The End to Which God created the world, Jonathan Edwards

LEZING GEHOUDEN OP DE THEMADAG VAN DE GEORGE WHITEFIELD STICHTING, 19 APRIL 2008, POORTKERK, VEENENDAAL

Door: ds. Maarten Klaassen


Waarom is er iets en niet niets? Heeft u daar wel eens over nagedacht? Waarom is er iets en niet niets? Waarom zijn er oceanen, vol met duizenden soorten vissen? Waarom zijn er bergen met ijskoude pieken? Waarom zijn er bomen en planten en dieren en mensen?

Waarom is er iets en niet niets? Het zijn geen vragen waar je elke dag bij stilstaat. Maar als je echt wil doordenken, kun je aan dit soort vragen niet ontkomen.

Als je in evolutie gelooft kun je daar geen antwoord op geven. Het ís er gewoon. Verklaren kun je het niet. Er zit geen doel of betekenis achter. Hét kenmerk van evolutie is immers dan het evolutieproces een ongeleid projectiel is. Evolutie is onverklaarbaar, doel-loos.

Het blijft lastig om te geloven. De bekende celbioloog Kees Dekker rekende voor dat de kans dat een eenvoudige cel spontaan zou ontstaan 1 op 10 tot de veertigduizendste is, vergelijkbaar met een tornado die over een vuilnisbelt raast en alle voorwerpen die daar aanwezig zijn ombouwt tot een kant en klare Boeing 747.

Waarom is er iets en niet niets? Als christen zeggen we dan: Omdat God het heeft gewild. Dat is een goed antwoord. Achter dit ongelooflijk ingewikkelde universum zit de scheppende wil van God de Vader. Waarom is er iets en niet niets? Omdat God het heeft gewild.

Maar waarom? Waarom heeft God dit gewild? Wordt God er gelukkiger van? Nee. Dat kan niet, want dat zou betekenen dat God zonder Zijn schepping ongelukkig is. Dat zou een godslasterlijke bewering zijn. Als God de schepping nodig heeft om gelukkig te zijn, is Hij afhankelijk van Zijn schepping. God heeft de wereld niet nodig. God heeft de mens niet nodig. God is immers volmaakt goed en gelukkig in Zichzelf.

Waarom dan toch de schepping? Is God zonder de schepping misschien eenzaam? Nee. Onze God is niet de afstandelijke god van de Islam - ver weg, alleen en onbenaderbaar. God is niet eenzaam. God is een God van gemeenschap. Dat is het geheim van de Drie-eenheid. De drie Personen, Vader, Zoon en Heilige Geest hebben elkaar, hebben elkaar lief en stromen over van liefde naar elkaar. God is gelukkig met Zichzelf.  

Waarom dan toch de schepping? Met die vraag worstelde Jonathan Edwards. Een leven lang heeft hij met die vraag geworsteld en naar antwoorden gezocht. Jarenlang heeft hij allerlei aantekeningen gemaakt. En die aantekenen zijn op het laatst van zijn leven uitgegroeid tot een boek: ‘The end to which God created the world'. Wat is het doel waarom God de aarde geschapen heeft? Edwards antwoord is: God zelf. God zelf is het doel van Gods schepping.
   
Jonathan Edwards is een van de groten in het Koninkrijk van God. In Nederland niet zo bekend, maar in Amerika en de hele Engelstalige wereld een grote naam. Edwards was begiftigd met een geniale geest. Hij was filosoof, theoloog, echtgenoot, vader van elf kinderen, en predikant met een eigen gemeente. Je kunt de geschiedenis van Amerika en de Amerikaanse theologie niet goed begrijpen en duiden zonder Edwards. Paul Ramsey heeft over Edwards gezegd: Van sommige personen geldt dat om hen goed te begrijpen je hun tijd en achtergrond goed moet bestuderen om hen te kunnen begrijpen. Maar sommigen hebben zo'n bijzondere grootheid dat je hen moet bestuderen om hun tijd te kunnen begrijpen. Jonathan Edwards was zo iemand. Je kunt de Amerikaanse theologie en filosofie niet goed begrijpen zonder studie van Edwards. En dat is de reden dat honderden wetenschappers zich met hem bezig hebben gehouden - en nog. Maar daar hopen we straks meer over te horen.

