Door drs. E. Timmerbeil-Snel

Wie in deze tijd goed waarneemt, bemerkt dat er heel wat in de lucht hangt. Reeds in 1956 roept Okke Jager
1 ons op de tijdgeest2 te observeren en de geesten te beproeven of zij uit God zijn. Observatie is volgens hem onze roeping. Wat is er dan aan de hand? Wanneer wij niet blind zijn voor onze cultuur, dan zien wij dat het niet goed gaat met de mens, met de aarde en met het milieu. Met recht kunnen wij spreken van een crisis in onze samenleving, een crisis die wereldwijd is.3 Het gevolg is dat de mens een uitweg zoekt uit deze overgecompliceerde wereld. De mens gaat op zoek. Hij wendt zich af van wat teleurstelt en wat voor hem zinloos is geworden. Zelfs God laat hem, lijkt wel, onver­schillig.

Spiritualiteit

Het is opvallend dat de mens, beu geworden van materialisme, toch op zoek is naar een geestelijke dimensie. Hijzelf bestaat immers uit geest, ziel en lichaam. Zijn geest is tijden lang ondervoed geweest, want alle aandacht ging uit naar zijn ziel en naar zijn lichaam. Wat is dan logischer dan dat er belang­stelling komt voor het immateriële, voor het onzichtbare, voor iets wat de mens overstijgt, voor spiritualiteit? Dit laatste herken­nen wij direct.

Spiritualiteit is in de mode, hoewel de kerken leeglopen. De term ‘spiritualiteit'4 is tegelijk popu­lair en vaag. Het woord wekt de suggestie dat iedereen weet wat ermee wordt bedoeld, maar dat is niet het geval. De vorm, dat is de term, is wel hetzelfde, maar de inhoud is vaak heel verschil­lend.5

Het gaat erom wat wij met spiritualiteit bedoelen. Van oor­sprong is het eigenlijk een rooms-katholieke term, die de ‘geestelijke' levenshouding van een mens aanduidde, met name wat die mens ervaart van God en waarin die mens zich moet oefenen. In protestantse kringen was deze term kort geleden nog onbekend. In plaats daarvan werd dan het woord ‘vroomheid' of ‘bevinding' ge­bruikt. Spiritualiteit is echter een algemeen menselijk verschijnsel. Immers, de mens kan zich pas volledig mens voelen als hij zichzelf overstijgt, als hij een ‘zin' vindt in zijn leven. Spiritualiteit hoeft dus niet noodzakelij­kerwijs op God of een andere god betrokken te zijn6, hoewel een christen weet dat in zo'n geval de mens toch onder invloed is van de ‘wereldgeesten'.7

Spiritualiteit is daarom veelomvattender dan de bovengenoemde rooms-katholieke en protestantse termen, die de subjectieve zijde van de godsdienst uitdrukken en synoniem zijn met innerlijkheid. Spiritualiteit moet ook niet verwisseld worden met de term ‘religiositeit'8, waarmee de behoefte en het vermo­gen van de mens zichzelf op de een of andere manier met een hogere instantie te verbin­den, gekarakteriseerd wordt.9 Spiritualiteit in het alge­meen, als antropologisch gege­ven10, is in onze sterk geseculariseerde wereld veeleer een zoeken los te komen van het verpletterende materialisme, een zoeken naar een diepere dimensie in het le­ven.11 Spiritualiteit in bijzondere zin wordt dan verduide­lijkt door toevoeging van een bijvoeglijk naam­woord12, zoals bijvoor­beeld ‘christelijke', ‘Indische', ‘joodse', ‘monastieke', ‘oecumenische', ‘charismati­sche', ‘New-Age', etc. spirituali­teit.13 Spiritualiteit is dus veelkleurig en verscheiden: een ware regen­boog.14

