheid van de Schrift; of dat we selectief worden in het onderwijzen van de waarheid, door die dingen weg te laten die op verzet kunnen stuiten of als nega­tief ervaren worden. Neemt een predikant een dergelijke hou­ding aan, dan zal hij waarschijnlijk tegemoet komen aan de grillen van zijn publiek. En zo stelt hij dan de Heer teleur die hem geroepen heeft om trouw het Woord van God te verkondigen.

Een tandeloos evangelie
Larry Dixon maakt een rake opmerking over de noodzaak om de andere kant van het "goede nieuws" te verkondigen aan een generatie van ‘tevreden heidenen': Het woord "evangelie" mag dan in het Grieks "goed nieuws" betekenen, in het Engels verstaat men er doorgaans weinig meer onder dan een sobere en sombere, alternatieve levensstijl. De wereld hoeft niet zozeer leuk nieuws te horen, alswel gered-van-het-oordeel nieuws; een deel van het goede nieuws van het Evangelie is erg slecht nieuws. Het afwij­zen van Christus zal zeker negatieve consequenties heb­ben, net zo zeker als er positieve gevolgen zullen zijn wanneer men de Redder en zijn werk aanvaardt. Een schou­derophalende "Nou en?"-maatschappij moet horen dat het goede nieuws niet aangenomen kan worden zonder persoon­lijk geloof, en evenmin kan worden afgewezen zonder eeuwige gevolgen.

Het evangelie zoals dat tegenwoordig door veel christenen wordt gepresenteerd, is een tandeloos evangelie. Wanneer de bood­schap van Jezus Christus alleen maar wordt uitgedrukt in termen van een verschaffen van vreugde en vrede die nog uitgaan bóven de blijdschap die de wereld al kent, zullen de doorgaans toch al gelukkige en tevreden heidenen zowel de boodschapper als de boodschap negeren. In plaats van te proberen niet-christenen ervan te overtuigen dat ze eigenlijk helemaal niet zo gelukkig zijn, moeten christenen trouw het complete Evangelie verkon­digen. Dat complete Evangelie zegt bijvoorbeeld dat geluk zonder heiligheid schijnchristendom is en dat zelfontplooi­ing en een positief zelfbeeld geen eeuwigdurende vergeving schen­ken. Zo'n volledig Evangelie verkondigt dat zonden óf vergeven óf gestraft moeten worden.4

Gods profeten zijn zelden populair geweest. Jeremia vond zijn taak om Gods waarheid te verkondigen moeilijk en zwaar, omdat hij de opdracht had om te preken wat de mensen niet wilden horen. Dit is Gods aanklacht over wat er gebeurde in het land: "Ontzettend en afschuwelijk is wat er voorvalt in het land; de profeten profeteren vals en de priesters ver­schaffen zich gewin nevens hen, en mijn volk heeft het gaarne zo." (5:30-31).

Paulus waarschuwde Timotheüs voor de laatste dagen en herinnerde hem eraan trouw te blijven aan God: Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Jezus, die levenden en doden zal oordelen, met beroep zowel op zijn verschijning als op zijn koningschap: verkondig het woord, dring erop aan, gelegen of ongelegen, wederleg, bestraf en bemoedig met alle lankmoedigheid en onderrich­ting. Want er komt een tijd, dat (de mensen) de gezonde leer niet (meer) zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich (tal van) le­raars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren. Blijf gij echter nuchter onder alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle (2 Tim. 4:1-5).