Een van de kenmerken van Edwards theologie is zijn radicale gerichtheid op God. Edwards had grote gedachten van God. God was alles voor Hem. Zijn leven is een lange meditatie op God geweest. Voor Edwards was God alles. En daarom wilde God ook in alle dingen betrekken. Hij zag Gods hand dan ook in alle dingen, niet in het minst in de natuur. Edwards was iemand die genoot van de natuur als hij met zijn paard lange tochten maakte en mediteerde over God. Gods wereld is een kunstwerk, vol van Gods heerlijkheid. Hij zag dat tot in de kleinste dingen toe. Beroemd is een brief die hij geschreven heeft, waarin hij zich verdiept in de lotgevallen van de vliegende spin.

De God van Edwards is -net als de God van de Bijbel- soeverein: Hij doet wat Hij wil. Hij is absoluut vrij; niemand dwingt Hem. Hij is zelf-genoegzaam -en dat bedoel ik niet in de negatieve betekenis die wij daar aan toekennen. Als we zeggen dat God zelf-genoegzaam is, bedoelen het heel letterlijk: God heeft aan Zichzelf genoeg. Hij is volmaakt gelukkig. Hij komt niets tekort.
En tegelijk wil God Zichzelf niet voor Zichzelf houden. Hij openbaart Zich, en Hij kiest ervoor om gemeenschap te hebben met mensen. Hij kiest ervoor om Zichzelf in Zijn glorie en heerlijkheid aan mensen te openbaren.  God ontvouwt Zijn schoonheid en volmaaktheid, zodat mensen -door bemiddeling van Jezus Christus- Hem zo leren kennen als Hij is, opdat mensen Zich in Hem zullen verheugen, en in Hem het hoogste doel van hun leven vinden.

Dat is eigelijk het grote thema van Edwards' boek: God heeft het verlangen, de passie om Zijn heerlijkheid te onthullen, open te leggen, zodat je het kunt zien, zodat je je er over kunt verbazen, zodat je er stil van wordt. Alles wat God doet, heeft maar een doel: de verheerlijking van Zichzelf.

En de roeping van Gods kinderen is die heerlijkheid van God te ontdekken, hoog te hebben, je daarover te verwonderen, groot van deze God te denken. Dat is je roeping, dat is de reden dat je er bent: om de lof, de heerlijkheid en de grootheid van God bekend te maken.

Edwards was iemand die moeilijke vragen niet uit de weg ging en ook niet tevreden was met gemakkelijke antwoorden.  Het boek waar ik zo meteen meer over hoop te vertellen is dan ook geen gemakkelijk boek. Dat geldt trouwens van heel veel boeken van Edwards. Die moet je niet lezen voor het slapen gaan. Toen het boek verscheen, gold het al als een moeilijk boek en dat is vandaag niet minder geworden.

Een van de redenen waarom het misschien wel moeilijk te lezen is, is de radicale Godgerichtheid van Edwards. Mark Noll zegt dat er in dit boek een Copernicaanse revolutie plaatsvindt - en hij bedoelt dan: Edwards denkt niet antropocentrisch, vanuit de mens, maar theocentrisch, vanuit God.

Die gerichtheid zie je heel duidelijk in Edwards leven. Edwards was twintig jaar oud toen hij een aantal voornemens op schrift stelde, de zgn. Resolutions, zo'n zeventig regels en voornemens waar hij zich in zijn toekomstige leven aan wilde houden. De eerste regel is veelzeggend: ‘Ik heb besloten in mijn leven datgene te doen waarvan ik denk dat het het meest bijdraagt aan Gods eer en mijn eigen goed, profijt en vreugde'. Gods eer - en mijn eigen goed, profijt en vreugde. Is dat geen tegenstelling? Voor Edwards niet. We zullen zien dat in zijn optiek Gods eer en onze vreugde samenvallen.

‘The End to which God created the world' is geschreven aan het eind van Edwards arbeidzame leven. Edwards had toen een moeilijke tijd achter de rug. In 1750 werd hij losgemaakt van zijn gemeente Northampton om een kwestie waar u vanmiddag wel over zult horen. Een half jaar later werd hij beroepen door de veel kleinere gemeente van Stockbridge, een gemeente waar hij zowel onder kolonisten als de indianen werkte. Daar, in Stockbridge, kreeg hij veel meer tijd voor studie en schrijven. Daar heeft Edwards de grootste werken geschreven die hij ons heeft nagelaten.

