Door T. Visser

Intensiteit van het zondebesef

Een essentieel kenmerk van alle opwekkingen die werkelijk het werk van de Heilige Geest zijn, is een diep zondebesef, een bijzonder pijnlijke erva­ring van verslagenheid van het hart. Dit fenomeen treffen we ook bij Whi­tefield veelvuldig aan. Vaak gebeurde het dan ook dat mensen onder de predi­king diep getroffen werden door overtuiging van zonden, zodat ze luidkeels begonnen te huilen. Anderen vonden tijdens de prediking verlossing in Christus Jezus, zodat ze het van pure vreugde niet voor zich kon­den hou­den en daar luid ruchtbaar­heid aan gaven.

WhitefieldToen Whitefield begon met zijn openluchtpredi­king, hadden zijn preken een grote uitwerking op de samengepakte menigte. De één na de ander kwam vertellen hoe hij de redding door de Heere Jezus ervaren had. Opvallend is de diepte van het berouw en het relatief korte tijdsbestek dat zo'n bekering beslaat. Whitefield was ervan doordron­gen dat dit iets was dat hij niet van zichzelf had. Hij beschrijft soms dat hij zich aangeraakt voelde met de kracht die de Heere hem gaf. De opwek­king was bijzonder krachtig vanaf eind 1739 tot begin 1742, het tijdperk van de Great Awakening. Het hoogtepunt daarvan viel in 1740. Whitefield was toen 25 jaar oud. Hij was op rondreis door Amerika en hij vermeldt dat de Heilige Geest toen op een buitengewone manier werkte.
 
In zijn dagboek verhaalt hij dat hij te Nottingham gepreekt had, waarbij er zoveel invloed van zijn prediking uitging als hij nog nooit had gezien. Op een verlaten plaats waren in korte tijd zo'n 12000 mensen samengekomen. Hij sprak nog niet lang, of grote aantallen werden verbroken van geest. In de volgende diensten nam deze invloed steeds meer toe, totdat op het laatst duizenden het uit­schreeuw­den, zodat ze de stem van Whitefield bijna over­stemden. Vele tranen werden gestort door mensen die verlangden naar de Heere Jezus. Sommigen vielen flauw en wanneer ze weer wat kracht had­den, luisterden ze weer naar Whitefield en vielen opnieuw flauw. Anderen riepen het uit alsof ze in de grootste doodsnood waren. Uiteinde­lijk ver­meldt Whitefield zelf zo verbroken en overweldigd te zijn door een besef van Gods lief­de, dat sommi­gen dachten dat hij op het punt stond de geest te geven:
 
Hoe zalig lag ik aan de voeten van Jezus. Met welk een kracht vloeide een gevoel van zijn alles omvattende, vrije en eeuwig durende liefde mijn ziel binnen. Het nam bijna mijn leven weg.1
 
De dag daarna was de commotie zo mogelijk nog groter. De meesten braken uit in tranen. White­field beschrijft dat het Woord scherper was dan een tweesnijdend scherp zwaard. De bittere uitroe­pen en het gekreun waren genoeg om het hardste hart te verbreken. Sommigen waren zo bleek dat hun gezicht een doodskleur had, anderen wrongen hun handen, weer anderen lagen op de grond of zonken weg in de armen van vrienden en de mees­ten sloegen hun ogen op naar de hemel om God om genade te smeken. Voor de prediker leek het alsof de oordeelsdag aangebroken was. Hij schrijft dat het leek alsof de mensen ontwaakt waren door de laatste bazuin en uit hun graven kwamen voor het oordeel.2
 
Whitefields dagboeknotities vermelden dat niet lang daarna, na veel gebed voor de plaats Savanna, ook hier velen niet alleen geestelijk, maar ook fysiek aangeraakt werden. Hij verhaalt dat de Heilige Geest tijdens het gebed plotseling in de gemeente kwam als een geweldig gedreven wind. Sommigen begonnen hevig te huilen en dit greep om zich heen, zodat uiteindelijk jongens en meis­jes, oude mensen en kinderen in tranen uitbraken en dorstten naar de Heere Jezus. De kracht van de Heilige Geest nam bezit van vrijwel allen.3 Ver­schillende keren beschrijft Whitefield in zijn dag­boek hoe Pinksteren opnieuw aangebroken lijkt te zijn.
 