Geen water erbij, maar klare wijn
David Jeremiah geeft het volgende commentaar op de ge­meente van Laodicea uit Openbaring 3: De Heer kon over deze gemeente niets positiefs zeggen; eigenlijk werd Hij er onpasselijk van. Het is opvallend dat God op afvalligheid reageert met boosheid - maar op onverschilligheid reageert hij met afschuw. De prediking in de kerk was vol compromissen. De voorganger wilde waarschijnlijk zijn gemeente niet van streek maken. Hij prikkelde hun geweten misschien een beetje - net genoeg om de mensen zich schuldig te laten voelen en de collec­tezak te laten vullen, maar wat hij na de dienst wilde horen, was, "Dat was een mooie preek, dominee, ik heb er echt van genoten".5

Wie van ons heeft niet te kampen met zulke verleidingen? Moeten we niet voortdurend onze motieven voor het preken nagaan om er zeker van te zijn dat we verkondigers van de waarheid zijn in plaats van voorstanders van populariteit?

John Stott reageert op de gemeente van Laodicea en daagt Gods profeten uit om moedig te zijn in het preken van het Woord: De gemeente van Laodicea was halfslachtig. Waarschijnlijk past geen van de zeven brieven beter bij de gemeente van de twintigste eeuw dan deze. De brief beschrijft heel levensecht het respectabele, sentimentele, oppervlakkige naamchristendom dat onder ons tegen­woordig zo wijd verspreid is. Ons christendom is slap en bloedeloos. Het heeft er alle schijn van dat we een lauw religieus bad hebben genomen.6

We moeten trouw preken over zonde en berouw in een maat­schappij die een absolute moraal steeds meer verwerpt ten gunste van relativisme. Een luidruchtig en invloedrijk deel van onze bevolking strijdt voor het tolereren van ieder mense­lijk gedrag als aanvaardbare alternatieven voor waarden zoals die tot voor kort algemeen golden. Zelfs velen die beweren evangelische christenen te zijn, hebben geen duidelijke overtuiging over wat goed en wat kwaad is. Velen zouden het eens zijn met de stelling "Wat voor mij goed of kwaad is, verschilt van wat voor jou goed of kwaad is."

Voorgangers en kerkleiders dienen voortdurend alert te zijn op wat er in onze tijd speelt. Bijbelse waarheden dienen duidelijk onderschei­den te worden. Het is gemakkelijk om de grens van het theologische com­promis te overschrijden als dat gebeurt in de vermomming van een aanpassing aan een bepaalde maatschappelijke trend. Voorgangers kunnen zover komen dat ze de ik-ge­richtheid van de oude natuur van de mens voeden in plaats van mensen de uitdaging voor te houden van discipelschap, zoals Christus die Zelf weergeeft: "Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij" (Lucas 9:23).

Het bewaren van een gezond evenwicht tussen waarheid en ervaring
Er is in onze maatschappij een toenemende trend om tole­rant te zijn ten opzichte van alles en iedereen. Evangeli­schen, en vooral Baptisten zoals ikzelf, zijn altijd verdedi­gers geweest van ‘gewetensvrijheid', omdat ze geloofden dat God keuzevrijheid geeft aan ieder individu, ook al zal men ook vaak de verkeerde keuze maken. Geloof kan niet worden afgedwongen. Wil persoonlijk geloof in God en in Chris­tus echt zijn, dan moet het individu ook de vrijheid hebben om te kiezen niet te geloven.

Evangelischen in Amerika hebben, onder invloed van het denken en doen van de Baptisten door de eeuwen hen, ook geleerd dat de mens verantwoor­delijk is voor zijn keuzen en wanneer hij een verkeerde keuze maakt, zal hij zelf de consequenties dragen van die keuze. Deze tolerantie voor de keuzevrijheid van ieder mens is vaak zo uitgelegd dat het ook ruimte zou geven aan keuzes die helemaal niet goed zijn. Maar wij Baptisten hebben altijd het recht van de christen verde­digd om zijn mening te uiten, gebaseerd op de Bijbel, het recht om te proberen anderen te overtuigen zich te bekeren en het Evangelie te geloven.

