Door Dr. J.I. Packer

Dr. James I. Packer, voorheen Professor of Theology aan het Regent College in Vancouver sinds 1979, is een van de hoofdredacteuren van het blad Christianity Today en een druk bezet leraar. Hij houdt alom lezingen, schrijft veel en is de befaamde auteur van verscheidene, veel verkochte boeken

PackerDe evangelicale beweging wordt door verschillende mensen op verschillende wijzen omschreven. Ik geef de voorkeur aan de volgende definitie: de godsdienst van Bijbel-getrouwe christenen die de Drieëenheid van God belijden, roemen in het kruis van Christus als de enige bron van vrede met God, en die hun geloof willen delen met anderen. Daarnaast stel ik vast dat de evangelischen in het Westen (om maar even niet verder te kijken) een eigen groepsdenken kennen, net als de liberale protestanten, de rooms-katholieken in hun verschillende stromingen en de oosters-orthodoxen.

De evangelische mentaliteit

De factoren die deze gemeenschappelijke evangelicale kijk op de dingen de afgelopen vijftig jaar hebben vormgegeven, zijn onder andere:
- Het onderwijs waarmee de evangelische kerken en organisaties zich hebben laten voeden.
Het gaat dan om de verschillende aspecten van onderwijs in de bijbelse leer (dogmatiek), het onderwijs op het terrein van de persoonlijke geloofsopbouw, de apologetiek en het onderricht in wat je als evangelisch christen heel praktisch geacht wordt te doen.
- Het soort lectuur (boeken, bladen en tijdschriften) dat evangelische christenen voor elkaar produceren.
- Het gevoel een superieur soort trouw aan de Bijbel te kennen en aan de God en de Christus van die Bijbel, een idee dat door evangelische organisaties wordt gecultiveerd.
- Het gevoel bedreigd te worden door de grote overmacht van het establishment van de liberale protestantse en rooms-katholieke machtsgroepen en daarnaast in Noord-Amerika nog eens de grotere machtsinvloed van de wereldse politiek-maatschappelijke instellingen. En wanneer deze ideologische machtsconcentraties aan de orde worden gesteld, leidt dat herhaaldelijk tot een hoop tumult in evangelische kringen.
- Een passie voor effectieve vormen van evangelisatie.
- Een neiging om met name in Noord-Amerika en Groot-Brittannië geleerden en leidersfiguren op een voetstuk te zetten en direct in verband hiermee de woede en het gevoel verraden te worden wanneer men het idee heeft dat zo'n leidersfiguur een standpunt inneemt dat niet past binnen de bijbelgetrouwe kaders van de ‘evangelische orthodoxie'.
 
Binnen de kenmerkende gemeenschappelijke identiteit van de evangelicale beweging valt sterk op dat er een besef is bevoorrecht en geroepen te zijn, het idee voortdurend belaagd te worden, snel ontvlambaar tijdens debatten, een zekere mate van verbaal geweld en dat de neiging bestaat om de mensen die in eigen gelederen al onder vuur liggen, ook nog eens hard aan te pakken.

Of het recente herstel van het zelfvertrouwen binnen de beweging, alsmede de opbloei van haar intellectuele leven deze wat rauwe mentaliteit aan het verzachten zijn, is nog niet duidelijk.
1 Maar het is zeker dat de bovengenoemde starre mentaliteit duidelijk gebleken is in de wijze waarop evangelischen de afgelopen tien jaar in eigen kring debatteerden over de opvatting dat ongelovigen na dit leven in plaats van voor altijd in de hel te moeten verblijven, vernietigd worden, dus ophouden te bestaan.

Het debat over de vernietigingsleer

Ideeën die behoren tot deze zogenaamde ‘vernietigingsleer' zijn al meer dan een eeuw lang diepgaand onder evangelische christenen bediscussieerd.
2 Maar nooit werden ze vast onderdeel van wat evangelischen belijden te geloven. Ook werden ze tot voor kort niet in grote delen van de evangelische wereld besproken.3 In 1987 schreef Clark Pinnock een pittig artikel van twee bladzijden onder de titel Fire, Then Nothing ("Vuur, daarna niets meer")4, maar hoewel dit algemeen werd gelezen, bracht het geen debat op gang. Net zo min als de 500 bladzijden tellende uiteenzetting van hetzelfde standpunt, The Fire That Consumes ("Het vuur dat verteert", 1982) van Edward William Fudge, een begaafde leek uit de Churches of Christ.5 In 1988 verschenen echter uit de hoek van de Anglicaanse evangelische veteranen twee korte artikelen waarin deze leer werd gepropageerd. Acht bladzijden door John Stott in Essentials6 en tien door de inmiddels overleden Philip Edgecumbe Hughes in The True Image.7 Deze twee artikelen deden enorm veel stof opwaaien.