Van een andere gelegenheid, waarbij hij een Socie­ty (Gezelschap) van jonge vrouwen toesprak, vermeldt hij dat er een wonderlijk kracht was in de kamer waar hij het Woord verkondigde. Plotseling begonnen de aanwezigen het uit te roepen en een half uur lang bitter te huilen. Ze bleken onder de sterkste overtuiging van zonden te zijn en verlang­den vol verdriet over hun zonden naar Jezus. Hun uitroepen konden van een grote afstand gehoord worden. Ze baden een uur met elkaar, waarin ze hun meest verborgen fouten beleden. Uiteindelijk was de pijn van sommigen zo sterk, dat vijf van hen een beroerte schenen te hebben. Zo moet het volgens Whitefield ook gegaan zijn in de tijd van de apostelen, toen de Heilige Geest de ruimte schudde en ze hun stemmen gezamenlijk ophieven tot de Allerhoogste God.4 We lezen in White­fields dagboek geregeld van mensen die onder overtui­ging van zonde tot hem kwamen en vroegen wat ze moesten doen om behouden te worden.
 
Niet altijd blijkt de overtuiging uit dezelfde mate van opwinding, maar vaak vermeldt de evangelist dat het Woord werkzaam was als een hamer en een vuur en dat het vergezeld ging van een buiten­gewone kracht. Ook in zijn prekenbundels vinden we vermeldingen hoe groot de uitwerking was die het Woord op zijn hoorders had:
 
Een ontzagwekkende stilte openbaart zich onder ons. Ik hoop dat de woorden die de Heere me vandaag gaf om tot uw oren te spreken, niet op de grond gevallen zijn. Uw tranen en grote aandacht zijn een bewijs dat de Heere God waarachtig onder ons is.5
 
Wanneer hij preekte over het overtuigen door de Heilige Geest van zonde, gerechtigheid en oordeel, zag hij velen die bewogen waren. Hij stelde dan tijdens de prediking de vraag of de gevoelens slechts wat aangeraakt waren, of dat er werkelijk sprake was van een levend besef van de gruwe­lijk­heid van de zonden, van de noodzaak van het geloof en de waarde van de gerechtigheid van Jezus Christus. Hij riep dan op om niet deze over­tuigingen te weerstaan en weer gewoon weg te gaan.6
 
Soms oordeelde Whitefield dat de zojuist genoem­de gebeurtenissen ook een gevaarlijke tendens hadden. Hij vond het niet altijd gemakkelijk om een gezond evenwicht te vinden tussen een ernstige overtuiging van zonde die zich ook fysiek kan uiten en een extreem lichamelijke pijn, waar vol­gens hem het werk van de duivel achter kan zitten en waardoor die een slechte naam over dit werk wil brengen.7 Hij was de overtuiging toegedaan dat als een buitengewoon werk van God plaats heeft, God zich over het algemeen aan sommigen op een buitengewone manier openbaart.8
 
Zo concluderen we dat de uitwerking van White­fields prediking soms onvoorstelbaar groot was. Velen kwamen tot diepe overtuiging van zonde en tot geloof in Christus, wat zich naderhand uitte in radicaal veranderde levens. De grote evangelist zag daar ook naar uit. De buitengewone uitingen van het getroffen zijn door schuldbesef vonden voornamelijk plaats in de tijd van de Great Awake­ning. Toch is blijkens de beschrijvingen van Whi­tefield een intense ervaring van zondebesef ken­merkend wanneer de Heilige Geest krachtig werkt. Het was voor hem niet altijd even helder hoe de fysieke reacties gewaardeerd moesten wor­den. Ze kunnen met de diepe verslagenheid te maken heb­ben, maar ook het misleidende werk van de duivel zijn.
 
De vraag is nu waarom Whitefield zoveel waarde hechtte aan een intense beleving van het zondebe­sef.
 
De prioriteit van het zondebesef
 
Your wound must be searched, or you must be damned!9 ("Uw wond moet aan het licht komen. Gebeurt dat niet, dan moet u wel verdoemd wor­den!"). Dat is de teneur die we steeds opnieuw bij Whitefield tegenkomen. Zoals we nog zullen zien, is de overtuiging van zonden bij de evangelist niet iets wat op zichzelf staat. Het gaat om de vereni­ging met Christus, het geloof in zijn gerechtigheid. Het zondebesef is hieraan onderworpen en heeft die vereniging tot doel. Zij is de 'preparatio evan­gelica' ('voorbereiding op het Evangelie'). De wond moet opengelegd worden om genezen te kunnen worden. Daarom moet het ontdekkende licht van Gods Woord schijnen in de prediking. De prediking moet de wond ook aanwijzen.
 