Tijdens de laatste presidentsverkiezingen werd dui­delijk dat de "tolerantie-sekte" groeit. Er is een toenemende druk om bijna iedere levensstijl te accepteren als een aan­vaardbaar alternatief. Wat mensen voor zichzelf beslissen, is aanvaardbaar, zolang het gaat om volwassenen die die keuzes vrijwillig maken. Waarheid wordt vaak ondergeschikt gemaakt aan vreedzame coëxistentie. Mensen willen zich goed voelen en con­flicten vermijden. Kiezen tussen goed en kwaad en vasthouden aan het duidelijke onderricht van Gods Woord vraagt onvermijdelijk om een bereidheid vervolgd te worden omwille van de waarheid.

Fundamentalisten legden aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw tijdens hun strijd tegen de liberale theologie sterk de nadruk op de bijbelse waarheid. Vandaag de dag dringen we er nog altijd op aan dat christenen de Schrift voortdurend bestuderen en de waarheid in praktijk brengen. Misschien is in de afgelopen jaren de balans teveel doorgeslagen naar de kant van de waarheid, waardoor emoties en gevoelens van mensen werden ontkend. Nu slaat de balans echter weer door naar het andere uiterste en lopen evange­lischen gevaar waarheid op te offeren voor gevoelens. Wanneer tegenwoordig mensen naar de kerk komen, willen ze dat je ervoor zorgt dat ze zich ‘goed voelen': ze willen een warm, zacht en knus soort geloof.

De verleiding om gericht te zijn op hoe mensen zich voelen wanneer ze naar de dienst komen, schept het gevaar dat er een compromis wordt gesloten met de waarheid om onpret­tige gevoelens te vermijden. Maar de dwalende gelovige heeft het nodig zich schuldig te voelen en zich te bekeren om zich beter te voelen. En de niet-wedergeboren zondaar moet diep overtuigd worden van zonde, zodat hij zich zal bekeren en geloven en om vrede in zijn ziel te kunnen ontvan­gen.

Tim Stafford waarschuwt tegen het koesteren van de gevoe­lens van mensen: ...we praten met mensen die niet geloven dat zij, of iemand die zij kennen en liefhebben, werkelijk verant­woorde­lijk gehouden kunnen worden voor het kennen van de waarheid. Voor een dergelijk wereldwijd agnosticisme kan een geloofsbelijdenis - welke dan ook - niet meer zijn dan een favoriete song, waarbij het criterium is hoe goed je je erdoor voelt.

Dat is waar mensen naar op zoek zijn, bijna naar snakken: een woord dat hun hart zal raken, waardoor ze weer hoop krijgen, waardoor alles weer helder wordt. Vaak geven we hun dit - wij die er zo bedreven in zijn om alleen de aantrekkelijk klinkende kanten van God, het gezin en het geloof te laten horen. Veranderen we zo de mensen die naar ons luisteren? Niet zolang iemand anders die net zo bedreven is, hun gevoelens kan bespelen in een andere richting. Verandering ontstaat door een confrontatie met de waarheid - zoals Jezus in heel zijn bediening laat zien: "Gij zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrijmaken". Hij was er nooit erg op gericht om mensen wat opgewekter te laten worden....

Wanneer men sterk in beslag genomen wordt door de waarheid, zal dat vaak leiden tot minder populaire ondernemingen. Moge God ons genade geven dat we desondanks gewillig zijn die weg te gaan en anderen op die weg te leiden.7

Een van de grote verleidingen die de Kerk tegenwoordig moet zien te weerstaan is mensen te vermaken in plaats van de waarheid te preken. Natuurlijk pleit niemand van ons voor een saaie manier van preken of voor saaie erediensten. Maar er bestaat een groot gevaar dat we slechts bezig zijn mensen aangenaam bezig te houden en te ‘kietelen' in plaats van te prediken en God te verkondigen aan de buitenkerkelijke heiden. Wat Warren Wiersbe zegt, kan ons helpen:
Teveel christelijk werk wordt tegenwoordig verricht door middel van menselijke plannenmakerij en promotie-activiteiten in plaats van door het Woord van God. We vertrouwen op onze programma's en zijn niet bezig met het bekend maken van het Woord van God. Het universum is geschapen en wordt in stand gehouden door dat Woord (Hebr. 11:3). Natuurlijk kan Gods Woord Gods werk in deze wereld volbrengen. Maar het verkondigen van het Woord vanaf de preekstoel is in veel gevallen vervangen door het vermaken van de wereld vanaf het podium.8