Tijdens "Evangelical Essentials" ("Essentiële geloofswaarheden voor evangelischen"), een conferentie voor 350 leiders die in 1989 werd gehouden aan de Trinity Evangelical Divinity School in Deerfield Illinois, gaf ik een lezing onder de veelzeggende titel: "Evangelischen en de weg der verlossing: nieuwe uitdagingen voor het Evangelie: Alverzoening en rechtvaardiging door het geloof."
8 In die lezing zette ik een gedachtengang uiteen die lijnrecht inging tegen de visie van deze twee door mij zeer gerespecteerde vrienden.9 De conferentiegangers bleken in twee min of meer gelijke kampen verdeeld over deze kwestie. In het verslag erover in Christianity Today stond het volgende: Er rezen ernstige meningsverschillen over de positie van de vernietigingsleer, de visie dat ongeredde zielen na hun dood ophouden te bestaan. [...] De conferentie was in twee bijna even grote kampen verdeeld over de vraag hoe men in de slotverklaring van de conferentie met het vraagstuk zou omgaan. In de voorlopige versie ervan werd de visie niet verworpen.10 Hierna schreef de inmiddels overleden John Gerstner op verzoek van John White, die toen president was van de Amerikaanse Nationale Vereniging van Evangelische Christenen, een antwoord aan Stott, Hughes en Fudge, onder de titel Repent or Perish ("Bekeer je of kom om", 1990).11

In 1992 werden onder de titel Universalism and the Doctrine of Hell ("Alverzoening en de leer over de hel") de lezingen uitgegeven die waren gehouden op de vierde Edinburghse Conferentie over christelijke dogmatiek.
12 Hierin stonden onder andere The Case for Conditional Immortality ("Argu­menten voor voorwaardelijke onsterfelijkheid") van John W. Wenham en The Case Against Conditionalism: A Response to Edward William Fudge ("Argumenten tegen voorwaardelijkheid: een antwoord op Edward William Fudge") van Kendall S. Harmon.

Dit was echter niet alles. Er kwamen allerlei semi-populaire boeken uit, waarin de werkelijkheid en het altijd durende voortbestaan van de hel opnieuw werden bevestigd: Crucial Questions About Hell ("Cruciale vragen over de hel") door Ajith Fernando (1991)
13, An Angry God? ("Een boze God?") door Eryl Davies (1991)14, The Other Side of the Good News ("De andere kant van het goede nieuws") door Larry Dixon (1992)15, Four Views on Hell ("Vier visies op de hel") door William Crockett, John Walvoord, Zachary Hayes en Clark Pinnock (1992)16, The Road to Hell ("De weg naar de hel") van David Pawson (1992)17, Whatever Happened to Hell? ("Wat is er eigenlijk met de hel gebeurd?") van John Blanchard (1993)18, The Battle for Hell: A Survey and Evaluation of Evangelicals' Growing Attraction to the Doctrine of Annihilationism ("De strijd over de hel: een overzicht en evaluatie van de groeiende instemming onder evangelicalen met de leer van de vernietiging") door David George Moor (1995)19 en Hell on Trial: The Case for Eternal Punishment ("De hel voor de rechtbank: argumenten voor een eeuwige straf") door Robert A. Peterson (1995)20. Al deze boeken gaan vrij uitgebreid tegen de vernietigingsleer in. En het debat duurt voort.

Negentiende-eeuwse visies op vernietiging

Waarover is men het precies oneens? De vraag is in feite exegetisch, maar heeft theologische en pastorale implicaties. Het komt neer op de vraag wat Jezus bedoelde toen Hij zei dat diegenen die bij het Laatste Oordeel verbannen worden uit Gods aanwezigheid, "heengaan naar de eeuwige straf" (Matt. 25:46). Bedoelde Hij hier een toestand van straf door eindeloze pijniging of een definitieve beëindiging van iemands bewuste bestaan? Met andere woorden: is de straf eeuwig in lengte, of alleen in consequentie? De meerderheid van de christenen heeft zich altijd aan het eerste gehouden en doet dat nog steeds. De evangelische aanhangers van de vernietigingsleer scharen zich aan de zijde van vele Jehova's getuigen, Zevendedags-adven­tisten en vrijzinnigen, in feite van bijna allen die niet de alverzoening aanhangen, en houden het op vernietiging. Maar verder lopen de visies van evangelische aanhangers van de vernietigingsleer sterk uiteen en is er van overeenstemming geen sprake.
21