Whitefield ging ervan uit dat elke mens de natuur­lijke neiging heeft om zichzelf waar te maken en aan de zaligheid zelf ook een steentje bij te dra­gen. Die ingewortelde neiging van de mens om zijn eigen gerechtigheid te bewerken, staat haaks op de rechtvaardigmaking door het geloof. Hij wil zichzelf verlossen en beseft niet dat hij een Ander nodig heeft om hem te verlossen. Daarom was Whitefield er steeds weer op gericht om zijn hoor­ders als het ware voor Gods rechterstoel te dagen en hen te tonen hoe ze er in Gods ogen uitzien. Daarom pakte hij dit probleem bij de wortel aan, vanuit het besef dat mensen zich niet arm genoeg vinden.
 
Waarom is dit zondebesef dan zo belangrijk?
 
Als u eenmaal beseft dat u een verdoemd, verloren schepsel bent en de hel voor u ziet opengaan om u te ontvangen; als God zo de draad van het leven af zou kunnen snijden, o dan, dan zou u wel ernstig naar de Heere roepen om u te ontvangen, om de deur van de genade voor u te openen.10
 
Als Whitefield preekt over Gen. 3:15 en dan de diagnose stelt dat de mens de neiging heeft om zich met de vijgebladeren van zijn eigen goede werken te bedekken, rukt hij als het ware stukje bij beetje die vijgebladeren weg en ontmaskert ze als eigen fabrikaat. Zo daagt hij zijn hoorders naakt in de tegenwoor­digheid van de levende God:
 
Onze gerechtigheid zal de ontzagwekkend­heid van Gods oordeel niet doorstaan.11
 
De evangelist verheft zijn onvergelijkelijk krachti­ge stem en proclameert:
 
U voelt uzelf niet verloren en zoekt daarom niet in Christus gevonden te worden. O, dat God u met het zwaard van zijn Geest zou verwonden om ervoor te zorgen dat de pijlen van de overtuiging diep in uw hart zouden blijven steken! O, dat Hij een licht­straal van goddelijk licht in uw hart wierp! Want als u uzelf niet verloren voelt zonder Christus, bent u de ellendigste van alle mensen; u bent niet alleen een beeld van de hel, maar in zekere mate de hel zelf.12
 
Dit is de reden dat de grote evangelist de predi­king van de Wet vooraf wilde laten gaan aan de prediking van het Evangelie. Het Evangelie kan niet zonder de Wet gepreekt worden; aan de men­sen moet verteld worden waar ze van gered moe­ten worden. De grond moet geploegd worden. Eerst moeten de noden getoond worden en dan moet gewezen worden op Jezus, Die in alle noden kan voorzien. Gevangenen moeten weten dat ze gevangen zijn alvorens hun de vrijheid te verkon­digen.13 Daarom vroeg Whitefield aan zijn hoor­ders of ze een diep, berouwvol en vernederend gevoel van hun overtredingen tegen Gods heilige Wet kenden. Dit is immers de eerste letter van het christelijk alfabet. God zoekt de mens op waar hij is, midden in zijn verlorenheid en in zijn zich verbergen voor God: "Adam, waar zijt gij?". Het eerste doel van prediking moet zijn: het overtuigen van zonde. Als we overtuigd zijn van de bron van zonden in ons hart, moet dat wel het werk van de Heilige Geest zijn, want de Heilige Geest toont de schuld en het verderf van het hart. Voor een ge­zonde bekering achtte Whitefield het onmisbaar dat er een grondige overtuiging van zonde is. Als we nooit belast zijn geweest met een diep besef van niet alleen de daadwerke­lijke zonde, maar ook van de aangeboren neiging tot zondigen en vooral van de vervloekte zonde van het ongeloof, kunnen we niet staande blijven. Het is nodig dat we ertoe gebracht worden in te zien en van harte te belijden dat het alleen aan Gods soevereine genade te dan­ken is dat we de hoop kunnen hebben om verlost te worden van de komende toorn.14 Daarom is Whitefield er huiverig voor om te snel mensen die tot zondeovertuiging gekomen zijn, te vertroosten.
 
Aan het eind van zijn leven had Whitefield het meer over de verscheidenheid in de diepte van overtuiging dan aan het begin van zijn leven. Dat neemt niet weg dat hij vermeldt dat hij na dertig jaar observatie en gesprekken met duizenden men­sen over hun geestelijke toestand steeds weer geconstateerd heeft dat de Heilige Geest aan ieder­een het verderf van het hart toont.15 Hij ging ervan uit dat alleen iemand die zijn zonden ingezien heeft, pas werkelijk dankbaar is voor de verge­ving ervan. Als er één gedachte is die het hart moet doen smelten, is het wel dat deze grote God de mantel van zijn liefde over je werpt, on­danks het feit dat Hij je alleen al wegens je ver­borgen zon­den, die slechts jijzelf en God weten, in de hel zou kunnen werpen en je vele keren zou kunnen ver­doemen.16
 