Spiritualiteit als ‘geestelijk leven' is een reactie op de leegte, de droogte en de eenzaamheid in onze samenleving, ook in onze kerken. Telkens wanneer er in de geschiedenis sprake is van een crisis in de samenleving, waardoor de mens zich vreemd gaat voelen in de wereld waarin hij leeft, zal hij zoeken naar middelen om deze vervreemding op te heffen. C.S. Lewis be­schrijft deze zoektocht als een steeds voortgaande beweging naar binnen, een neiging tot introspectie met een daarmee gepaard gaande steeds grotere hoogmoed van de mens.15 Immers, eeuw na eeuw is de mens bezig geweest alles te begrijpen, het een na het andere uit de objectieve werkelijkheid naar zichzelf toe te halen. En nu, nadat de mens alles heeft gegrepen, alles naar zich toe heeft getrokken, alles heeft opgegeten, eet hij ook zichzelf op. En wat er dan van ons wordt, is een duistere zaak, aldus Lewis. Is dit door Lewis te pessimistisch gezien? Filosofen en kinde­ren zeggen vaak de waarheid! 


Welnu, in tijden waarin spiritualiteit ‘de kop op­steekt', komt de nadruk te liggen op het subjec­tieve: op het innerlijk, op gevoel en intuïtie, op ervaring als reactie op een te sterke nadruk op het objectieve, het uiterlijke, het verstand (ratio), op leer en theologie.16 In de ‘christelijke' spirituali­teit ver­schuift dan de aandacht van geloof naar verlan­gen, van Gods transcendentie (God buiten ons) naar Gods immanentie (God in ons).

Dit zien wij ook nu gebeuren. Als de mens vanaf de zondeval al op zoek is naar geluk, hoeveel te meer nu. Vervreemd van de wereld, van zichzelf en van God, verlangt de mens naar huis, is hij ziek van heimwee. Het is de vraag welk ‘zelf' hij bereikt indien hij tot zichzelf komt, welke gids hij ver­trouwt om thuis te komen, naar wat voor huis hij gaat en welke vader op hem staat te wachten.17

Godsverduistering

Wat telkens in boeken, artikelen e.d. op de voorgrond treedt, is het begrip Godsverduiste­ring.18 Indien wij aannemen dat het waar is dat God Zich verbergt, afwezig is, omdat wij afwezig zijn, is het dan een wonder dat de mens probeert contact te maken met deze hogere werkelijkheid van God, dat hij tracht zichzelf te overstijgen om te ontsnappen aan een onvolmaakte wereld? Dit gebeurt met name in de mystiek, als meest imponerend, verwarrend en intrigerend verschijnsel in de geschiedenis van de spirituali­teit
19.

Mystiek wordt ook wel de kern of het hart van de spirituali­teit genoemd.20 Omdat mystiek de bron is van spiritualiteit, treft men ze aan in tijden van crisis, zoals nu. Voorwaarde voor het ontstaan van mystiek is het verlangen van de mens naar een paradijs, naar de eeuwigheid, naar een god. Menselijk verlangen is, volgens Vergote21, in de grond van de zaak verlangen naar geluk, zoals Aristoteles al zei. Geluk is dan genieten van het leven. Indien leven-uit-geloof genieten is van Gods aanwezigheid (zie Joh. 14:23-25), actualisering van een relatie met een geliefde Persoon, dan zou mystiek als verlangen naar eenheid met God overbodig zijn.

Daarom ontstaat mystiek daar waar ‘geloof een duister licht is'22, daar waar God Zich verbergt, afwezig is, daar waar er tussen de objectieve waarheden van de theologie en het per­soonlijk beleven van geloof geen overeenstemming meer is23, daar waar het Woord wordt losgemaakt van de Geest. De mens ‘beleeft' niets meer, zelfs niet bij het lezen van de Schrift, omdat de rede alles heeft geprobeerd te begrijpen, alles heeft geprobeerd te bezitten. Deze verstandelijke houding, uiting van menselijke activiteit, staat tegenover een emotio­nele houding, welke zich uit in passiviteit of ontvankelijk­heid. In deze laatste houding zijn de dingen ons de baas, in plaats van dat wij proberen de dingen de baas te worden.24 Wij willen niet meer begrijpen, maar wij willen ons laten grijpen. En dat gebeurt met name in de mystiek, ook nu weer.