Dr. Donald Coggan, aartsbisschop van Canterbury, zei, in navolging van de gedachten van Spurgeon uit een eerder tijdperk: "Het is hun (de christelijke voorgangers) taak de schapen te voeden - niet de geiten te vermaken".

De verheerlijking van getallen
Terecht heeft de gemeentegroeibeweging onze aandacht gevestigd op het feit dat mensen belangrijk zijn voor God. Jezus vertelde de gelijkenis over de zorg van de herder voor het ene verloren schaap, ook al waren er negenennegentig veilig in de stal. Te vaak hebben kerken hun gebrek aan in­spanning op het gebied van evangelisatie gerechtvaardigd door te praten over hun vermeende zorg voor kwaliteit boven kwanti­teit.

Hier dreigt het gevaar dat de getallen de belangrijkste graadmeter voor succes worden. We leven in de VS in een maatschappij waarin succes wordt afgemeten aan economisch nut. In onze gemeenten worden we ertoe verleid succes te omschrijven in de vorm van meer mensen, meer geld, meer gebouwen en meer uitnodigingen om te komen spreken op gemeentegroeiconferen­ties. Geen van deze dingen is op zichzelf verkeerd. Maar wanneer we succes eenmaal gaan afmeten aan getallen in plaats van aan toewijding en trouw aan onze Meester en zijn Woord, dan zijn we vervallen in afgoderij.

Veel trouwe voorgangers van kleine gemeenten in kleiner wordende gemeenschappen die moeten vechten om de getallen van het vorige jaar vast te houden, hebben het gevoel dat ze falen omdat ze geen enthousiast verhaal kunnen afsteken over groeicijfers.

Het zendingsechtpaar dat God trouw gediend heeft in een of andere stam in de jungle van de Amazone en geworsteld heeft om de Bijbel te vertalen in de stamtaal van die mensen, ziet misschien jaren aan een stuk niet veel vrucht. Ik heb een aantal jaren zo'n echtpaar gesteund met gebed en financiële steun. Twintig jaar hebben ze moeten wachten voor God de eerste bekeerlingen gaf. Nog maar een jaar geleden kwamen er berichten dat de eerste Surui Indianen tot geloof gekomen waren en in de afgelopen maanden zijn er verscheidene anderen gevolgd. Is dit binnen Gods economie geen succes?

God zij geprezen dat er een paar begaafde dienstknechten zijn die door de Heer geroepen zijn tot kwantitatief succesvolle bedie­ningen, tot het dienen van grote gemeenten. Wij zijn echter ­in de val gelopen de megakerk en de uitzonderlijk begaafde voorganger tot model te maken voor de meeste van onze pogingen om nieuwe gemeenten te stichten. God zij geprezen voor een man als Bill Hybels en voor de goede dingen die door de Willow Creek Community Church gedaan worden. Maar is het ‘Willow Creek model' de enige manier, of zelfs de beste manier, om een nieuwe gemeente te beginnen? Wat voor soort gemeenten zijn het resultaat van dergelijke pogingen? Zijn het stevige gemeenten waar mensen worden uitgedaagd om gehoorzaam te zijn aan de bijbelse prin­cipes waaraan we hebben vastgehouden en waarvoor we door de jaren heen hebben willen lijden?