De evangelist liet het er niet bij zijn hoorders toe te wensen dat ze van hun zonden overtuigd zouden worden, maar ook richtte hij een krachtig appèl aan het geweten, dat hij de getrouwe monitor en kaars van de Heere noemde:
 
Geweten, geweten, geweten, gij getrouwe registreerder, God helpe u een juist oordeel te vellen!17
 
Voortdurend wist hij zich geroepen zijn hoorders te laten blikken in de spiegel van Gods Wet, zon­der daarbij echter een strak schematische opzet te hebben. Het ging hem maar om één ding: I want to reach poor people's hearts18 ("Ik wil harten van arme mensen bereiken"). Zijn prediking is er namelijk op gericht om zijn hoorders eerst tot het inzicht van hun verlorenheid te brengen, om daar­na kennis van de verlossing te krijgen. Het is echter niet zo dat de Wetsprediking dan altijd aan de Evangelieprediking vooraf ging. Zo kon hij rustig een preek houden over What think ye of Christ? ("Wat denkt u van Christus?") en voluit met de Christusprediking inzetten om daarna zijn hoorders te vragen of ze wel in Hem vinden wat ze moeten vinden, of Hij wel hun hele Zaligmaker is, die ze door het geloof hebben mogen omhelzen.
 
Zo zien we dus dat Whitefield het van het grootste belang achtte dat zijn hoorders leerden inzien dat ze zondaren waren en dat zelf ook persoonlijk door­leefden.19 Hij verlangde ernaar een grondig werk van de Geest van God te zien. Hij zag uit naar harten die diep gewond werden. Hij verheug­de zich erin mensen verbroken te zien, alhoewel hij ook huive­rig was voor een al te nadrukkelijke fysieke uiting daarvan, omdat de duivel op dit terrein ook zijn vuile werk doet.20 Hij richtte zich dan ook met een krachtig appèl tot de gewetens van zijn hoorders en zag daarbij op naar de Heili­ge Geest, dat zijn belofte vervuld zou worden, dat de wereld over­tuigd zou worden van zonde. Daar­bij staat voorop dat zondekennis vooraf zal gaan aan verlossings­kennis. Daarbij schroomde hij dan niet om waar nodig voluit bij het Evangelie in te zetten. We kunnen stellen dat Whitefield uitzag naar een grondig werk van overtuiging van zonde, om daarna de verlossing door Christus in al haar rijkdom te verkondigen.
 
Hoe diep moet zondebesef zijn?
 
Juist in de krachtige momenten van opwekking bleek het overtuigen van zonde overvloedig aanwe­zig te zijn. Het pijnlijke besef om tegen God ge­zondigd te hebben stond daarin centraal. Soms ervoeren mensen dit zo sterk, dat zij erdoor flauw vielen. Volgens Whitefield is deze grondige zonde­overtuiging de manier waarop God doorgaans werkt in de harten van zijn kinderen. Dat is al begonnen bij Adam. Daar maakte de Heere hem eerst bewust van waar hij stond, hoe arm, ellen­dig, blind en naakt hij was.
 
Dat betekent niet dat Whitefield geen oog heeft gehad voor de variëteit die er in bekeringen kun­nen zijn. Methodisme wordt door velen al te ge­makkelijk vereenzelvigd met systeemdwang:
 
God voert zijn raad soeverein uit. Zijn gezegende Geest waait niet alleen op wie Hij wil, maar ook wanneer en hoe Hij het wil. Laat het daarom verre van me zijn de Almachtige te beperken tot één manier van werken, of één weg waarop allen een gelij­ke overtuiging ondergaan: nee, er is een heilige variëteit in Gods methodes van het thuisroepen van zijn uitverkorenen.21
 
De Heilige Geest zal altijd in een grotere of min­der grote mate van inwendige zielestrijd de wereld overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Hij laat zich niet voorschrijven hoe diep die zonde­overtui­ging precies moet gaan, want de Heilige Geest werkt zoals Hij wil. Het kan meer geleide­lijk of meer plotseling gaan en het kan korter of langer duren.22 Whitefield gaf er duidelijk blijk van ook psycholo­gisch inzicht te hebben in het verschil in karakterstructuren, die van invloed zijn op de manier waarop mensen tot geloof komen.
 