Ik kan er vanmorgen niet op ingaan, maar de eigenlijke reden dat Edwards dit boek schreef, had te maken met de grote zorgen die hij had over de ontwikkelingen in zijn tijd. ‘The end to which God created the world' is samen gepubliceerd met een ander boek, ‘The nature of true virtue'. En eigenlijk zijn deze twee boeken Edwards reactie op de filosofie van de Verlichting die in zijn dagen steeds meer invloed kreeg. De vragen waar Edwards zich juist mee bezig hield, kregen naar zijn mening niet voldoende aandacht in de filosofie van zijn dagen: Wat is het doel waarom God het universum geschapen heeft? en: Wat is het wezen van ware deugd? En Edwards wilde laten zien dat je twee vragen niet los van elkaar kunt zien en dat je God daarin moet betrekken. Dat gebeurde niet in de filosofische discussies van zijn dagen. De filosofen van zijn dagen namen hun uitgangspunt in de mens. Hun vraag was: wat is een goed en gelukkig leven - maar zonder verwijzing naar God, of slechts zijdelings. Edwards wilde een andere benadering te bieden en zijn insteek te nemen bij de Schrift en van daaruit een antwoord te vinden op de vraag: Wat is Gods doel met alles?   

Edwards had als jongeman al een filosofische belangstelling, maar door de drukte van zijn gemeentewerk kwam hij daar eenvoudig niet aan toe. Die interesse kwam aan het einde van zijn leven weer terug en toen had hij ook de tijd om te schrijven. Edwards stond 's morgens tussen 04.00 en 05.00 op om te kunnen schrijven. De boeken die hij hier schreef zaten eigenlijk al jaren in zijn hoofd. Edwards heeft zijn leven lang altijd aantekeningen gemaakt en die aantekeningen waren vaak de bouwstenen voor zijn latere boeken.

Dat geldt ook het boek waar we het nu over hebben. In zijn aantekeningboeken kom je drieentwintig lemma's tegen die allemaal met dit thema te maken hebben, sommige wel negen pagina's lang en sommige gaan naar zijn jeugdjaren. Marsden heeft gezegd dat dit boekje eigenlijk de verstaanssleutel is voor heel Edwards theologie. Daarom is het goed om aandacht te besteden aan de boodschap die hierin naar voren komt.

Een vraag die Edwards levenslang heeft beziggehouden, was de vraag naar het waarom van Gods schepping. Wat voor bedoeling heeft God daarmee gehad? God heeft ons daarover niet in het onzekere gelaten. Hij heeft ons Zijn Woord gegeven en daar kunnen we terecht voor een antwoord op deze vraag. Edwards boek hangt dan ook van de bijbelcitaten aan elkaar! Het boek zelf bestaat uit een aantal delen, het eerste gedeelte is meer filosofisch van aard, het tweede deel is geënt op de Bijbel. Het is onmogelijk om in het bestek van deze lezing recht te doen aan het hele boek. Ik beperk me daarom vooral tot de kerngedachte. Het tweede gedeelte van het boek is voor de lezing het meest relevante gedeelte. Edwards bespreekt daarin allerlei bijbelteksten die duidelijk dat de reden dat God schept, Zichzelf is. Spr. 16: 4: ‘De HEERE heeft alles gemaakt om Zijn Zelfs wil'. Rom. 11: 26: ‘Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen'. Kol. 1: 16: ‘Alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen'. Tot Hem betekent: God is Zijn eigen doel.

Het is een intrigerende vraag: waarom heeft God ervoor gekozen niet alleen te blijven, maar te scheppen? God is volmaakt gelukkig in Zichzelf - wat voor doel, wat voor belang heeft Hij erbij om legioenen met engelen te scheppen, een duizelingwekkend heelal met miljarden sterren, en een zondig mensengeslacht? 

Moet God scheppen? Nee. Dat is het grote verschil tussen het bijbelse geloof en de antieke filosofie. In de Griekse filosofie kom je de gedachte tegen dat de schepping noodzakelijk is, dat het niet anders kan. Het christelijke geloof heeft echter altijd gesteld dat schepping een vrije daad van God is. Er zijn dingen die God niet anders kan doen, anders zou Hij ophouden God te zijn. God kan niet stoppen drie-enig te zijn. Maar met schepping ligt dat anders: dat is een vrije keuze.

