Door drs. E.Timmerbeil-Snel

De mystieke weg

Honger en dorst

Mystici belijden allen dat ze honger en dorst hebben naar God. De manier waarop ze die honger willen stillen en die dorst willen lessen is geen evangelische manier, want het gaat buiten Christus en Zijn Geest om. Ze zullen honger en dorst blijven houden, hetgeen ze ook telkens zeggen. Hun verlangen wordt zo hevig dat niets hun honger en dorst meer kan voldoen.

Ze zoeken naar God, die Zijn aangezicht verbergt; ze zoeken door contemplatie naar Gods presentie, maar ze vinden Hem niet. Wat ze wel vinden is altijd weer een objectieve werkelijkheid die open gaat door verlichting, door bewustzijnsverruiming, een werkelijkheid die hen misleidt, die behalve licht ook duisternis is, angstaanjagend is. Vele mystici, waaronder onder anderen Johannes van het Kruis, Theresia van Avila, de auteur van The Cloud of Unknowing, waarschuwen voor verlichtingen en extases. Ze zijn ervoor beducht dat deze verschijnselen "eerder bedrog inhouden dan een verlichting', want deze "kunnen namelijk evengoed een duivelse als een goddelijke substantie dekken".1 Ze waarschuwen voor de gevaren van krankzinnigheid, demonische misleiding of bezetenheid.2

‘Mysterium tremendum', het negatief ‘numineuze'

Wij moeten hierbij denken aan wat R. Otto in zijn boek Het Heilige het ‘numineuze' noemt, het ‘mysterium tremendum', het huiveringwekkend geheimenis, het irrationele in de godheid.3 Het moment van het ‘tremendum' ontbreekt, volgens Otto, in de christelijke muziek beslist niet geheel.4 Het leeft daar in de voorstelling van ‘afgrond, nacht, woestijn der godheid waarin de ziel moet ingaan, in de kwelling, de verlatenheid, de dorheid, de verveling waarin ze moet verblijven, in de huivering en het beven van de ‘ontzelving', in de ‘ontzetting' en de annihilatio (vernietiging), in het ‘infernum temporale' (tijdelijke hel), hetgeen wij terugvinden bij Suso, Johannes van het Kruis, Eckehart en ook wel bij Luther onder andere. Dit irrationele van het ‘tremendum' wordt ook wel de boze kant van de godheid genoemd, in tegenstelling tot de goede kant. Dit komt neer op één bepaald gnostisch godsbeeld: identiteit van het goede en boze in de godheid zelf. De psycholoog van onze eeuw, Jung, belijdt dit laatste ook, maar dan als proces dat plaats vindt in de mens zelf. In de bijbelse optiek van het Oude Testament toornt God vaak tegen de eigenwijze mens, maar in die van het Nieuwe Testament komt God ons tegemoet in Christus Jezus, als liefdevolle, vergevende Vader, die in Zijn Zoon onze zonden tenietdoet: God is te vrezen, maar is ook te beminnen.

Platoonse Eros


Het irrationele van het ‘tremendum' in de mystiek, zoals boven beschreven, is veeleer het negatief-numineuze, het demonische. En dit demonische in de mystiek komt van het ‘daimonion', van het geestelijke, van de Eros uit het Symposion van Plato.5 Deze platoonse Eros, kind van ‘Poros' (overvloed) en ‘Penia' (armoede)6, is van nature een demon die tussen god en sterveling instaat en hij probeert de kloof tussen beiden te overbruggen.7 Eros is dus van nature een verlangen naar iets wat ontbreekt en tegelijkertijd een verlangen naar identiteit met het volkomene. Uiteindelijk is Eros verlangen naar geluk, naar het eeuwig bezit van het goede, en daarmee naar onsterfelijkheid.8

Het denken van de westerse mens is ‘erotisch'

Emil Brunner in zijn boekje Eros und Liebe9 poneert dat sinds Plato, via Plotinus en Pseudo-Dionysius, het hele westerse denken, ook het westerse christelijke denken, ook de christelijke mystiek, en daar vooral vanaf Augustinus in deze zin ‘erotisch' is. Dat is dus niet in de zin van Freud, die het seksuele verabsoluteerde, ook niet in de zin van een soort romantisme, maar in de zin van een diepgaand heimwee naar volkomenheid.