Sommigen hebben beweerd dat deze vernietiging plaatsvindt onmiddellijk na het vonnis door Jezus tijdens het Laatste Oordeel, nadat de persoon in de interimstaat vóór de opstanding is bestraft met vele pijnigingen zoals de rijke man in de gelijkenis in Lukas 16. Anderen zijn van mening dat iedereen die uit Jezus' aanwezigheid wordt uitgebannen, hierna als straf een pijniging moet doormaken, waarvan de intensiteit en duur ongetwijfeld afhankelijk zijn van de persoonlijke zonden, en vervolgens wordt vernietigd. Sommigen baseren hun vernietigingsleer op een aangepaste antropologie (leer over de mens). Zij zeggen dat het voor niemand natuurlijk is om eindeloos voort te bestaan, maar dat we zijn gemaakt als psycho-fysische eenheden, oftewel individuele persoonlijkheden (zielen) die in een lichaam leven, en dat daarom het bewustzijn eindigt wanneer de ziel het lichaam verlaat. Nadat we ons lichaam voor het eerst verlaten (de eerste dood), is er dus geen interimperiode, maar enkel een staat van bewusteloosheid die voortduurt totdat we op de Dag der Opstanding een nieuw lichaam krijgen. Nadat de opgestane ongelovigen uit de aanwezigheid van Christus zijn verbannen, komt er een einde aan hun bewuste bestaan (de tweede dood), wanneer - en omdat - hun opstandingslichaam ophoudt te bestaan.

Sommigen die aldus redeneren, bevestigen echter dat er wel een bewuste interimstaat is, met vreugde voor de verlosten en verdriet voor zondaars, zoals altijd algemeen in de Kerk geloofd lijkt te zijn. Allen die deze aangepaste antropologie aanhangen, noemen hun visie ‘voorwaardelijke onsterfelijkheid', een term die is bedacht om duidelijk te maken dat het voortbestaan na de dood, dat de godsdiensten voor zich zien en waarnaar de meeste - zo niet alle - mensen verlangen, een gave is die God alleen geeft aan gelovige christenen, terwijl Hij de rest van het mensdom op een gegeven moment gewoonweg vernietigt. De voorwaarde om voort te bestaan is dus dat men gelooft in Jezus Christus, voor alle anderen geldt de vernietiging.
22

Historisch gezien zijn dit negentiende-eeuwse visies. De negentiende eeuw was een tijdperk van schaamteloze uitingen van twijfel aan zaken die vroeger werden aangenomen, overmoedige dromen over verbetering van allerlei dingen en krachtige pogingen, op het vlak van zowel het intellect als de technologie, om dit te bewerkstelligen. Het christelijke onderwijs over de hel, zoals dat altijd geleerd was, werd in twijfel getrokken in het licht van het progressieve, door het moderne nuttigheidsdenken (utilitarisme) geïnspireerde denken. Men ging ervan uit dat vergelding alleen, zonder dat iets of iemand erdoor verbeterd wordt, in geen geval voldoende reden is om te straffen en zeker niet als die straf oneindig is. Hieruit concludeerde men dat het idee dat God iemand na diens dood in permanente staat van pijn zou bewaren, God onwaardig is en dat men daarom van de traditionele visie van eeuwige straf diende af te stappen en een andere uitleg moest zien te vinden voor de teksten die de oude visie schenen te leren.

Bijbelgetrouwe revisionisten ontwikkelden hiervoor twee werkwijzen, allebei in wezen speculatief op de manier van Origenes, die zich door de toenmalige gevestigde filosofie liet voorzien van een raamwerk voor de interpretatie van teksten en die de hiaten in wat deze teksten leren door diezelfde filosofie liet opvullen.

De eerste manier was de alverzoening, de leer dat alle mensen die bestaan, uiteindelijk in de hemel terechtkomen, waarbij wordt gespeculeerd over de manier waarop de mensen die in ongeloof sterven er terechtkomen via een pijnlijke omweg. De tweede manier was de vernietigingsleer, de leer dat de mensen in de hemel uiteindelijk de enige mensen zullen zijn die bestaan, waarbij wordt gespeculeerd over de vraag wanneer de ongelovigen worden vernietigd. De argumenten die door de evangelische aanhangers van de vernietigingsleer van vandaag worden gebruikt, verschillen in wezen niet van de argumenten die door hun voorgangers van de negentiende eeuw werden gebruikt.

De Bijbel blijft leidraad


Voordat we deze argumenten verder bespreken, dienen we twee theologische en pastorale waarschuwingen te laten horen.