Edwards geeft in dit boek twee antwoorden op de vraag naar het doel van de schepping. God heeft de wereld gemaakt (1) zodat Zijn glorie zichtbaar zal worden in het universum en (2) dat Gods kinderen uit alle tijden en plaatsen zich in Gods heerlijkheid zullen verblijden boven alles. Dat is eigenlijk de kern uit het hele boek. Maar het bijzondere is dat Edwards laat zien dat die twee zaken, de verheerlijking van Gods glorie én ons verblijden in God, geen twee dingen zijn, maar een. Het valt samen. God laat Zijn heerlijkheid zien, zodat wij er ons in zouden verblijden en God zouden loven en grootmaken. Dus Gods doel met Zijn schepping is niet alleen de verheerlijking van Zijn naam, maar ook het geluk van Zijn uitverkoren kinderen. Luister naar Edwards:

‘Het doel van de schepping is dat de schepping God zal verheerlijken. Nu, wat is God verheerlijken anders dan je te verblijden in de glorie die Hij zichtbaar heeft gemaakt?'‘In het nastreven van Zijn heerlijkheid, zoekt God het goede voor Zijn schepselen'.
 
In 1723 stelt Edwards in zijn aantekeningenboek de vraag: waarom zou God scheppen? Het antwoord is dan -en dit is belangrijk- dat Gods goedheid vereist dat God Zichzelf en Zijn heerlijke eigenschappen kenbaar maakt. Dus -om het even in mijn eigen woorden te zeggen- Gods goedheid vereist dat God Zichzelf niet voor Zichzelf houdt, maar dat Hij Zich kenbaar maakt.

Waarom? Wel, God is zo'n goede Persoon dat Zijn glorie meer bevorderd wordt als velen die heerlijkheid kunnen bewonderen, als wanneer Hij dat voor Zich zou houden.

Gods goedheid vereist dat, volgens Edwards. Hij zegt: iemand kan wijs zijn, maar dat betekent niet perse dat je dan ook verlangt dat je wijsheid algemeen bekend is. Maar met een eigenschap als goedheid - en God is goed- ligt dat anders. Hoe kun je goed zijn zonder die goedheid te beoefenen? Dus -zegt Edwards- God schiep de wereld om goed voor de wereld te kunnen zijn, zodat intelligente wezens gelukkig zouden zijn door het kennen van God en Zijn goedheid. God geniet ervan anderen gelukkig te maken, daarom schept Hij mensen. Waarin bestaat het geluk van die mensen dan? In het kennen van God. Daar wordt je gelukkig van.

Nu ligt er hier wel een gevaar op de loer. Het gevaar namelijk dat je God afhankelijk maakt van de schepping. Immers, als het Gods verlangen is Zijn goedheid kenbaar te maken, dan wordt het bijna noodzakelijk voor God om dat te doen, en dan is de schepping geen vrije keuze meer, maar noodzaak. God heeft de wereld nodig voor Zijn eigen geluk! Dat kan niet Bijbels zijn. Dan is Gods onafhankelijkheid in gevaar. Hoe vaak lezen we niet in de Bijbel dat God als reden voor Zijn handelen opgeeft: Ik doe het om Mijn Naam!
   
Je ziet dat Edwards met die vraag geworsteld heeft en daarom legt hij later andere accenten. Later in zijn aantekeningen is het niet meer zozeer dat de goedheid van God voorop staat als het gaat om de schepping, maar vooral de heerlijkheid van God, Zijn glorie. God schept om Zijn glorie zichtbaar te maken. Gods glorie is aanwezig in al Zijn werken, of het nu dieren zijn of bloemen of oceanen, Gods heerlijkheid is overal zichtbaar - voor wie het zien wil. Dat is nu -volgens Edwards- Gods belangrijkste doel: Zijn heerlijkheid zichtbaar te maken. God deelt Zichzelf mee in Zijn werken. En waar het voor ons om gaat, is dat wij die heerlijkheid van God opmerken en erkennen en God daarom prijzen. God is dus niet afhankelijk van Zijn schepping en Zijn schepselen.