Eros en Agapè


Vooral sinds Augustinus begon een synthese van de christelijke liefde, de Agapè, en de platoonse Eros, die als christelijke mystiek de Middeleeuwen beheerste. De Eros die liefheeft uit armoede om rijk te worden, de Agapè, die liefheeft uit door God gegeven rijkdom. Daarom wordt de Agapè alleen begrepen in het geloof, dat de goddelijke liefde ontvangt. Of, zoals C.S. Lewis het plastisch uitdrukt: Eros ‘het zoeken van de mens naar God, komt neer op het zoeken van de muis naar de kat' en dat is voor hem een contradictie in de termen.10 Hij wil daarmee zeggen dat een beweging vanuit de mens naar God niet mogelijk is (tenzij die mens opgegeten wil worden); immers, de Schrift zegt dat er niemand is die God ernstig zoekt (Romeinen 3:12).

Lewis11 legt ook uit waar het gevaar van de Eros juist ligt: Eros lijkt zoveel op Agapè! Toch, indien Eros onvoorwaardelijk wordt gehoorzaamd dan wordt hij tot een demon, die zich rebels opstelt tegenover iedere aanspraak van God of mens. Eros wordt dan tot afgod, wat heel duidelijk blijkt in de christelijke mystiek. Mystiek vanuit de mens is wat anders dan geloof vanuit de Heilige Geest: het streven van de mens naar God via het contemplatieve leven verschilt van het geloof in God die Zich vernedert naar de mens toe via de openbaring door het Woord. Geen trappenklimmende mens, maar neerdalende, schuldovernemende Christus. Geen contemplatie, maar openbaring.12

Vermenging van geesten

Wat opvalt in de christelijke mystiek is, zoals reeds gezegd, de vermenging van Eros en Agapè, een vermenging van geesten. Mystici zijn personen waarin deze mix van geesten zich voordoet, een vermenging van de Heilige Geest (Agapè), en een onheilige geest (Eros).13

Hun hart, waarvan de Schrift zegt dat het niet te vertrouwen is (Spreuken 28:26 "Wie op zijn eigen hart vertrouwt, is een dwaas"; Jeremia 17:9 "Arglistig is het hart boven alles, ja verderfelijk is het; wie kan het kennen?"), misleidt hen, omdat ze niet alleen op Gods Woord vertrouwen. Absolute waarheid is immers alleen te vinden in het Woord van God (Johannes 8:32 "...en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken").
 
‘Goud van Egypte' is misleiding, dwaalleer

Lloyd-JonesWant mystici vertrouwen ook op het zogenaamde goud van Egypte14, dat voor hen, omdat het zo aantrekkelijk is, een vaak grotere waarheid betekent dan die van de Schrift. Dit goud van Egypte is, zo zagen wij, door Gods volk, door christenen, meegenomen en geïntegreerd in hun theologie. Het is echter een misleiding, een dwaalleer. Martyn Lloyd-Jones in Oorzaken en genezing van geestelijke depressiviteit15 houdt ons voor dat christenen, als het om elementaire zaken van het christelijk geloof gaat, onverdraagzaam mogen en zelfs moeten zijn. De waarheid moet in overeenstemming zijn met het evangelie van Jezus Christus: dat is de toetssteen.
 
Een dwaalleer manifesteert zich, volgens Lloyd-Jones, òf in een (openlijke) ontkenning van de christelijke waarheid en van de dogma's van het christelijk geloof, hetgeen neerkomt op een afnemen van de openbaring; òf, wat veel gevaarlijker is, door iets te willen toevoegen aan de openbaring (zie de brief van Paulus aan de Galaten). Waar deze laatste dwaalleer steeds op neer komt is dat Christus niet voldoende is, dat het geloof niet voldoende is: er moet iets bij komen. Bovendien leidt het geloof in deze dwaalleer ertoe dat wij onze eerste ervaringen gaan loochenen: "O, onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd..." (Galaten 3:1 e.v.). Hèt gevaar van deze dwaalleringen is dat ze zo aanlokkelijk zijn en omdat men voelt dat men deze juist nodig heeft.
 
‘Goud' van Plato, Aristoteles, Plotinus, (Augustinus), Pseudo-Dionysius en Philo van Alexandrië
 
In de christelijke mystiek bestaat dit goud van Egypte uit het volgende. Allereerst wat betreft de fundamentele christelijke geloofsinhouden: geloof, schepping, persoon en werk van Christus, sacramenten, waaraan de mystiek zich als woekerplant, als parasiet, hecht:
 
Kennis van God door middel van contemplatie, verlichting, staat boven een gelovig zich gekend weten door de Vader in Zijn Zoon, Jezus Christus; het geloof wordt gecentreerd rondom God en niet meer rondom Christus, door Wie alleen wij God kennen.16
 
De toegang tot God diep in onze ziel is een aantrekkelijker weg dan de weg die Christus Jezus zelf is.
 