Visies op de hel dienen alleen te worden besproken binnen het raamwerk van het Evangelie
Waarom? Omdat Jezus en de nieuwtestamentische schrijvers alleen maar over de hel spreken in het licht van het Evangelie. De bijbelse manier om bijbelse thema's te behandelen, is ze niet alleen binnen hun bijbelse inhoud, maar ook binnen hun bijbelse verbanden te bekijken. Zoals Peter Toon opmerkt:
[...] Jezus' prediking en onderwijs aangaande Gehenna, duisternis en verdoemenis werden gegeven binnen de context van Zijn verkondiging en verklaring van Gods Koninkrijk, het heil en het eeuwige leven. Ze werden nooit voorgesteld als onderwerpen voor onafhankelijke overdenking en studie. Dit laatste is door theologen van naam vaak benadrukt.
23 [...] [De hel] maakt deel uit van het gehele Evangelie en kan er dus niet uit worden weggelaten. [...] Mensen waarschuwen voor de hel betekent dat de hel een werkelijkheid is of kan zijn. Het is daarom onvermijdelijk dat we een levendige beschrijving van de hel geven, tenminste in termen van de ‘poena damni' (de pijn van het mislopen van de heerlijkheid) en mogelijk van de ‘poena sensus' (pijn van de zintuigen, m.a.w. waargenomen pijn), maar [...] altijd in de wetenschap dat we figuurlijk spreken.24

Het christelijke idee van de hel is geen losstaand concept van pijn omwille van de pijn - dat is de ‘barbaarsheid', het ‘sadisme', de ‘wreedheid' en ‘wraakgierigheid' waarvan de aanhangers van de vernietigingsleer diegenen beschuldigen die in een hel geloven waar geen einde aan komt.
25 Het christelijke idee van de hel is een door het Evangelie gevormd besef van drie met elkaar samenhangende soorten ellende - namelijk de uitsluiting buiten Gods genadige aanwezigheid en gemeenschap, de straf en de verdelging - die over diegenen komen die in hun negatieve houding tegenover Gods nederigmakende barmhartigheden, de Vader en de Zoon reeds buiten hun hart hadden gesloten.

De rechtvaardigheid van Gods laatste oordeel, dat volgens het Evangelie door Jezus zal worden uitgevoerd, ligt in twee zaken. Ten eerste ontvangen de mensen wat ze niet alleen verdienen, maar bovendien zelf hebben verkozen, namelijk voor altijd zonder God te zijn en daarom zonder al het goede dat Hij geeft. Ten tweede wordt in het oordeel rekening gehouden met de hoeveelheid kennis van Gods Woord, werk en wil, die door de persoon in kwestie waren verworpen (zie Luk. 12:24-48, Rom. 1:18-20,32; 2:4,12-15). De hel is volgens het Evangelie geen immorele wraak maar morele vergelding en alle discussie over de duur ervan voor hen die daar verblijven, dient binnen dit raamwerk plaats te vinden.

Visies op de hel mogen niet worden bepaald door overwegingen om troost te willen bieden
John Wenham heeft gezegd:
Wees je bewust van de enorme natuurlijke aantrekkingskracht van iedere uitweg die het idee van eeuwige zonde en eeuwig lijden uit de weg gaat. De verleiding om de waarschijnlijk glasheldere uitspraken van de Bijbel te verdraaien, is groot. Het is de ideale situatie om onbewust te gaan rationaliseren.
26

John Stott heeft gezegd:
Emotioneel gezien vind ik het concept [van eeuwige, bewuste pijniging] ondraaglijk en ik begrijp niet hoe mensen ermee kunnen leven zonder ofwel hun gevoelens van zich af te duwen, ofwel onder de druk te bezwijken. Onze emoties zijn echter een fluctuerende, onbetrouwbare gids voor de waarheid en mogen niet worden verheven tot een volkomen autoriteit die bepaalt wat waar is en wat niet. [...] Mijn vraag moet niet zijn - en is ook niet: "wat zegt mijn hart?", maar: "wat zegt Gods Woord?"
27

Beide mannen werden aanhangers van de vernietigingsleer. Daarin hadden ze waarschijnlijk ongelijk, maar ze deden het om de juiste redenen: niet omdat het draaglijker voor hen was (hoewel dat ook het geval was), maar omdat ze het in de Bijbel meenden te vinden. Wat onze visie aangaande het vraagstuk ook is, ook wij dienen ons te laten leiden door de Bijbel en door niets anders.