Vóór alles ging het er Whitefield om dat de Heere Jezus gestalte krijgt in het hart. Het zijn er volgens hem dan ook slechts weinigen die in eerste instan­tie tot bekering komen doordat ze beseffen hoe groot Gods liefde voor hen is. Zulke mensen zullen in dat geval vaak naderhand diepe overtui­gingen krijgen, want vóór of ná de bekering moet het hart omgeploegd worden.23 Zacheüs is daarvan het bewijs. Hij werd misschien maar een kwartier van zijn zonden overtuigd. Dit was een snelle bekering. We moeten daarom elkaar niet veroorde­len. Het is een diepgewortelde neiging van ons allen om onze eigen ervaring als norm voor de ander te willen verheffen.
 
Zo kreeg Whitefield eens per brief de vraag van iemand die bezorgd was of hij wel voldoende zondebesef had: "Als ik niet moedwillig zondig en enige voor mij bekende zonde doe en vast het Evangelie van onze Heere Jezus Christus geloof, deel ik dan in de verdiensten van Christus?" Whi­tefield antwoordde hierop door te schrijven dat de zaligheid in Jezus Christus is, Die de Weg, de Waarheid en het Leven is. De weg tot Christus is door het geloof, want wie leeft en in Mij gelooft, zegt Christus, zal leven, al zou hij ook gestorven zijn. Dit zaligmakende geloof zal werken door de liefde.
 
Kom dan tot Jezus Christus als een arme zondaar en Hij zal u een rijke heilige ma­ken.24
 
Het gaat erom dat er een kind ter wereld komt en niet hoelang de pijn die daaraan vooraf gaat, ge­duurd heeft. Slechts belangrijk is de vraag of het uitgelopen is op een geboorte.25 Niet alle vrouwen hebben evenveel pijn bij de bevalling. Het gaat ten diepste maar om één ding, dat de Heere Jezus intrek neemt in het hart.26 Daartoe is het nodig dat we allen onze ellende voelen, dat we onze afstand tot God ervaren, dat we beseffen dat we met een natuur ter wereld komen die niet in overeenstem­ming is met de wet van God, ja, die dat zelfs niet kan zijn.27
 
Zo kunnen we samenvatten dat Whitefield ener­zijds uitzag naar een grondig werk van zondeover­tuiging. Hij kan dat op een sterke wijze uitdrukken in de trant van "er is geen weg naar Sion, dan via de Sinaï".28 Een grondige, diepe overtuiging, een pijnlijke ervaring van wat ik de Heere heb aan­gedaan door mijn zonden tegen Hem, Die het waard is om geëerd te worden, is de gebruikelijke weg waarlangs de Heilige Geest zondaren aan de voeten van Christus brengt.
 
Anderzijds schroomt Whitefield ook niet om vanuit een pastoraal motief te vermelden dat niet ieder in eenzelfde mate en op dezelfde manier van zijn zonden overtuigd wordt. Deze uitspraken staan nogal eens op gespannen voet met elkaar. Dit zal mede veroorzaakt zijn door de verschillende soor­ten publiek die hij voor zich had. Bij onverschilli­ge mensen en bij personen bij wie hij niet merkte dat hun eigen ik gebroken was, zal hij gewezen hebben op de noodzaak van een diepe overtuiging van zonden, terwijl anderen die worstelen met de vraag of ze wel genoeg zondekennis hebben, ver­troost worden met het Evangelie. Dat heeft alles te maken met het feit dat zondekennis nodig is om de mens af te brengen van het vertrouwen op zijn eigen gerechtigheid en te steunen op de Heere Jezus Christus en zijn gerechtigheid:
 
De mens moet een nieuwe schepping wor­den en bekeerd worden van zijn eigen gerechtigheid tot de gerechtigheid van de Heere Jezus Christus.29
 
We zagen reeds dat Whitefield zelf deze gebeurte­nissen omschrijft als een bijzonder werk van de Heilige Geest. Dan is het vervolgens een belangrij­ke vraag hoe de prediking van Whitefield, die zo'n krachtig effect op de toehoorders had, eruit ziet. Het punt dat ik nu met name wil belichten, is de persoonlijkheid van de prediker en de indringende wijze waarop hij zijn boodschap vertolkt heeft.
 
