P.A. Bergwerff
Het was een van mijn reisgenoten die onze aandacht erop vestigde. We waren inmiddels halverwege New York-Philadelphia en het sneeuwde licht. "Hé, kijk, zie je die auto? Die bumpersticker net als bij Keller!". Schuin voor ons reed een van die Jeep-achtige voertuigen, die hier - net als bij ons in Nederland - bij bosjes de autosnelwegen ‘veryuppen'. Met één verschil. Deze had een visje achterop en op z'n bumper stond de opmerkelijke tekst: Our God is an angry God.
Opmerkelijk, eigenlijk is dat nog mild uitgedrukt. "Onze God is een verbolgen God." Een boze God, zo u wilt. Is dat niet een wat èrg bizarre manier van evangeliseren? Zou "God is liefde", of "Jezus houdt van u" het niet beter doen in onze, van gefrustreerde babyboomers zwangere tijden? Zijn die - de huidige eindveertigers, beginvijftigers dus - juist niet grootgebracht door autoritaire vaders die hun een al even autoritair Godsbeeld aanpraatten? En was de winst van de laatste decennia nou juist niet dat we in kerkdiensten, op bijbelclubs en in pastorale gesprekken een God hebben leren kennen die Zijn hand op je schouder legt en je te kennen geeft: "Je mag er zijn"? Nu zou die bumpersticker natuurlijk kunnen toebehoren aan een fundamentalistische houwdegen die meent dat deze zondige wereld slechts een boodschap past: "U wacht het eeuwig verderf". Dat is niet geheel ondenkbaar, want de gemiddelde boodschap van die in de VS massaal toegepaste stickerplakkerij kenmerkt zich door een grote stelligheid. Het is dus een bepaald type mensen dat ze gebruikt. Een stellig type dat niet wars is van een groot woord. Des te opmerkelijker was het dat wij twee dagen daarvoor in hartje Manhattan, in het auditorium van een van die aftandse middelbare-schoolklassen zoals men die uit menige Amerikaanse tv-serie kent, exact dezelfde boodschap hadden gehoord. Dat gebeurde ‘s zondags en de plaats van handeling was een eredienst van Redeemer Presbyterian Church, een gemeente die waarlijk geen fundamentalistische smetten aangewreven kan worden. En dat geldt in nog sterkere mate voor haar predikant, dr. Timothy Keller.
In de Nederlandse christelijke pers is in het verleden al eens aandacht besteed aan deze opmerkelijke gemeente, een paar blokken verwijderd van Central Park. En het was ook voor mij niet de eerste keer dat ik plaatsnam in een van de verschoten bioscoopstoelen, waarin met mij zich zo'n vijftienhonderd New-Yorkers - gemiddelde leeftijd een jaar of dertig - neerzetten voor hun wekelijkse eredienst.
U moet van mij aannemen dat ik niet snel mijn emoties de vrije loop pleeg te laten ten aanzien van gebeurtenissen die ik meemaak - hoe indrukwekkend ook -, of mij erg enthousiast zal uitlaten over woorden of daden van mensen, hoe bovenmate boeiend of imponerend die ook zijn. Die terughoudendheid zit me nu eenmaal in de genen. Toch betrap ik mezelf er telkens weer op dat ik na een bezoek aan Redeemer wel de neiging heb mij wat uitbundiger dan normaal uit te drukken.
Geestelijke haven
Mijn geestdrift betreft deels de vormgeving van de erediensten. Hun karakter valt misschien het beste te omschrijven als enerzijds stijlvol en ernstig, maar tegelijk ongedwongen en onbekommerd. Geen dwangbuis, maar ook geen religieuze show. Even ‘natuurlijk' als ‘s morgens enkele werken van Buxtehude, uitgevoerd door een trio met piano, cello en gitaar en het optreden van een bariton zich voegen in de dienst, zo is dat ‘s middags het geval met een jazzcombo.