De gelovige en de mysticus


Mystiek als algemene term is de kern, de bron van spiritualiteit, ook in de brede zin van het woord. Welke geest (spiritus) grijpt ons aan in de mystiek? De Heilige Geest of een andere geest? Juist omdat wij op dit terrein niet meer zelf de baas zijn, niet meer zelf kunnen begrijpen, zullen wij onze toevlucht moeten nemen tot Gods Woord dat in de Psalmen een lamp en een licht wordt genoemd.25 Geloof in dat Woord is dan niet ‘een duister licht'22, maar een ‘bewijs van dingen die men niet ziet'.26 Geloof is dan niet, zoals in de mystiek, een opstapje in het mystieke proces en vaak nog lager gewaar­deerd dan het verstand, een ‘merkwaardige vorm van geloofsbeleving'27, maar geloof in het Evange­lie, dat een kracht van God is die allen zalig maakt die in dat Evangelie geloven. "De rechtvaar­dige zal uit geloof leven": geloof is als het ware het orgaan van de gemeenschap met de levende God, met Christus, zonder wie de gelovige niets kan doen.28 De mysti­cus daarentegen wil uit verlan­gen leven: een ongeduldig ver­langen naar een ervaring van eenheid met God in het hier en nu, omdat de mysticus lijdt onder Zijn afwezig­heid.

Het geloof echter opent ook de horizon van de ervaring en wijst daarbovenuit29, want het geloof heeft een transcenden­tale ervaringsfunctie: het gaat vooraf aan en leidt, behalve het denken en hande­len, ook het voelen, beleven en erva­ren. Geloof in met name de Heilige Geest geeft ervaring.30 Het is deze geloofsfunctie die in de mystiek is onderge­sneeuwd. In plaats daarvan komt de nadruk te liggen op het verlangen, verlangen naar eenheid met een afwezige God. Verlangen dus naar Iets wat men niet heeft, niet bezit. En dat is diep tragisch.

Grensoverschrijding en verblinding

Want mystiek is in haar wezen zelf-gericht: haar verlangen naar directe beleving van de eenheid met God is een streven van het zelf, de meest geraffineerde vorm van egocentrische vroomheid.31 Wanneer reeds de Grieken zich bewust waren van deze overmoed van de mens, die zij ‘hybris' noemden, een eigenaardigheid van de mens om grenzen te overschrijden, een neiging tot trans­ceden­tie, waaruit dan verblinding voor­komt32, hoe komt het dan dat te allen tijde christenen dit verlangen van de mens naar grensoverschrijding in de mystiek niet of nauwelijks onderkennen?

De conclusie moet zijn dat ook het verstand, dat de grenzen in acht zou moeten nemen, verblind wordt. Ook het verstand neemt deel aan deze grensoverschrijding.33 J.H. Bavinck34 ver­klaart deze verblinding als een proces waarin de waarheid van het geloof wordt verdrongen en wordt vervan­gen door de leugen van het reli­gieus besef, dat een ware fabriek van afgoden is. "Dat reli­gieus besef", zo zegt Bavinck,is in de christen een macht, waarmee hij dagelijks te worstelen heeft.... En de enige weg, waarlangs hij het kan overwinnen, is de weg van het zich altijd weer laten gezeggen door het evangelie.... Christelijk geloof en religieus besef (lees: mystiek verlangen, E.T.) wonen in een woning, maar het zijn, of althans het behoren te zijn, verbeten vijanden'.34 Anders gezegd, mystiek verlangen ontstaat daar waar het geloof verdrongen wordt, daar waar er schansen ontstaan, redeneringen die tegen de kennis van God ingaan.35

In een volgend artikel hoop ik nader op het verschijnsel mystiek in te gaan.