Herhaling van hetgeen Christus heeft gedaan voor ons: leiden, sterven, opstaan, in de mens zelf in plaats van het geloof in het ‘éénmaal' van de Hebreeën (9:28): het éénmaal volbrachte zoenoffer van Christus.
 
De sacramenten, met name het sacrament van de heilige communie, herhalen het heilsgebeuren telkens weer in de mens zelf, elke dag opnieuw: de volledige aandacht is gericht op de mens en het zicht op Golgotha verdwijnt.
 
Vervolgens staat of valt de christelijke mystiek met haar uitgangspunt: een diep verlangen in het hart naar God, naar een directe ervaring met God. Dit vurig verlangen ontstaat door een leegte: God is weg, ver weg, verdwenen. En dit geldt ook voor de (post)moderne christen. Hoe komt dit?
 
De grote vraag is of God wel weg is. Zijn wij dan misschien weg?17 Zijn het onze ongerechtigheden die scheiding brengen tussen ons en God, zijn het onze zonden die maken dat God Zijn aangezicht verbergt (Jesaja 59:2)? Willen wij nog wel luisteren naar wat God ons vertelt in Zijn Woord? Is Zijn Woord nog wel voldoende voor ons leven of putten wij uit andere bronnen? Staan onze oren nog wel open voor Zijn lering (Jesaja 50:4)? Indien Gods liefde op de voorgrond staat en Gods heiligheid op de achtergrond raakt, dan floreert mystiek: een diep verlangen naar God vervangt het geloof in onze Zaligmaker, Jezus Christus,18 die ons de Trooster, de Heilige Geest, heeft gezonden om ons met Zijn tegenwoordigheid iedere dag weer te bekeren, te vernieuwen, te versterken, te leiden en blij te maken.
 
Wij (post)moderne mensen, christelijke mensen, ook mystici van alle tijden, zijn niet realistisch, niet gericht op de werkelijkheid, maar idealistisch, gericht op schijn. Wij laten ons niet leiden door onze geest en verstand, maar door ons hart, ons innerlijk: het hoofd wordt vervangen door het hart en waarheid van buiten door intuïtie van binnenuit. Vandaar dat Gods transcendentie, God die boven en buiten ons is, op de achtergrond komt en Gods immanentie, Zijn inwoning in de gelovige, op de voorgrond. Dit betekent dat de objectieve waarheid omtrent God, die alleen te kennen is door het Woord, door Christus, vervluchtigt en wordt vervangen door een subjectieve waarheid over God binnen in ons, door religieuze, mystieke ervaring. God in ons, wordt tot een ‘Iets' diep in het zelf, tot een God die Zich kenbaar maakt in ons hart, in de gevoelens, als iets psychologisch en vaak ook vreesaanjagends. Wij weigeren eenvoudigweg een externe werkelijkheid die ons van buitenaf iets oplegt. Wij accepteren alleen een God van de religieuze, mystieke ervaring en ontkennen dat God de macht heeft deze ervaringen tegen te spreken. De Bijbel en elke externe autoriteit worden onderworpen aan dit tirannieke, autonome zelf.19
 
Autonomie van het zelf: plaatje van de (post)moderne mens
 
De (post)moderne mens, ook de (post)moderne christen, of hij zich dat bewust is of niet, gaat uit van de autonomie van het zelf. De gevolgen zijn desastreus. Lloyd-Jones20 legt uit waarom. Zijn stelregel is: indien het hart, het zelf, het verlangen van dat hart, dat zelf, op de voorgrond staat, autonoom wil zijn, de mens ongelukkig wordt. Hij zegt dat de gelovige wordt gerechtvaardigd door te geloven in Jezus Christus, niet door met het hart naar God te verlangen, door zijn gevoelens. De mens zal zalig worden door te jagen naar gerechtigheid, niet door te jagen naar geluk, niet door alleen maar te hongeren en te dorsten naar God. Wij moeten ons oog richten op Jezus, het doel van ons geloof. Hij is ons geluk, onze vrede, alles. Lloyd-Jones raadt daarom aan eerst de waarheid te zoeken met de geest en het verstand, want waarheid komt binnen via de geest en het verstand. Als men de waarheid ziet, dan zal het hart die waarheid ook gaan liefhebben. Het hart mag slechts via het verstand beïnvloed worden: eerst de geest, dan het hart en dan de wil, zo zegt hij. Als wij ongelukkig zijn dan betekent dit, volgens Lloyd-Jones21, dat wij naar onszelf zien en aan onszelf denken in plaats van aan Christus Jezus: het eigen ik is oorzaak van alle ellende.
 