Zoiets is dus mogelijk. Menige Nederlandse kerkganger, gewend aan de vormen van eredienst zoals ze bij ons historisch gegroeid zijn, zal er op papier wellicht vreemd tegenaan kijken: een ‘jazzservice'? En toch, wie het meemaakt, zal anders oordelen. Het zijn geen shows, de diensten van Redeemer. Het zijn ook geen gekunstelde mixtures van traditionele liturgie en opwekkingsliedjes. Zoiets zouden wij er - al ‘vernieuwend' - misschien in Nederland van maken. Nee, beide keren ademen de samenkomsten de diepe ernst van de ontmoeting met de hoogheilige God. Maar wel in de entourage van de specifieke cultuur waarin de kerkgangers leven en werken. En dat zijn volbloed New-Yorkers, die kerkgangers. Yuppen voor een belangrijk deel, naar de stad getrokken carrièremakers die in de flitsende glamour van de wereldstad het Echte Leven dachten te vinden, maar in de werkelijkheid van dit moderne Babel vooral peilloze eenzaamheid en leegheid aantroffen. Maar ook mensen uit de brede gayscene in Manhattan, hispanics (de - veelal arme - immigranten uit Latijns-Amerikaanse landen), thuislozen en ex-criminelen: blanken, zwarten, Aziaten. Ze kwamen en ze komen nog steeds, met grote aantallen. En niet vanwege radioreclames of andere publiciteitsacties. Nee, van mond tot mond ging het bemoedigende verhaal van deze ooit met een handjevol gereformeerden begonnen geestelijke haven.
Meer nog dan van de liturgische inrichting ben ik - opnieuw - onder de indruk van de preek van Tim Keller. Zoals de diensten gespeend zijn van elke religieuze luidruchtigheid en oppervlakkigheid (waar je in de VS echt niet lang naar hoeft te zoeken), maar daarentegen heiligheid ademen, zo ontbeert het optreden van Keller elke gemaaktheid, elke show. Hij levert een dik half uur lang een opbouwende, troostende, maar ook vermanende preek. Geen eenvoudig verhaal overigens. Z'n gehoor moet erbij blijven. Eigenlijk is het gewoon een goede gereformeerde preek: uitleg van de Schriften, actualisering naar vandaag en toepassing aan het hart van de hoorders. Geen stemverheffingen of verbuigingen, niks geen retorica.
Rode lijn
En het is al evenmin een populaire boodschap die de predikant brengt. Vanmorgen preekt hij over Jesaja 64 en 65 en hij verkondigt niet een God die lievig de ongerechtigheden van Zijn volk door de vingers ziet, maar een God die toornt over de zonden.
"You need an angry God": we kunnen niet zonder een verbolgen God.
Ik herinner me de reclameaffiche die ik de avond ervoor in de metro had gezien. Een of andere mainline-kerk (van modernistische snit dus) prees er haar waren op aan: "You don't have to be a sinner...": U hoeft geen zondaar te zijn om iets aan de kerk te hebben. Kellers verhaal is het tegendeel: zonder menselijk besef van de goddelijke toorn over de zonde geen vergeving.
Het is een rode lijn die door al Kellers preken en publicaties heenloopt: het evangelie van Jezus Christus is allereerst vergeving van zonde. Niet primair vergeving van zonden en zondetjes, maar van zondigheid, de afgoderij waardoor wij zaken die op zichzelf genomen niet altijd fout, of zelfs gewoon goed zijn, de plaats van God in ons leven laten innemen. Het gaat om de zonde achter de zonden. En het christelijke antwoord daarop is dan ook niet moralisme, dat is slechts symptoombestrijding. Het antwoord is uitgedreven worden naar de God die je zondigheid wil vergeven.
In Jezus Christus aanvaardt de HERE je daarmee als Zijn kind. Dat is iets anders dan als slaaf. Het kind-zijn veronderstelt een familierelatie, bij het slaaf-zijn gaat het om een zakelijke verhouding. Bij het eerste gaat het om wie je bent, bij het tweede om wat je presteert, wat je inbrengt In dat laatste is de HERE niet geïnteresseerd. Met de woorden van Jesaja 64, 6: al onze gerechtigheden (zeg maar: onze prestaties, onze goede werken) zijn als een bezoedeld kleed. Nee, de Here God aanvaardt je in Jezus Christus als Zijn kind.
En dan, door de inwoning van Zijn Geest, krijg je nieuw leven. Niet door je (harde) ‘werken' dus, maar als geschenk van Vader aan Zijn kind. De rechtvaardiging in Jezus Christus is niet gebaseerd op de heiliging, maar de heiliging is verankerd in de rechtvaardiging. "We worden niet gered door ons volbrengen van absolute normen, maar door een Absoluut Persoon."
Ook vanmorgen is deze lijn in de preek van Keller aanwezig. Niet zo schematisch als in de vorige alinea's geschetst. Integendeel, ze stijgt op uit de levende verkondiging van het Woord uit Jesaja 64 en 65. Naast mij zitten mijn reisgenoten: drie jonge Nederlanders. Hun Engels is dat van de middelbare school, maar ze luisteren ademloos. En ze verstaan, misschien niet elk woord, maar de essentie wel degelijk. En ze verstaan het woord van de Trooster, de God die omziet naar struikelende zondaars. En ik - volbloed babyboomer- met hen. "Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in de zin komen" (Jes. 65:17). In het afgebladderde auditorium van Hunter College gaat Gods Wereld open.