1. Jager, Okke, Interview met de tijdgeest [Kampen: J.H. Kok, 1956], p. 5.
2. Steggink, Otger en Waaijman, Kees, Spiritualiteit en Mys­tiek. I Inleiding [Nijmegen: Uitgeverij B. Gottmer, 1985], met name p. 80. ‘Tijdgeest' kunnen wij omschrijven als een algemene manier van denken en handelen in een bepaalde historische periode, als de sfeer die een cultuur bepaalt in al haar vormen. Het behoort tot de geestelijke lucht die wordt ingeademd en is bepalend voor de geestelijke gezondheid. De tijdgeest is altijd verweven met het ‘zelf' of eigen wezen van de mens en met de grond­inspiratie of ideaal van een tijdperk. Al deze factoren maken de ‘geest' uit van de tijd. Wij kunnen ook denken aan wat Paulus de kosmos noemt (1 Cor. 7:31; Gal. 6:14) als de wereld die ons omgeeft met al haar waarden, instellingen, ordeningen, cultuur, bezigheden, verplichtin­gen; de stoicheia (Gal. 4:3,9; Col. 2:8) als religieuze wijsheden en systemen; de geestelijke machten (Rom. 8:38; Col. 2:18; 1:16) als bovenaardse engelenmachten. Zie ook H. Berkhof, Christus en de machten [Nijkerk: G.F. Callenbach N.V., 1952].
3. van Kampen, P.J., De Cirkel en het kruis. New-Age-denken en het christelijk geloof [Kampen: J.H. Kok, 1989], p. 22.
4.
Steggink en Waaijman, ibidem, p.9. De term ‘spiritualiteit' komt van het Franse ‘spiritualité' en vandaar van het  latijnse ‘spiritualis-spiritualitas', afleidingen van het woord ‘spiritus', weergave binnen de christelijke vertaaltraditie van het griekse woord ‘pneuma', dat op zijn beurt het vertaalwoord, via de Septuagint-vertaling, van het Hebreeuwse ‘ruah' is. De term ‘spiritus' betekent ‘geest' en kan geschreven worden met een hoofdletter, wat dan de ‘Heilige Geest' betekent, of met een kleine letter, wat onze menselijke geest of (een) andere geest(en) aanduidt. Met dit laatste wordt dan het verband zichtbaar tussen spiritualiteit en tijdgeest (zie noot 2).
5. Velema, W.H., Nieuw zicht op Gereformeerde Spiritualiteit [Kampen: J.H. Kok, 1990], p. 17 e.v.
6. Ouweneel, Willem J., Godsverlichting. Een weg tot Spiritualiteit en gemeenteopbouw. De evocatie van de verduister­de God [Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 1994], p.124.
7. Alhoewel de mens zonder God wil leven - en dit is nog nooit eerder gebeurd (zie Runia, K, De uitdaging van de moderne wereld voor de Kerk, Soteria, Evangelische theologische bezinning, Sept. 1995, nr. 3, pp. 2-23) - ontkomt hij niet aan de ‘algemene openbaring', die zelf-manifestatie van God in de mens, hoewel de mens deze waarheid in zijn hart verdringt en vervangt door de leugen, door afgoden (Rom.1:­ 18-25). De mens richt zijn geest op iets, ofwel op God via de Heilige Geest, ofwel op een afgod, op afgoden. In het ene geval spreekt men dan van geloof, in het andere geval van religieus besef, dat zich openbaart als een ‘fabriek van afgoden' (zie Bavinck, J.H., Religieus Besef en Christelijk Geloof [Kampen: J.H. Kok, 1989], p. 18 e.v.)
8. De term ‘religiositeit' is onder andere afgeleid van het latijnse werkwoord ‘religare' wat ‘verbinden', ‘vastbinden' betekent, het verbinden van de mens aan God, aan god(en), aan machten.