De argumenten voor de vernietigingsleer

Een straf met eeuwigdurende gevolgen
Het eerste argument voor de vernietigingsleer is noodzakelijkerwijze een poging om de uitdrukking "eeuwige straf" in Matt. 25:46 te verklaren. Het loopt hier parallel met de uitdrukking "het eeuwige leven" en impliceert hier niet per sé oneindigheid. Men wijst er terecht op dat "eeuwig" (aionios) in het Nieuwe Testament "behorende bij de komende eeuw" betekent, in plaats van dat het direct een tijdsaspect aanduidt. Toch waren de nieuwtestamentische schrijvers unaniem in hun verwachting dat de komende eeuw oneindig zou zijn. Het probleem van de aanhanger van de vernietigingsleer blijft dus onopgelost. Het idee dat het leven in de komende eeuw voortduurt terwijl de bestraffing niet voortduurt, lost het probleem niet op. Basil Atkinson, volgens Wenham "een excentrieke, ongehuwde academicus"
28, die echter filoloog van beroep is en de mentor van Wenham en Stott werd op het vlak van de filologie (historische en vergelijkende taal- en literatuurwetenschap), schreef:
Wanneer het bijvoeglijk naamwoord "aionios", dat "eeuwigdurend" betekent, in het Grieks wordt gebruikt met zelfstandige naamwoorden die actie aangeven, verwijst het naar het resultaat van de actie, niet naar het proces zelf. Daarom is de uitdrukking "eeuwige straf" vergelijkbaar met "eeuwige verlossing" en "eeuwig heil", allebei bijbelse uitdrukkingen. [...] De verlorenen ondergaan niet voor eeuwig een proces van bestraffing, maar worden eens en voor altijd gestraft met eeuwigdurende gevolgen.
29

Hoewel deze bewering voortdurend wordt gedaan door de aanhangers van de vernietigingsleer, die hun positie op geen andere wijze kunnen staven, wordt ze niet gesteund door taalkundigen. Bovendien wordt zo het probleem niet opgelost, omdat men uitgaat van de veronderstelling dat de straf een tijdelijk en geen voortdurend gebeuren is. Hoewel het misschien niet volkomen onmogelijk is, maakt deze redenering een onnatuurlijke indruk. Ze tracht het probleem te omzeilen en maakt uiteindelijk een wanhopige indruk.

Vernietiging als natuurlijke betekenis van het Nieuwe Testament?
Het tweede argument is dat wanneer het idee van de intrinsieke onsterfelijkheid van de ziel (d.w.z. van de bewuste persoon) eenmaal terzijde is geschoven als een Platonische inbreuk in de exegese van de tweede eeuw, dan duidelijk wordt dat de enige natuurlijke betekenis van de nieuwtestamentische voorstellingswereld van dood, vernietiging, vuur en duisternis als aanwijzingen van de bestemming van ongelovigen is, dat die mensen ophouden te bestaan. Dit blijkt bij nader inzien echter niet zo te zijn. Voor evangelischen is de analogie van de Schrift (het axioma dat de Bijbel één geheel vormt en zichzelf niet tegenspreekt en de kracht in zich heeft om het eigen onderwijs zelf te verklaren) een principe dat alle interpretatie bepaalt. En hoewel er teksten zijn die geïsoleerd, los van de rest van de bijbelse openbaring, suggesties in zich kunnen dragen die de vernietigingsleer lijken te staven, zijn er andere teksten die op geen enkele wijze in dit schema kunnen worden ingepast. Maar geen enkele theorie over wat de Bijbel bedoelt die niet álle relevante uitspraken van de Bijbel over dit onderwerp omvat, kan waar zijn.

Uit Judas 6 en Matt. 8:12, 22:13 en 25:30 blijkt dat ‘duisternis' wijst op een staat van ontbering en ellende, maar niet van vernietiging in de zin dat men ophoudt te bestaan. Alleen mensen die bestaan kunnen wenen en met hun tanden knarsen, zoals volgens de Bijbel zal gebeuren met diegenen die naar de duisternis worden verbannen.

Nergens in de Schrift houdt de dood totale vernietiging in. De lichamelijke dood is het begin van een andere wijze van bestaan, die ‘sheol' of ‘hades' wordt genoemd; en in overdrachtelijke zin is dood een bestaan zonder God en genade. Nergens bevestigt de Bijbel het idee, dat we bij Guillebaud
30 en anderen vinden, dat de "tweede dood" van Openb. 2:11; 20:14 en 21:8 betekent of inhoudt dat men ophoudt te bestaan.

Uit Luk. 16:22-24 blijkt dat - net als in veel buiten-bijbelse, apocalyptische geschriften - het vuur een voortdurend, pijnlijk bestaan inhoudt. De angstaanjagende bewoordingen van Openb. 14:10, 19:20 en 20:10 en van Matt. 13:42,50 bevestigen dit.

In 2 Thess. 1:9 legt Paulus de betekenis uit van "boeten met een eeuwig [aionios] verderf", door eraan toe te voegen: "ver van het aangezicht des Heeren en van de heerlijkheid zijner sterkte". Deze toevoeging bevestigt de uitsluiting en ontzenuwt het idee dat "verderf" totale vernietiging kan betekenen. Alleen wie bestaat kan ver van Gods aangezicht zijn. Er is vaak op gewezen dat in het Grieks de natuurlijke betekenis van de woorden die ‘verderf' aanduiden (zelfstandig naamwoord: olethros; werkwoord: apollumi), ‘kapot maken' is. Wat wordt ‘verdorven', kan niet meer worden gebruikt, maar het is niet volkomen vernietigd en heeft niet opgehouden te bestaan.