Derek Prince22 verduidelijkt dit door 1 Korintiërs 2:14-15 te citeren: "....de natuurlijke mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is..." De wijsheid die van beneden komt, dus uit de natuurlijke mens, het zelf, is aards, ongeestelijk, duivels, maar de wijsheid die van boven komt is zuiver, is geestelijk (naar Jakobus 3:15).
 
Van geestelijk naar vleselijk (natuurlijk), naar demonisch
 
PrincePrince waarschuwt ons dat indien wij kiezen voor het natuurlijke, het vleselijke, wij automatisch worden blootgesteld aan het demonische, aan afgoderij. Wanneer wij het zicht op Christus en Zijn en onze Vader verliezen en ons richten op voorbeelden, dan zijn wij in groot gevaar: wij glijden dan af van de objectieve bijbelse waarheid naar een subjectieve persoonlijke ervaring. Het is onmogelijk twee tegenovergestelde dingen met elkaar te vemengen: geen mens kan twee heren dienen, het zelf èn God. Het is het één of het ander, het is licht of duisternis.23 Daarom is mystiek niet te aanvaarden, omdat ze twee zaken mengt: dat wat van beneden komt, de Eros, het zelf, de technieken om te klimmen en dat wat van boven komt, de Agapè, God, het geloof in Jezus Christus. Doen wij dat wel, dan sluiten wij een compromis dat verwarring en vervolgens verdeeldheid veroorzaakt. Moet het dan zo worden, zo vraagt Prince zich af, dat God ons een dwaling zal zenden, zodat wij de leugen gaan geloven (2 Tessalonicenzen 2:9-12)?24

Conclusie wat betreft het Nieuw Mysticisme of Mystiek
 
In het vorige artikel hebben wij met E. Hillstrom vastgesteld dat ook onze kerken bedreigd worden door een vloedgolf van bijzondere mystieke ervaringen, die men probeert te verenigen met een bijbelse visie: er ontstaat een nieuw soort geloof, een aantrekkelijk alternatief voor het orthodoxe christendom waarop men uitgekeken raakt. Het is bijvoorbeeld ‘in' om open te staan, open voor fantasie en verbeelding, open voor het on(der)bewuste (dat nog altijd een hypothese is, die niet bewezen kan worden, dat geen feit is25), open voor dromen uit dat on(der)bewuste, die dan een diepere waarheid over het ik zouden spreken, open voor openbaringen en stemmen uit onszelf. Wanneer ons hart, ons zelf, voorop staat, open staat voor andere zaken dan Gods Woord en Zijn Geest, dan staan wij ook open voor beïnvloeding van onze geest door andere geesten. Deze zullen mensen aanmoedigen te streven naar ervaringen en deze ervaringen zullen tot gevolg hebben dat er verandering komt in het denken. Zo ontstaat een veranderd bewustzijn, een nieuw soort geloof in een God vol liefde; in een mens die alleen fouten heeft en die daarbovenuit kan groeien: die van nature goed is en niet zondig; in een autonome schepping, inclusief de mens, die in zichzelf krachtbronnen zou hebben om te ‘genezen'; in een hemel die door iedereen verdiend kan worden; in alleen maar goede engelen, zonder hel, satan en zijn trawanten.
 