Volgens de laatste statistieken van mijn eigen denomina­tie laten veel van onze nieuwe gemeenten, die als zeer succesvolle beginnende gemeenten worden beschouwd, alarmerende getallen zien. Er wordt weinig nadruk gelegd op het lidmaatschap. Uit een beperkt onderzoek dat ik heb gedaan, blijkt dat van het gemiddelde aantal bezoe­kers per zondag er 17 tot 41 procent lid is van de gemeente. De jaarlijkse bijdrage per bezoeker varieert van 395 dollar tot 785 dollar. In de gemeente waar ik mag dienen, een gemeente die in aantal groeit en waar nieuwe mensen er enige tijd over doen voor ze besluiten om te gaan geven aan de gemeente, ligt de gemiddelde jaarlijkse bijdrage per bezoeker op 1300 dollar.

De bijdrage aan de zending door deze gemeenten varieert meestal van bijna niets tot tien procent van het inkomen van de gemeente. In sommige gevallen is er een kleine bijdrage voor de zendingsgenootschappen van onze eigen denominatie en in andere gevallen worden slechts genootschappen gesteund die niet aan onze denominatie verbonden zijn. Zendelingen uit ons eigen midden hebben moeite om gemeenten van dit type te vinden die bereid zijn hen uit te nodigen om te komen spreken.

In plaats van getallen te verheerlijken, wordt het tijd dat we mensen gaan winnen om ‘discipelen van Christus' te worden. Discipelen die leren wat het betekent om toegewijd te zijn aan het vervullen van de Grote Opdracht van Christus. Een gemeente die minder succesvol is op het punt van bezoekersaantallen, kan weleens meer succes hebben als het gaat om het voortbrengen van echte volgelingen van onze Heere Jezus Christus.

De valkuil van het professionalisme
De nadruk die de gemeentegroeibeweging legt op uitmun­tende kwaliteit (‘excellence') heeft een negatieve keerzijde. In plaats van ons werk ‘grondig voor God' te doen, lopen we zo gemakkelijk in de val van het professionalisme.

Bij professionalisme veranderen geestelijke gaven, goede oplei­ding en ervaring in vertrouwen op eigen kunnen. De professio­nele voorganger houdt zijn geest niet nederig in het diepe besef van de waarheid van Johannes 15:5 ("Zonder Mij kunt gij niets doen"), maar is afhankelijk van vaardigheden, methoden en persoonlijke charme. In het koninkrijk van God is het een fundamenteel principe dat Gods werk gedaan wordt op Gods manier en doordat God je ertoe in staat stelt.

Voorgangers zijn kwetsbaar voor de misleidingen van satan. Natuurlijk ontkennen we niet de belangrijke rol die de voorgan­ger vervult in het werk van de gemeente. Maar velen in de gemeente­groeibeweging hebben de succesvolle voorganger voorgesteld als hét voorbeeld voor iedereen. En zo heeft men de indruk gewekt dat iedere voorgan­ger met succes een grote gemeente kan leiden, mits hij maar de juiste principes toepast.

De volgende uitspraak is van Peter Wagner: "In Amerika is de voorganger de belangrijkste groeifactor voor de plaatselijke gemeen­te."9 Wagner beschrijft mannen die op een unieke manier door God be­giftigd zijn met leiderschapskwaliteiten, geestelijke en nederi­ge mensen die God heeft uitgekozen om hen op een speciale manier te gebruiken om een gemeente te laten groeien. Veel voorgan­gers zijn teruggekomen van gemeentegroeiseminars, vastbesloten om ‘hun gemeente te laten groeien' en ze hebben een ‘profes­sio­nele' leiderschapshouding aangenomen die hen in conflict bracht met hun kerkeraad. Vaak is dit op chaos uitgelopen, zowel voor de gemeente als voor de voorganger.