Evangelical
Wat is er nou zo gereformeerd aan die bijeenkomst op zondagmorgen hartje Manhattan? En waarom vind ik het nu (kennelijk) zo belangrijk te benadrukken dat het hier ging om een gereformeerde preek? Niet om dat woordje ‘gereformeerd', laat dat volstrekt duidelijk zijn. Dat is helaas in toenemende mate geannexeerd door extremen als de Kuiterts dan wel de ‘zwarte-kousen'. En wie een betere suggestie heeft, aarzele niet, maar kome. Nee, het gaat niet om het woord, maar wel om de zaak die dat woord wil aanduiden. En waarom ik die ‘zaak' nou zo belangrijk vind, wil ik graag illustreren aan de hand van de situatie waarin de Amerikaanse christenheid verkeert en die - naar ik verwacht - ook steeds meer onze situatie wordt. De Amerikaanse christenheid heet in grote meerderheid ‘evangelical' te zijn. Natuurlijk, er zijn ook nog de grote mainline churches zeg maar: kerken van de hoofdstroom - maar hun ledental is vooral nominaal. Zoals in de grote kerken bij ons. Nee, het levende christendom in Amerika is ‘evangelical', nog wat specifieker aangeduid: ‘born-again' - wedergeboren.
De in vele varianten gepresenteerde opwekkingsprediking die eraan ten grondslag ligt, heeft zijn honderdduizenden verslagen. Het is in zekere zin zelfs bon ton jezelf ‘evangelical' te noemen. Bill Clinton noemt zichzelf ‘evangelical'. Het woord is geërodeerd, zou je kunnen zeggen. En de zaak die het woord wil aanduiden, niet minder. Of, zoals een van mijn Amerikaanse kennissen tegen mij zei: "Langzamerhand noemt iedereen in dit land zich ‘evangelical' en dus is niemand het meer".
Misschien mag ik ten bewijze van die erosie een in dit verband onverdacht getuige aanhalen. Het is de godsdienstsocioloog en -onderzoeker dr. George Barna, die onlangs over de situatie van zijn Amerikaanse medechristenen een boek publiceerde onder de titel The second coming of the church (‘De tweede komst van de kerk'). Barna is vergelijkbaar met Nederlandse godsdienstsociologen van naam als prof. dr. G. Dekker, maar er is één belangrijk verschil: hij is zelf tot in al zijn vezels evangelical.
Volgens Barna is binnen de evangelicale wereld het middelpunt van het geloof langzamerhand verschoven van "het transcendente naar het aardse". Een citaat:
Terwijl het geloof vroeger geconcentreerd was op God en Zijn verordeningen, cirkelt het geloof dat de aandacht vandaag gevangen houdt om onszelf. Wij hebben God zo gewoon gemaakt, Jezus is zozeer onze vriend geworden, we zijn de Heilige Geest zo ontrouw geworden, en we hebben de realiteit Satan zozeer uit het oog verloren dat wij geen gevoel van ontzag of vrees voor God meer hebben. Voor de gemiddelde Amerikaanse christen is God er voor het plezier en het welbevinden van de mensheid. Hij verblijft in Zijn hemelse rijk puur tot ons nut en voordeel. Hoewel we er wel voor wachten het zo te formuleren, leven we met de gedachte dat we pas echte kracht krijgen, niet door omboog te kijken, maar door tot onszelf in te keren.
Dat is een even scherpe als ontluisterende analyse. Want let wel: Barna heeft het niet over een geseculariseerd naamchristendom, maar over geloofsgenoten: ‘evangelical' christenen die een zeer actief christelijk leven leiden. Zij zijn het, die menen dat God er is ten faveure van de mensheid. De lieve God, die zoveel begrip heeft, die Zijn hand op jouw schouder legt, die je maar al te graag vergeeft, die je laat zijn wie je bent. Wie geen vreemde is in - ook het Nederlandse - Jeruzalem herkent er natuurlijk wel iets van. Een beetje scherp gezegd: God als de Grote Godsdienstige Behoeftenbevrediger. Voel je goed met de God Die liefde geeft.
Onmacht
Maar dat is uiteindelijk wel een ‘Godsbeeld' dat mensen terugwerpt op hun eigen gevoel, hun eigen beleving, hun eigen prestaties ook veelszins. Wie zijn zaad uitwerpt op de akker van de menselijke - hoezeer godsdienstige - individuele behoeftebevrediging, zal menselijke onmacht oogsten. Nog een keer Barna: "Mijn onderzoeken van de afgelopen jaren hebben duidelijk gemaakt dat mensen die besloten ‘te kiezen voor Jezus' binnen twee maanden na deze keuze geen deel meer uitmaakten van hun gemeente".