Nu zou je de vraag kunnen stellen: Is God dan niet heel zelfzuchtig? Is het niet heel zelfzuchtig van God dat Hij er behagen in schept Zijn glorie te laten zien én dat Hij daarom bewonderd wil worden? Nou, op die vraag heeft Edwards gerekend. God heeft Zichzelf lief. Hij kan niet anders. Als dat niet zo zou zijn, zou Hij ophouden God te zijn. God is het meest volmaakte wezen wat er is. Hij is de goedheid Zelf. Hij moet dus wel Zichzelf liefhebben. God acht Zichzelf hoog. Zou Hij dat niet doen, dan is Hij geen God. Voor ons moet God op de eerste plaats staan, maar dat geldt ook voor God Zelf! Het is gepast dat zo'n God, die zo machtig, heilig en liefdevol is, Zichzelf openbaart en bekendmaakt. God is dat aan Zichzelf verplicht. 

God wordt op zich niet gelukkiger als mensen Hem aanbidden. God heeft genoeg aan Zichzelf. Het is niet zo dat onze lofprijzing Hem groter maakt dan Hij al is. En daarom, God hoeft niet te scheppen omdat Hij verlegen is om onze lofprijzing en bewondering. Maar het is wel gepast. Dat is een belangrijk onderscheid. Het is niet noodzakelijk, maar wel gepast. Edwards gebruikt in zijn boek het beeld van een fontein: een fontein wil stromen. Het is gepast dat een overvloedige fontein water laat stromen. Zo wil God, die een oneindige Fontein van goeds is, ook stromen. Omdat God ook goed is, wil Hij ook anderen gelukkig maken. En hoe kan Hij je gelukkiger maken dan door Zichzelf aan je bekend te maken? Dat is toch niet zelfzuchtig? God wil anderen laten delen in waar Hij Zelf zo gelukkig van is, namelijk Zichzelf!

Van God te kennen en lief te hebben wordt je een gelukkig mens. Dus het is gepast dat God schept, zodat mensen zich in Hem kunnen verblijden. En wij, Gods schepselen zijn verplicht God hoog te achten om Wie Hij is, Hem te erkennen. Als je dat niet doet, zondig je. Dat is eigenlijk de kern van zonde: dat je God negeert, dat je klein over Hem denkt, of helemaal niet aan Hem denkt. Dat is de grootste belediging van God. Hem negeren - de enige die niet genegeerd mag worden.
 
We gaan weer even terug naar de vraag waarmee ik begon. We kunnen nu dus antwoord geven op de vraag: Waarom is er iets en niet niets? Er is iets, God heeft geschapen, om twee redenen: Hij maakt de schepping voor Zichzelf, om Zijn glorie te ontvouwen in het geschapene - én daarmee samenhangend: Hij schept om mensen gelukkig te maken doordat ze Zich over Gods heerlijkheid verwonderen. God bereikt dus twee doelen: Hij doet recht aan Zichzelf, en Hij maakt anderen gelukkig, doordat ze Zich in Zijn glorie verblijden.  Ik citeer: God die Zijn heerlijkheid nastreeft, streeft daarmee (tegelijk) het goede voor Zijn schepselen na'.

Edwards gebruikt de woorden ‘emanatie' en ‘remanatie'. God straalt Zijn heerlijkheid uit, en als je die heerlijkheid opmerkt, en je daarover verwondert en God daarvoor prijst, dan kaats je a.h.w. die heerlijkheid weer terug naar God. Hij gebruikt het beeld van de zon. De zon straalt op de aarde, en de aarde straalt weer iets terug naar de zon. Dus daar is niets van ons bij, het komt allemaal uit God voort. De aarde kaatst terug wat ze van de zon heeft ontvangen. Als wij God prijzen omdat we Hem kennen - dan is eigenlijk niets anders dan God teruggeven wat je van Hem ontvangen hebt! Als we door wedergeboorte God mogen kennen, hebben we Gods heiligheid lief en wordt het je verlangen zelf heilig leven. Dat is een zwakke afspiegeling van Gods heiligheid. Edwards gebruikt het voorbeeld van een diamant die in de zon wordt gehouden. Wat doet die diamant? Eigenlijk niets. Het is een schitterend gezicht, maar de diamant doet niets anders dan stralen door de zon - en die stralen terugkaatsen. Edwards zegt: Alles is van God, in God, tot God; God is het begin, het midden en het einde van dit alles.