9. Schutz, Christian, Praktisches Lexikon der Spiritualität [Freiburg: Verlag Herder, 1988], p. 1170 e.v.
10. Aalders, ibidem, p. 13.
11. Jurgen Beumer (red.), Als de hemel de aarde raakt. Spiritualiteit en mystieke ervaringen [Kampen: J.H. Kok]. Hieruit: ‘Spiritualiteit en moderne cultuur', L. Laeyendecker, p. 9.
12. Velema, ibidem, p. 75.
13. Schutz, Christian, ibidem, pp. 1170-1215; Runia, ibidem, p. 55 e.v.
14. Runia, ibidem, p. 70 e.v.
15. Lewis, C.S., The Discarded Image. An introduction to medieval and renaissance literature [Cambridge: Cambridge  University Press, 1964], pp. 42, 215, 221.
16. Aalders, ibidem, p. 16 e.v.; van Wersch, S, De gnostisch occulte vloedgolf. Van Simon de Tovenaar tot New Age. Een kritische beoordeling [Kampen: J.H. Kok, 1990], Zie Inleiding; Velema, ibidem, hoofdstuk.5, 19. Terruwe, A.A.A., Geef mij je hand. Over Bevestiging. Sleutel van menselijk Geluk [Lochem: Uitg. mij. De Tijdstroom b.v., 1978], pp. 13-15. De huidige mens zou, volgens Terruwe, "zijn normale voldoening niet meer kunnen krijgen van wat van buitenaf als begerenswaardig en gelukschenkend op hem afkomt: kortom hij kan niet genieten. Het normaal kunnen genieten wordt verhinderd door de met het geluksstre­ven tegelijk opkomende angst... de wanorde hier bestaat erin dat het zintuiglijke niet wordt geleid door het geestelijke, ..."
17. Os Guinness & John Seel (Ed.). No God but God [Chicago: Moody Press, 1992]. Hieruit: ‘America's Last Men and Their Magnificent Talking Cure, Os Guinness, pp. 131-132.
18. Graafland, C., Gereformeerden op zoek naar God. Godsverduistering in het licht van de gereformeerde spiritualiteit (3e druk, 1991) [Kampen: Uitg. De Groot Goudriaan, 1990]. Zie ook Ouweneel, ibidem.
19. Aalders, ibidem, p. 190 e.v.
20. Steggink en Waaijman, ibidem, p.100.
21. Vergote, Antoon, Het meerstemmige leven. Gedachten over mens en religie [Kapellen: De Nederlandsche Boekhandel/ Uitgeverij Pelckmans, 1987], p. 228.
22. Vergote, ibidem, p. 220.
23. Vergote, ibidem, pp. 221-222.
24. Verhoeven, Cornelis, Dierbare Woorden, ‘Aangrijpend', d.d. 6-11-1997 in dagblad Trouw, p. 10.
25. Psalm 119:105.
26. Hebr. 11:1b.
27. Vergote, ibidem, p. 220.
28. Rom. 1:16-17; van Woudenberg, R, De ervaring van het geloven: een filosofische beschouwing, Beweging, 1990 nr. 3, p. 43-47.; Joh. 15:5.
29. Oberman, Heiko A., Luther, mens tussen God en duivel [Kampen, J.H. Kok, 1988], p. 161.
30. J.H. Bavinck, Ik geloof in de Heilige Geest [Den Haag: J.N. Voorhoeve, z.j.].
31. Nygren, Anders, Eros et Agape, la notion chretienne de l'amour et ses transformations (last ed. 1952) Tome 3, Partie 2, livre 2 [Paris: Aubier, editions  Montaigne, 1944], p. 222.
32. Lardinois, A en Oudemans, Th.C.W., Niets is zo overweldigend als de mens, Wijsgerig perspectief op maatschappij en wetenschap, 23e jaargang (1982/83) 1, p. 1-9. Zie p. 8.
33. Ibidem, p. 6.
34. Bavinck, J.H., ibidem, pp. 187-191 (cf. Rom. 1:18-25).
35. II Cor. 10:5.

© 2004 George Whitefield Stichting.