Bewogenheid van de evangelist
 
Motieven in de prediking die de hoorders tot zondebesef gebracht hebben, zijn niet alleen te herleiden tot elementen in de preek, maar juist ook tot de persoon van de prediker zelf. De intense betrokkenheid van de evangelist bij de boodschap die hij bracht, is namelijk opvallend. Alles wat zich voor zijn ogen voltrok in het dagelijks leven, weersomstandigheden, de toestand van het nationa­le leven, al deze dingen maakte hij dienstbaar aan de prediking. Bisschop Ryle brengt dat treffend onder woorden als hij over Whitefield zegt:
 
Hij voelde intens mee met de zielen vóór hem en zijn gevoelens vonden een uitweg in tranen. Van al de bestanddelen van zijn succes in het preken vermoed ik dat er geen zo krachtig was als juist deze. Het riep diepe gevoelens op en raakte verborgen bronnen in mensen die redeneringen of enig ander betoog niet zouden hebben kunnen beroeren.30
 
Zo heeft hij, terwijl hij voor zijn hoorders stond, met hen geworsteld. Hij heeft zichzelf beschouwd als een gezant die in de naam van zijn Zender, Christus Zelf, zijn hoorders smeekte zich te laten verzoenen met God. Hij heeft zijn tranen niet in kunnen houden als hij eraan dacht wat er op het spel stond als zijn hoorders verloren zouden gaan:
 
Ik heb in het verborgene met God gewor­steld voor mijn hoorders en nu moet ik hier met u in het openbaar worstelen.31
 
Cornelius Winter, die Whitefield aan het einde van zijn leven assisteerde, vermeldt dat hij de evange­list vrijwel nooit op de preekstoel heeft zien staan zonder te huilen.32 Whitefield zelf geeft aan dat hij niet anders kan:
 
U beschuldigt mij ervan dat ik ween, maar hoe kan ik het helpen als u niet wilt wenen voor uzelf, alhoewel uw onsterfelijke zielen op de rand van de verwoesting staan en het misschien zou kunnen zijn dat u uw laatste prediking hoort en nooit meer een gelegen­heid krijgt dat Christus u aangebo­den wordt?33
 
Opnieuw toont dit ons de grote bewogenheid van de prediker, die staat voor de boodschap die hij brengt en doorleeft wat hij spreekt. Hij heeft niet kunnen leven met de gedachte dat er velen zijn die, zonder Christus als hun Redder te kennen, verloren gaan.34 Hij houdt zijn hoorders dan ook voor dat ze de waarde van hun zielen vaak zo laag inschatten, terwijl de Heere er echter een onuit­sprekelijke waarde aan hecht, want Hij achtte ze zijn meest waardevolle bloed waardig.
 
Als we ons afvragen wat nu de grond voor zijn grote zendingsijver was, moeten we die zeker hier zoeken. Dit is de reden dat hij uitroept:
 
O, kon ik maar meer doen voor Hem! O, dat ik een vlam van puur en heilig vuur was en duizend levens had om in de dienst van mijn dierbare Verlosser te besteden. Het zien van zoveel zielen die verloren gaan, raakt me diep en dat doet me verlan­gen, als het mogelijk is, van pool tot pool te gaan om deze verlossende liefde te ver­kondigen!35
 
En dat was in zijn prediking te zien, te horen, te voelen. Waar hij ook maar kwam, het was zijn ene grote verlangen om zielen te vangen: in de huizen waar hij overnachtte, in de voertuigen waar hij mee reisde en niet te vergeten de schepen waarmee hij de oceaan overstak.36
 
De evangelist heeft zijn boodschap dus met geba­ren, mimiek, woordinhoud, stemvolume en stemin­tonatie bekrachtigd. Hij beschouwde zijn autoriteit als van boven gegeven. Hij mocht de Schriften naspreken:
 
Ik spreek uit een boek dat de levende ora­kels van God bevat en spreek in de Naam van Hem die de Waarheid zelve is.37
 
Zij die Gods openbaring niet geloven, roepen een spoedig te verwachten vernietiging over zich af. Whitefield was vervuld van het besef dat hij niet op eigen titel het Evangelie verkondigde, maar dat hij gezonden was door Jezus Christus om het verlorene te zoeken. Hij wilde zijn woorden spre­ken voor Gods aangezicht. Het lijkt erop dat hij geen ander verlangen gekend heeft dan te beant­woorden aan dit ene doel. Daarom kon hij zo hartstochtelijk verlangen naar vrucht op zijn predi­king. Hij zag ernaar uit dat er vreugde komt in de hemel over sommigen die geloven. Hij wilde niet teruggaan tot zijn Meester om te moeten zeggen: "Heere, ze willen mijn getuigenis niet geloven!" Whitefield schroomde dan ook niet om zijn gehoor toe te spreken met woorden als:
 
Verhard uw harten dan niet langer, maar open ze wijd en laat de Koning der ere binnenkomen. Geloof me, ik ben bereid de gevangenis of de dood in te gaan voor u. Ik wil zelfs niet naar de hemel gaan zonder u. De liefde van Christus dringt me mijn stem als een trompet te verheffen.38
 
Het maakte hem dan niet uit wat het hem kostte, al was het zijn leven.39 Hij was vervuld met het besef dat zijn Meester hem riep om het verlorene te zoeken en de verloren schapen vervolgens te dwin­gen in te gaan, om zijn hoorders te bewegen tot het ge­loof:
 