Prince waarschuwt ons ook dat de huidige mystieke ervaringen niet zijn te vergelijken met de ervaringen die voorkwamen onder mannen zoals John Wesley, George Whitefield, Jonathan Edwards en Charles Finney.26 De verschillen met de huidige situatie zijn groter dan de overeenkomsten. Waar toen de nadruk op lag, was onder andere een sterke prediking van Gods Woord; op een oproep tot bekering; op voorzichtigheid met handenoplegging, omdat handen een kanaal kunnen zijn dat niet altijd zuiver is. Om te ontkomen aan onze tijdgeest kunnen wij voorzorgsmaatregelen nemen: ten eerste onszelf vernederen (cf. 1 Petrus 5: 5b-6); ten tweede de liefde tot de waarheid ontvangen (cf. 2 Thessalonicenzen 2:9-12); ten derde de vreze des Heren ontwikkelen (cf. Psalm 34:12-15); ten vierde het kruis centraal maken en houden (1 Korintiërs 2:1-5).27 Tenslotte door werkelijk te geloven in de Heilige Geest, de Trooster.
 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
1. A. Vergote, Bekentenis en begeerte in de religie, pschoanalytische verkenning [Antwerpen/Amsterdam: De Nederlandse Boekhandel, 1978], p. 288.
2. E. Hillstrom, Schijn of werkelijkheid? [Leiden: Groen & Zn., 1996], p.118.
3. R. Otto, Het Heilige, over het irrationele in de idee van het goddelijke en de verhouding ervan tot het rationele [Amsterdam: Seyffardt's Boek- en Muziekhandel, 1928], hoofdstuk 2, 4, 15.
4. Otto, ibid., pp. 167-172.
5. P.W. Blomaard, "Het daimonion van Socrates; een raadsel", in: Wijsgerig Perspectief op Maatschappij en Wetenschap, 30e jaargang, nr. 2 (1989/90), pp. 48-54.
6. Plato, Verzameld Werk II [Antwerpen: De Nederlandse Boekhandel, 1980]
7. Plato, ibid., zie ook C.S. Lewis, The Discarded Image, An Introduction to Medieval and Renaissance Literature [Cambridge: Cambridge University Press, 1964], p. 42. Eros als demon die buiten iemand is, wordt later gezien als iets van en in de mens zelf. Het is opmerkelijk dat onder invloed van het Nieuwetijdsdenken de oorspronkelijke betekenis van Eros weer opgeld doet, namelijk dat de mens een geleidegeest of engel naast zich heeft.
8. Plato, ibid., pp. 241, 243.
9. E. Brunner, Eros und Liebe [Berlin: Im Furche Verlag, 1937].
10. P. Kreeft, Tussen hemel en hel. Een gesprek ergens aan gene zijde van de dood, tussen John F. Kennedy, C.S. Lewis en Aldous Huxley [Den Haag: J.N. Voorhoeve, 1985].
11. C.S. Lewis, The Four Loves [Glasgow: William Collins & Sons & Co. Ltd., first edition, 1960], hoofdstuk 5.
12. P.J. Stam jr., Mystiek geloof: Tauler, Luther, Kohlbrugge [Kampen: De Groot Goudriaan, 1990], pp. 14, 15.
13.
D. Prince, Wonderen en tekenen. Studie over bescherming tegen misleiding [Derek Prince Ministries: Nederland, 1997]
14.
Zie het vorige artikel: George Whitefield Bulletin, jaargang 6, nummer 3, aug. 2000.
15.
D.M. Lloyd-Jones, Oorzaken en genezing van geestelijke depressiviteit [Utrecht: De Banier, 1988], hoofdstuk 13.
16. D.F. Wells, God in the Wasteland [Grand Rapids: Michigan, Eerdmans, 1994], hoofdstuk 6 en met name p. 131.
17.
J.H. Bavinck, Ik geloof in de Heilige Geest [Den Haag: Voorhoeve, z.j.]
18.
D.F. Wells, The Bleeding of the Evangelical Church [Edinburgh: Banner of Truth Trust, 1995], pp. 10-11.
19.
D.F. Wells, God in the Wasteland, ibid., hoofdstuk 5.
20.
D.M. Lloyd-Jones, ibid., hoofdstuk 4 en 8.
21.
D.M. Lloyd-Jones, De Bergrede, pastoraal uitgelegd, deel 1 [Leiden: Groen & Zn., 1990], hoofdstuk 28, met name p. 297.
22.
D. Prince, ibidem, p. 51 e.v.
23.
D.M. Lloyd-Jones, De Bergrede, pastoraal uitgelegd, deel 2 [Leiden: Groen & Zn, 1990], hoofdstuk 9, met name p. 99.
24.
D. Prince, ibid., zie hoofdstuk 3, p. 73 e.v.
25.

H.M.M. Fortmann, Als ziende de Onzienlijke. Een cultuurpsychologische studie over de religieuze waarneming en de zogenaamde religieuze projectie. deel 1, hoofdstuk 33, met name p. 438 e.v.
26.
D. Prince, ibid., p. 21 e.v.
27.
D. Prince, ibid., p. 87.
 
© 2004 George Whitefield Stichting.