Met Barna's analyse van het Amerikaanse evangelicalisme raken we ook aan de reactiebeweging die je - bescheiden veelal nog - maar toch her en der in de VS ziet opkomen. Het is - wat je met enige voorzichtigheid zou mogen aanduiden als - een begin van een reformatorische ombuiging. Een ombuiging die - als elke reformatie, elke opwekking en elk réveil - begonnen is met mensen die weer van zichzelf af op de levende God leerden zien. En op Zijn werk niet alleen ten behoeve van individuele mensen, maar ook in deze - Zijn - wereld. De Here God doet mensen wedergeboren worden, maar Hij is evenzeer bezig met de verlossing van Zijn schepping. En er is - met Abraham Kuyper - geen terrein van die schepping waarvan Hij niet zegt: dat is van Mij. Dáárom - vanwege die boodschap - trekt Redeeemer zijn honderden. Zijn duizenden inmiddels. Daarom ook is een weekblad als World zo explosief gegroeid. Het wil de werkelijkheid die voor ogen (maar dan in heel zijn breedheid) is, trachten te bezien vanuit Gods werkelijkheid.
Verdieping
Want het is dit accent - de afwending van de aandacht van de religieuze mens naar het werk van de soevereine God - dat aan de wortel van deze reformatorische vernieuwing ligt. Dat betekent - voor alle duidelijkheid - allerminst dat daarmee de nood van de individuele mens achter het gordijn geschoven wordt. Het betekent ook niet dat het ervarings- en belevingsaccent uit de evangelische beweging als correctie op verstard dogmatisme uit het verleden is aangeboden, wordt weggegooid. Integendeel, je zou kunnen zeggen dat ze in deze vernieuwingsbeweging zijn geïncorporeerd, maar nu hun noodzakelijke verdieping krijgen door de nadruk op de eer van God en de aandacht voor Zijn werk op deze aarde. En op die wijze krijgt ‘gereformeerd-zijn' weer de volle glans die het vanuit zijn wortels had.
James Barr (ik citeer hem via een uitstekend artikel van prof. dr. H.W. de Knijff in het altijd lezenswaardige en inspirerende blad Kontekstueel - ‘Tijdschrift voor gereformeerd belijden nu') heeft in een studie over het fundamentalisme gewezen op het elementaire tekort dat het fundamentalisme zijn geloofsmotieven beperkt tot een klein aantal centrale punten (zoals kruis en verzoening) en dan verder voorbijgaat aan heel veel bijbels gedachtegoed. Weliswaar signaleert De Knijff terecht dat alle evangelicalisme nog geen fundamentalisme is, maar het tendeert wel vaak in die richting en heeft er op dit punt een sterke overeenkomst mee. "Het is ermee", aldus prof. De Knijff, "als met een radicaal dieet, en hoe zou dat ook anders zijn, als het om redding gaat. Maar het schiet tekort, het gaat om het dagelijks voedsel en culinaire variatie".
De leuze van Abraham Kuyper - "Geen terrein waarvan Christus niet zegt: Mijn!" - is in de recente geschiedenis van de gereformeerden in ons land in menig opzicht gecorrumpeerd tot het ‘rijke, gereformeerde leven' van voor de Tweede Wereldoorlog dat in zelfbewustheid voor andere wereldbeschouwingen niet onderdeed en het gereformeerde volksdeel zelfs tot minister-presidentszetels deed doordringen. Het heeft bovendien de persoonlijke ervaring van het leven met de Here Jezus (ik spreek algemeen natuurlijk) hoge mate afgeleerd. Beter: het heeft de schriftuurlijke bevinding uit het oog verloren.
Als de evangelische correctie ertoe geleid heeft dat die ‘bevinding' is herontdekt, dan is dat winst. Zoals nog groter winst zou zijn als wij hier in Nederland - in navolging van wat in de Verenigde Staten op gang komt - leren herontdekken dat het hele leven - politiek, maatschappelijk, cultureel - onder het beslag ligt van de God van hemel en aarde. Die zelfs in Nederland niet laat varen het werk van Zijn handen.
Zijn Naam heiligen, dat is: Hem bij alles betrekken, dat is wat Hij vraagt. Dat noemt de Bijbel ‘Hem eren'. En jou zal alles bovendien geschonken worden.
Uit het Nederlands Dagblad van 27 maart 1999
© 1999 George Whitefield Stichting.