O, mijn geliefde hoorders, laat me bij u pleiten, laat me u smeken; als dat nodig zou zijn, zou ik wel van de preekstoel af willen komen, dan zou ik wel om uw nek willen gaan hangen, ik zou u niet willen laten gaan. Ik zou mezelf onder uw voeten willen laten vertreden (...), maar vertrap deze dierbare Jezus niet onder uw voeten!40
 
Zo zal het volgende tafereel bij veel mensen uit zijn gehoor onuitwisbaar in het geheugen gegrift hebben gestaan: Whitefield zinspeelde soms in zijn prediking op de toen gangbare gewoonte dat de rechter, voordat hij het vonnis uitsprak, een zwarte kap opzette. Met zijn ogen vol tranen riep hij dan: "Nu ga ik mijn oordeelskap opzetten, zondaar, ik moet het doen. Ik moet het oordeel over u uitspre­ken 'Ga weg, vervloekten'", om vervolgens duide­lijk te maken wat die vloek inhoudt.41
 
Een andere keer wendde hij zich tot de engelen en riep hij het uit naar de hemel en vroeg of Gabriël toch niet naar de hemel wilde terugkeren zonder een bekeerde zondaar mee te nemen. Hij zei dan dat hij ervan overtuigd was dat de gezegende engelen om hen heen vlogen en ernaar verlangden 'zoals het hert verlangt naar de waterbeken' een loflied op de bekering van zondaars te zingen: "Geloofd zij God; ik hoop dat hun vreugde ver­vuld zal worden".42
 
Zo gebeurde het ook dat hij, aan het einde van de preek gekomen, in het besef van zijn onmacht om zelf mensen te trekken, zijn ogen ophief en met al de passie van zijn hart bad:
 
O, gezegende Jezus, Die een God bent wiens ontfermingen niet ontbreken en in Wie al de beloftes ja en amen zijn. Gij die zit tussen de cherubim, toon Uzelf aan ons! Laat onder ons uw werken gezien worden! Laat ons nu smaken dat U genadig bent en openbaar uw almachtige arm! Verkrijg voor Uzelf de overwinning in de harten van deze arme mensen. Laat het gesproken woord niet water blijken te zijn dat verspild is op de grond. Zend neer, zend neer, o grote Hogepriester, de Heilige Geest om de wereld te overtuigen van zonde, gerechtig­heid en oordeel. Dan zullen wij U de dank en de aanbidding brengen.43
 
Zo blijkt dus dat de persoon van de evangelist met heel zijn wezen de prediking kracht bijgezet heeft. Levendige beelden uit de praktijk van het dagelijks leven, het zich wenden tot de engelen, het in tranen uitbarsten voor zijn toehoorders, de verkla­ring dat hij zich alles aan wil laten doen tot aan het geven van zijn leven toe om zondaren aan de voeten van zijn Meester te brengen en het zich biddend oprichten tijdens de preek; dit alles heeft zijn appèl tot boete en geloof krachtig bena­drukt.
 
De les die we in 1996 van Whitefield kunnen leren is de erkenning dat een goede basis van totale verbrokenheid een onmisbare voorwaarde is voor een gezonde bekering. Het was altijd het doel van Whitefield om zijn hoorders zo snel mogelijk te confronteren met de heilige God. Zo wilde hij hen eens en voorgoed afleren om op zichzelf te ver­trouwen, om met lege handen tot Jezus, de Redder van de zonde, te vluchten. Maar ook om vervol­gens een leven van compromisloze toewij­ding aan Christus te leven. Een prediker die ver­langt een instrument van de Heilige Geest te zijn, zal daar willen beginnen waar de Heilige Geest begint: de wereld overtuigen van zonde, gerechtig­heid en oordeel (Joh. 16:8-11). Juist ook in een cultuur waarin het 'ik ben baas over mezelf en onafhanke­lijk van een ander' gemeengoed is, zal de christen die anderen tot de Heere Jezus verlangt te leiden, niet over de verkondiging van de Wet en de con­crete zonden heen kunnen stappen. Alleen dan zal de boodschap van verzoening en heiligma­king werkelijk handen en voeten krijgen.
 
Bovendien is dit een boodschap die leidt tot zelfon­derzoek. Velen die wij als pilaren in de gemeente zouden beschouwen, zouden in de ogen van Whi­tefield mensen zijn die allereerst een grondige overtuiging van zonden nodig hebben om werke­lijk tot een persoonlijke geloofsband met de Heere Jezus te komen. Kortom, de boodschap van White­field is het waard om ook vandaag de dag bestu­deerd te worden, om ons te brengen tot veroot­moediging en tot verdieping, en als remedie tegen het altijd weer dreigende gevaar van oppervlakkig­heid. Neem en lees!    
 