De aanhangers van de vernietigingsleer reageren hierop met bijzondere pleidooien. Soms voeren ze aan dat dergelijke verwijzingen naar een voortdurend lijden zoals we eerder zagen, slechts slaan op een tijdelijke ervaring van de verlorenen voordat ze worden vernietigd. Maar dit is het ontwijken van de vraag aan de hand van speculatieve ‘eisegese'. Ook wordt zo de oorspronkelijke bewering dat het nieuwtestamentische beeld van eeuwig verderf automatisch vernietiging inhoudt, opgegeven. Peterson citeert uit John Stott's werk, dat hij "de beste verdediging van de vernietigingsleer" noemt
31, het volgende commentaar op de woorden "En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden" in Openb. 14:11:
Het vuur zelf wordt "eeuwig" en "onuitblusbaar" genoemd, maar het zou zeer vreemd zijn als datgene dat erin wordt gegooid onvernietigbaar zou blijken. Onze verwachting is het omgekeerde: het zou voor eeuwig worden vernietigd, niet voor eeuwig worden gepijnigd. Vandaar de rook (het bewijs dat het vuur zijn werk heeft gedaan) die "opstijgt in alle eeuwigheden."

"Integendeel", antwoordt Petersen,
We zouden verwachten dat de rook zou ophouden wanneer het vuur zijn werk had gedaan. [...] De rest van het vers bevestigt onze interpretatie: "En zij hebben geen rust, dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden".
32
Hier lijkt niets tegen in te brengen.

Het taalkundige argument faalt dus op alle punten. Wanneer iemand zegt dat bepaalde teksten, op zichzelf genomen, volkomen vernietiging zouden betekenen, bewijst dat niets zolang andere teksten dat duidelijk niet doen. We gaan verder.

Een tijdelijke periode van pijniging?
Het derde argument is dat het buiten proporties en onrechtvaardig van God zou zijn om de verlorenen eindeloos met Zijn straffende vergelding te bezoeken. Stott schrijft:
Ik betwijfel of ‘eeuwige, bewust ondergane pijniging' te rijmen is met de bijbelse openbaring van Gods rechtvaardigheid, behalve misschien (zoals is beweerd) wanneer de onboetvaardigheid van de verlorenen ook eeuwig voortduurt.
33

De onzekerheid die in Stotts "misschien" wordt uitgedrukt, is vreemd, want er is geen reden om te denken dat de opstanding van de verlorenen tot het oordeel verandering in hun karakter zal brengen. En er is dus alle reden om aan te nemen dat hun opstandigheid en onboetvaardigheid even lang zullen voortduren als zijzelf. En dat maakt een voortdurende verbanning uit Gods aanwezigheid volkomen terecht. Maar afgezien daarvan is het duidelijk dat het argument, als het zou kloppen, teveel zou bewijzen en uiteindelijk juist zou ondermijnen wat de aanhanger van de vernietigingsleer tracht te bewijzen.

Want wanneer, zoals de bewering suggereert, het onnodig wreed van God is als Hij de verlorenen eindeloos in leven houdt om hen te pijnigen, omdat Zijn rechtvaardigheid dit niet vereist, hoe kunnen de aanhangers van de vernietigingsleer dan in verband met Gods rechtvaardigheid verklaren dat deze mensen na hun dood überhaupt nog pijn moeten lijden? Waarom zou die rechtvaardigheid, die volgens deze visie vereist dat ze toch worden vernietigd, geen genoegdoening worden gedaan door vernietiging bij overlijden? Bijbelgetrouwe aanhangers van de vernietigingsleer, die niet onder de bijbelse verwachting van de uiteindelijke opstanding uit de doden tot het oordeel van zowel ongelovigen als gelovigen uit kunnen, geven toe dat God dat niet doet. Sommigen geven ook toe, zoals we eerder zagen, dat er enige pijn zal worden toegebracht na het oordeel en voor de vernietiging. Maar als Gods rechtvaardigheid alleen vernietiging vereist en dus niet de pijn, wordt deze pijn onnodig wreed. En zo wordt God in feite beschuldigd van precies die onvolkomenheid waarvan de aanhangers van de vernietigingsleer Hem zo graag onschuldig willen verklaren, terwijl ze de hoofdstroom binnen het christendom veroordelen omdat ze dergelijke zaken aan God toeschrijven.