Wat kunnen wij hiervan leren? Ik denk heel veel.

(1) In de eerste plaats kunnen we leren van zijn radicale gerichtheid op God. Je bent geroepen om God op de eerste plaats te hebben. God is de grootste, meest belangwekkende Persoon in het hele universum. Hoe kun je Hem buiten beschouwing laten?  De wetenschap dat God er is moet heel je leven raken en beïnvloeden.  Daar hebben we wat aan. Wij ademen elke dag de lucht in van onze god-loze cultuur, een wereld, een maatschappij waarin God totaal verdrongen in de leef- en denkwereld van heel veel mensen. En wij zijn daar niet immuun voor. Wij ademen net zo goed die lucht in. Het is helemaal niet moeilijk om je een leven voor te stellen zonder God, een leven waarin God niet voorkomt, geen rol van betekenis speelt. Dat is helemaal niet moeilijk. Miljoenen mensen doen het - en het gaat ze ogenschijnlijk goed af. Er is niemand die je bevraagd, er is niemand die je corrigeert. Leven zonder God is volstrekt normaal. Maar als je wilt leven met God, wordt het anders. Dan zul je je er op moeten bezinnen wat dat betekent en inhoudt.Probeer je eens in te denken wat het beteken, zoals Edwards zegt dat God het begin, het midden en het doeleinde van alle dingen is. Hoe je werkt, wat je eet, wat je leest, hoe je je vrije tijd doorbrengt, hoe je relaties aangaat en onderhoudt - er is niets wat je los van God mag denken. Ik denk dat veel mensen daar wat ongemakkelijk van worden. God mag best een deel van mijn leven hebben - maar heel mijn leven? En toch, dat is de consequentie van Gods opdracht Hem lief te hebben boven alles, en dat met je hart, je ziel, je verstand en al je kracht. 

(2) Het is geweldig diepe gedachte dat God ernaar verlangd dat wij vreugde in Hem hebben en ons geluk in Hem zoeken. Wij verlangen naar geluk. Dat is een gezond verlangen, wat God Zelf in ons gelegd heeft. Door de zonde en de aantasting van onze natuur als gevolg van de zondeval, verlangen wij echter niet meer naar God, maar naar andere dingen. Zoals Paulus zegt in Rom. 1: wij hebben de heerlijkheid van de Schepper ingeruild voor de heerlijkheid van het geschapene. We de Schepper ingeruild voor het geschapene. Dat is hetzelfde als wat je leest bij de profeet Jeremia: Mijn volk heeft twee boosheden gedaan: Mij, de Springader van het levende water verlaten en ze hebben voor zichzelf bakken uitgehouwen, gebroken bakken die geen water houden (2:13). De levende fontein hebben we losgelaten en in plaats daarvan zoeken we ons heil bij gebroken bakken, waar het water uit wegloopt. En daarom zoeken we ons geluk niet bij God, maar bij het geschapene: dat kan je vrouw zijn, je man, je gezin, je geld, je werk, je huis, je tuin, je hobbie - noem maar op. Maar niet God. Toch blijft er in ons hart ergens een diepe honger zitten, een honger die niet verzadigd wordt met eten, met geld, met seks. Een honger die alleen verzadigd kan worden door God Zelf. Als je dus echt het ware geluk wilt zoeken, moet je God zoeken. Door oog te krijgen voor wie God is, je te bekeren van je zonde, je vertrouwen op God te stellen in Christus Jezus, je over God te verwonderen, je in Hem te verlustigen - in die weg wordt je echt gelukkig. Dan beantwoord je als mens weer aan je doel, door het geschapene niet als hoogste doel te zien, maar de Schepper.