Professionalisme is steunen op methoden en menselijke bekwaamheid in plaats van in nederige afhankelijkheid te leunen op de Heere tot Hij onze gaven en de methoden die Hij heeft aangewe­zen, bekrachtigt door zijn zegen. Bill Hull zegt: We lopen het gevaar dat we een hele generatie voorgangers gaan krijgen die toegewijd zijn aan het opstellen van knap uitgedokterde programma's in plaats van aan de Schrift. Natuurlijk zal zoiets niet gebeu­ren met officiële verklaringen. Degenen die meedoen aan deze verafgoding van de methode zullen dat zelfs niet eens van zichzelf in de gaten hebben. Maar het eenvoudigweg verkondigen van Gods Woord en de zorg voor zielen zal een plaats op de achterste rij van het ge­meenteleven krijgen, vergeleken met alle programma's en strategieën, die meer gemeen hebben met big business dan met het koninkrijk van Christus. We moeten geen nieuwe generatie voorgangers creëren die afhankelijk is van een paar charismatische initiators, voorgangers die het hele culturele landschap doorkruisen terwijl ze angstvallig proberen de succesvollen te imiteren.10

Conclusies
De gemeentegroeibeweging heeft waardevolle bijdragen geleverd aan het werk in Christus' koninkrijk. Het ziet ernaar uit dat sommige mega­kerken de Heer goed dienen in de opbouw van Zijn gemeente. Toch is er ook een aantal gevaren die we nauwkeurig onder de loep moeten nemen. Laten we dat na, dan zouden we weleens in de fout kunnen vervallen dat we Gods werk denken te kunnen volbrengen met de methodes van de wereld. Dat zal op de lange duur desastreus blijken.

Hoe langer ik voorganger ben, des te meer zorgen ik mij ga maken over de resultaten van mijn pogingen om Christus te die­nen. Wat zal, ondanks alle statistieken die groeiende aantallen aantonen, uiteindelijk standhouden voor de eeuwigheid? Heeft iedereen die onze kerkdeuren is binnengekomen de volle raad Gods gehoord? Zijn al deze mensen geconfronteerd met de noodzaak van bekering en geloof om gered te worden? Zijn zij allen gewaarschuwd voor de hel die ze moeten vermijden en een hemel die gewonnen moet worden? Zijn allen uitgedaagd om zich volledig toe te wijden aan Christus, zodat zij, wanneer ze voor de Heer zullen staan de aanbeveling "Goed gedaan, gij goede en getrouwe knecht" zullen horen? Werden zij allen uitgedaagd om pal te staan voor Jezus en zijn waarheid in deze betrekkelijk vredige tijd, zodat zij, ook wanneer hun leven om Christus' wil bedreigd wordt, trouw zullen vasthouden aan de waarheid en aan onze Heer?

Het duurt langer om een eikeboom te laten opgroeien dan een pompoen. We moeten ons inspannen om eiken te zien opgroeien, geen pompoenen! Sommige gemeenten mogen dan sneller groeien dan andere, maar we willen wel dat het echte gemeen­ten zijn, geen zwakke maquettes. Om gemeenten te vormen die Christus welgevallig zijn, moeten we werken aan levens die werke­lijk gegrondvest zijn op echte bekering en geloof. We moeten gemeenten bouwen door discipline en gebed, door liefde en dienstbetoon. We moeten er bewust op gericht zijn echte discipelen van Christus te maken die leven in volledige afhankelijkheid van Hem en zijn Woord.

Vertaling: Geertje Plug.

 
 1. C. Peter Wagner, Your Church Can Grow, p. 137.
 2. Bill Hull, (Michael Horton, red.), Power Religion, pp. 141-42.
 3. Hull, ibidem, p. 142.
 4. Larry Dixon, The Other Side of the Good News, pp. 21-22.
 5. David Jeremiah, Escape the Coming Night, p. 60.
 6. John Stott, What Christ thinks of the Church, p. 116.
 7. Stafford, op. Cit.
 8. Warren Wiersbe, The Bible Exposition Commentary, Vol. 1, p. 203.Warren Wiersbe, The Bible Exposition Commentary, Vol. 1, p. 203.
 9. Wagner, ibidem., p. 55.
10.
Hull, ibidem, p. 147.

 © 1998 George Whitefield Stichting.