Echter, als Gods rechtvaardigheid werkelijk vereist dat er naast de vernietiging ook enige mate van pijniging plaatsvindt, en als voortdurende vijandigheid, opstandigheid en onboetvaardigheid tegenover God van de kant van de ongelovigen een feit blijft zelfs na hun overlijden, dan is er geen moment waarop het voor God of mens mogelijk is om te zeggen dat er genoeg straf is gegeven, er niet meer straf is verdiend en meer straf onrechtvaardig zou zijn. Het argument komt als een boemerang terug bij de voorstanders van deze leer, omdat het hen onverbiddelijk aan dit dilemma vastpint. Basil Atkinson was wijzer. Hij doet de volgende uitspraak:
Met betrekking tot de uiteindelijke staat van de verlorenen ben ik [...] ieder debat dat gebaseerd is op het karakter van God uit de weg gegaan; want ik zou het oneerbiedig vinden zelfs maar te proberen me daarover een oordeel te vormen.
34
Ongetwijfeld voorzag hij de valstrikken waartoe een dergelijk argument leidt.

Bedorven vreugde?

Het vierde argument is dat de vreugde van de verlosten in de hemel zou worden bedorven door de wetenschap dat sommigen voortdurend hun verdiende straf ontvangen. Dit kan echter niet worden gezegd van God, alsof de uitdrukking van Zijn heiligheid in de vergelding pijnlijker is voor Hemzelf dan voor de overtreders. En omdat christenen in de hemel op God zullen lijken in hun karakter, omdat ze zullen liefhebben wat Hij liefheeft en zich zullen verheugen in alle aspecten waarin God zich openbaren zal, inclusief de openbaring van Zijn gerechtigheid (waarin de christenen in de Schrift zich inderdaad al in deze wereld verheugen), is er geen reden om te denken dat hun eeuwige vreugde op die wijze zal worden beperkt.
35

Broederlijke gemeenschap niet verbreken

Het is smakeloos om in geschrift te redetwisten met gerespecteerde mede-evangelischen, waaronder enkele goede vrienden en waarvan sommigen (ik wil hier in het bijzonder Atkinson, Wenham en Hughes noemen) reeds bij de Heere zijn. Daarom laat ik het hierbij. Mijn doel was slechts het debat te bespreken en te beoordelen hoe sterk de gehanteerde argumenten zijn. Dat heb ik gedaan. Ik denk niet dat ik het eens ben met Peter Toon, wanneer hij zegt dat "het bespreken van de vraag of de hel eeuwige straf betekent of vernietiging na het oordeel [...], zonde van de tijd is en bovendien een poging om te weten wat we niet kunnen weten".
36 Wel denk ik dat hij gelijk heeft als hij zegt dat de hel "deel uitmaakt van het geheel van het Evangelie" en dat "mensen waarschuwen om de hel te vermijden betekent dat de hel een realiteit is."37 Alle mensen die besluiten om anderen te waarschuwen voor de hel, kunnen met recht verklaren dat ze evangelisch zijn en met anderen samenwerken in hun bediening. Wanneer John Stott dringend verzoekt dat "de uiteindelijke vernietiging van de zondaars op zijn minst aanvaard zou moeten worden als een legitiem, bijbels gefundeerd alternatief voor hun eeuwige, bewuste pijniging"38, vraagt hij teveel. Want de bijbelse fundering van deze visie blijkt, zoals we zagen, bij nader inzien ontoereikend te zijn. Het zou echter verkeerd zijn om verschillen van mening over dit onderwerp te laten leiden tot het verbreken van de broederlijke gemeenschap, hoewel het een zeer verblijdende zaak zou zijn voor de christelijke wereld indien de meningsverschillen zouden kunnen worden opgelost.