Edwards theologie laat ons zien dat we ons nooit genoeg in God kunnen verblijden. Edwards leert ons dat wij nooit te veel vreugde in God kunnen hebben, eerder te weinig. Hij was nog geen twintig jaar oud toen hij schreef: Ik heb besloten, om me in te spannen om voor mezelf zoveel mogelijk vreugde in de andere wereld te verkrijgen als mogelijk is, met al de kracht, macht, energie en volharding, ja hevigheid, waartoe ik in staat ben'. Dat is bijbels. We lezen in Ps. 37: 4: Verlustig u in de HEERE. In Ps. 100: Dient God met blijdschap. En Paulus schrijft: Verblijdt u in de Heere! Blijdschap in God hebben hebben we eerder te weinig dan teveel. C.S. Lewis heeft eens geschreven: ‘Als je in de evangeliën kijkt naar de schromeloze beloften van belong en als je ziet om wat voor verbijsterende beloningen het gaat, dan krijg e zelfd de indruk dat de Heere onze verlangens niet te sterk, maar te zwak vindt. Wij zijn halfhartige wezens, we rommelen wat met drank en seks en status, terwijl er oneindige vreugde geboden wordt; zoals een onnozel kind dat wil doorgaan met moddertaartjes maken in de gribus omdat het zich niets kan voorstellen bij een vakantie aan zee. We zijn veel te gauw tevreden'.

De theologie van Edwards is erg relevant voor onze tijd. Onze tijd is erg gericht op het individu en zijn geluk. God is klein en de mens is groot. Dat leidt dat ertoe dat op allerlei manieren het menselijk ego gestreeld wordt en we ons op allerlei manieren menen onszelf te moeten verwennen. God is voor ons vaak in zoverre van belang als Hij er is voor mij. Wat heb ik aan Hem? Dat is ook heel belangrijk - maar niet het belangrijkste. God is er niet voor ons, wij zijn er voor God. De mens, niet God staat in het centrum van de ervaring. Dat neigt naar afgoderij en leidt tot narcisme en eigenliefde. Edwards trekt ons daar vandaan door te stellen dat wij er zijn voor God.

Edwards theologie is een aansporing de zonde te haten. Want wat is zonde? Zonde is je geluk zoeken waar het niet te vinden is. Zonde kan je even gelukkig maken, maar nooit lang en blijvend. Dat kan God alleen. Zonde is eigenlijk dat je met minder dan God tevreden bent. Dat is dodelijk. Zonde dat je de dorst van je hart niet lest met levend water, maar met stinkend water.

Edwards theologie bevat een aansporing om in prediking en pastoraat steeds weer de heerlijkheid van de Levende God uit te schilderen en te laten zien dat je met Hem zoveel rijker bent en rijker wordt dan met de afgoden van onze tijd. Zo'n prediking kan ervoor zorgen dat mensen afgetrokken worden van de verleidende paden van de zonde en getrokken worden tot het zoveel heerlijker najagen van de kennis van God.

Edwards perspectief laat ons zien dat wij goede en doordachte theologie nodig hebben. Wat ik vanmorgen gezegd hebt, lijkt misschien abstrakt, maar het is uiterst praktisch en relevant. God is zo rijk dat je zelfs na levenslange studie niet uitgedacht bent. Het wordt alleen maar groter, ontzagwekkender en heerlijker. Ook binnen onze kerken en gemeenten heerst vaak veel oppervlakkigheid. We zijn vaak pragmatisch, we willen snelle oplossingen en snelle antwoorden, zuiverheid in de leer en verdieping van je kennis staan niet altijd hoog aangeschreven. Gevoel en stijl is voor ons soms belangrijker dan inhoud en waarheid. En dat betekent een opdracht om moeilijke vragen niet uit de weg te gaan. Paulus zegt: ‘Wordt geen kinderen in het verstand, maar wees kinderen in boosheid, en wordt in het verstand volwassen' (1 Kor. 14: 20).En daarom: ik hoop dat deze lezing heeft laten zien dat God het waard is dat je je in Hem verdiept. Dat betekent, denk ik, dat je tijd moet nemen voor Schriftstudie, voor het lezen van goede literatuur, voor meditatie. Zodat je kunt vertellen Wie God voor je is. Zodat je ook daadwerkelijk Zijn heerlijkheid kunt weerkaatsen en teruggeven.  Dat begint hier, in dit leven. En Edwards zijn boek met die prachtige gedachte dat zich dat voortzet in het eeuwige leven. Het eeuwige leven is niet statisch, maar kent vooruitgang. Je zult nooit uitgeleerd raken, je zult nooit uitgeliefd raken. Het moment zal nooit komen dat je kunt zeggen: en nu ben ik er. Nu heb ik alles. God is zo rijk dat dat moment er nooit zal komen. Het is als een lijn die eindeloos omhoog gaat, maar nooit een grens bereikt. En daarom is de eeuwigheid niet te lang om God te leren kennen.


© George Whitefield Stichting 2008.