Vertaling: Marjolein Turner-Prins


1. De klaagzangen van David Wells, No Place for Truth, [Grand Rapids: Eerdmans, 1993] en Mark Noll, The Scandal of the Evangelical Mind [Grand Rapids: Eerdmans, 1994], vertellen slechts het halve verhaal. Hoewel de evangelische theologie en wereldbeschouwing op sommige plaatsen en in sommige aspecten inderdaad vervormd en versplinterd zijn, wordt er momenteel met opvallende energie gewerkt aan verbetering.
2. Verdere bijzonderheden kunnen worden gevonden in The Conditionalist Faith of Our Fathers van LeRoy Edwin Froom (2 Volumes) [Washington D.C.: Review and Herald, 1965-66] en in "The Nineteenth and Twentieth Century Debates about Hell and Universalism" door David J. Powys, in Universalism [Paternoster Press en Grand Rapids: Baker, 1922], pp. 93-138.
3. Ik stelde dit in "The Problem of Eternal Punishment" in Crux XXVI.3, September 1990, p. 23. John Wenham betwistte mijn uitspraak, omdat evangelischen veel over het onderwerp spraken in de tweede helft van de negentiende eeuw, in wat hij noemde de "hoogtijdagen van de ‘leer van de voorwaardelijke onsterfelijkheid' (‘conditionalism') onder de evangelischen" (Universalism..., p. 181 en noot 27). Ergens over spreken is echter niet hetzelfde als ergens van overtuigd zijn. Het bewijs voor mijn stelling wordt gevonden in het feit dat geen bekende evangelische uitgever gevonden kon worden voor drie van wat Robert A. Peterson aangeeft als "de vier beste boeken waarin de vernietigingsleer wordt voorgestaan" (Hell on Trial [Philipsburg: Presbyterian & Reformed Publishing, 1995], pp. 161-162), namelijk The Righteous Judge van Harold E. Guillebaud, zelf gedrukt, 1964, Life and Immortality van Basil F. C. Atkinson, zelf gedrukt, geen datum (rond 1968) en The Fire That Consumes door Edward William Fudge.
4. Christianity Today, 20 maart 1987, pp. 40-41. Pinnock werkte deze gedachte uit in "The Destruction of the Finally Impenitent", Criswell Theological Review 4 (voorjaar 1990), pp. 243-59.
5. [Houston: Providential Press, 1982]. Robert A. Morey beschreef zijn kanttekeningen en een korte reactie in Death and the Afterlife [Minneapolis: Bethany House, 1984], p. 124 vv., 205. Een herziene en verkorte editie, met Fudge's antwoorden aan critici, verscheen in 1994 [Carlisle: Paternoster Press, 1994].
6. David L. Edwards en John Stott, Essentials [Londen: Hodder & Stoughton, 1988], pp. 313-320.
7. [Grand Rapids: Eerdmans, 1989] en [Leicester: Inter-Varsity Press, 1989], pp. 398-407.
8. Kenneth Kantzer en Carl F. H. Henry, red., Evangelical Essentials [Grand Rapids: Zondervan, 1990], pp. 107-136.
9. De gedachtengang werd ontwikkeld in het artikel in Crux, zie noot 3.
10. Christianity Today, 16 juni 1989, pp. 60,63.
11. [Ligonier, Pennsylvania: Soli Deo Gloria Publications, 1990].
12. Zie noot 2.
13. [Eastbourne: Kingsway, 1991].
14. [Bridgend: Evangelical Press of Wales, 1991].
15. [Wheaton: Bridgepoint Books (Victor Books), 1992].
16. [Grand Rapids: Zondervan, 1992].
17. [Londen: Hodder & Stoughton, 1992].
18. [Darlington: Evangelical Press, 1993].
19. [Lanham, Maryland: United Press of America, 1995].
20. Zie noot 3.
21. Zie voor een overzicht van de visies "The Nineteenth & Twentieth Century Debates about Hell and Universalism" door David J. Powys, in Universalism..., pp. 93-129.
22. Naast haar moderne evangelische vertolkers heeft de leer van ‘voorwaardelijke onsterfelijkheid' in de afgelopen 150 jaar steun ontvangen van een breed gamma van anderen in de protestantse wereld. Zie "Annihilationism" door B.B. Warfield, in zijn Works [Grand Rapids: Baker, 1981], p. ix., pp. 447-457, Peter Toon in Heaven and Hell [Nashville: Thomas Nelson, 1986], pp. 175-181 en de artikelen "Annihilationism" en "Conditional Immortality" in Evangelical Dictionary of Theology, Walter A. Elwell, red., [Grand Rapids: Baker, 1984].
23. Ibid., p. 199.
24. Ibid., pp. 200-201.
25. De term "barbaarsheid" ("Savagery") komt uit Evangelism through the Local Church van Michael Green [Londen: Hodder & Stoughton, 1990]; "sadisme" ("sadism") komt uit Universalism... van J.W. Wenham, p. 187. De andere twee woorden komen van Clark Pinnock, in Criswell Theological Review 4 (1990), p. 246.
26. Wenham, The Enigma of Evil [Grand Rapids: Zondervan, 1985], pp.37-38.
27. Stott, Essentials, pp. 315-316.
28. Wenham, Universalism..., p. 162, noot 3.
29. Atkinson, Life and Immortality, p. 101.
30. H.E. Guillebaud, The Righteous Judge, p. 14.
31. Peterson, Hell on Trial, p. 162. Wenham beschrijft Stott's bladzijden als een "vluchtige" behandeling, Universalism..., p. 167. Petersons beoordeling toont mijns inziens meer inzicht.
32. Ibid., pp. 168-169; citaat van Stott, Essentials, p. 316.
33. Ibid., p. 319.
34. Ibid., p. iv.
35. Deze zinnen komen vooral uit Packer, art. cit., p. 23.
36. Ibid., p. 201.
37. Ibid.., p. 250.
38. Ibid., p. 320.

© 1998 George Whitefield Stichting.