1.  George Whitefield's Journals [1756, Edinburgh: The Ban­ner of Truth Trust, 1992], p. 425.
2. Ibidem, pp. 425, 426.
3. Ibidem, p. 431.
4. Ibidem, p. 411.
5. George Whitefield's Sermons [London: 1832], p. 294.
6. Ibidem, p. 467.
7.





Such-like bodily agonies, I believe are from the devil; and, now the work of God is going on, he will, no doubt, en-deavour by these to bring an evil report upon it. O Lord, for Thy mercy's sake, rebuke him; and though he may be permitted to bite Thy people's heel, fulfil Thy promise, and let the Seed of the Woman bruise his head! Amen, Amen! ("Ik geloof dat zulke lichamelijke pijnigingen van de duivel zijn; en nu het werk van God voortgaat, zal hij ongetwij­feld trachten het hierdoor een slechte naam te bezorgen. O Heere, om wille van Uw genade, berisp hem; en al zou hem misschien toegestaan worden om de hiel van Uw volk te bijten, vervul Uw belofte en laat het zaad van de Vrouw zijn hoofd verbrijzelen! Amen, Amen!"), Ibi­dem, p. 421.
8. Ibidem, p. 420.
9. Select Sermons of George Whitefield (Voorwoord door J.C. Ryle) [1958; Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1990], p. 93.
10. George Whitefield's Sermons, p. 250.
11. Our righteousness will not stand the severity of God's judgement, Select Sermons of George Whitefield, p. 147.
12. George Whitefield's Sermons, p. 410.
13. Ibidem, pp. 652, 653.
14. Arnold A. Dallimore, George Whitefield, Vol. 1, p. 490.
15. George Whitefield's Sermons, p. 707.
16.  Ibidem, p. 276.
17. Conscience, conscience, conscience, thou faithful mirror, God help thee to give a proper verdict, Ibidem, p. 747.
18.  Ibidem, p. 276.
19.



Before you can speak peace to your hearts, you must be made to see, made to feel, made to weep over, made to bewail your actual transgressions against the law of God. ("Voordat je van vrede in het hart kunt spreken, moet je ertoe gebracht worden om je feitelijke overtredingen tegen de wet van God in te zien, ze te voelen, erover te wenen en er berouw over te hebben"), Select Sermons of George Whitefield, p. 78.
20.  George Whitefield, Vol. 1, p. 490.
21. George Whitefield's Sermons, p. 459.
22.

I would by no means say that all persons (...) are obliged to undergo the same degrees of conviction ("Ik wil beslist niet beweren dat alle mensen dezelfde mate van overtui­ging van zonde moeten ondergaan"), Select Sermons of George Whitefield, p. 78.
23. George Whitefield's Sermons, p. 655.
24. Whitefield's Journals, pp. 267, 269.
25. George Whitefield's Sermons, p. 698.
26. Ibidem, p. 406.
27. Ibidem, p. 762.
28. Select Sermons of George Whitefield, p. 191.
29. George Whitefield's Sermons, p. 663.
30. J.C. Ryle, Christian leaders of the eighteenth century [1885; Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1990], p. 55.
31. George Whitefield's Sermons, p. 467.
32.



I hardly ever knew him to go through a sermon without weeping more or less, and I truly believe his tears were the tears of sincerity. His voice was often interrupted by his affection ("Ik heb hem zelden of nooit zien preken zonder dat hij tot tranen toe bewogen was. En ik geloof werkelijk dat zijn tranen echt waren. Vaak moest hij even stoppen met spreken, wanneer hij door zijn gevoelens werd over­mand"), Arnold A. Dallimore, George Whitefield, Vol. 2, p. 483.
33. Ibidem, p. 483.
34.


O, that my eyes were a fountain of tears, that I might weep over an unconverted, graceless, wicked and adulterous generation ("O, mochten mijn ogen zich vullen met tra­nen, dat ik zou wenen over een onbekeerde, ondankbare, ver­dorven en overspelige generatie"), George Whitefield's Sermons, p. 280.
35. George Whitefield, Vol. 1, pp. 220, 221.
36.

O, that the Lord may give me all the souls that sail with me! There is nothing impossible with Him ("O, mocht de Heere mij al de zielen geven die met mij meevaren. Er is niets onmogelijk voor Hem"), Ibidem, p. 227.
37. Ibidem, p. 752.
38. Ibidem, p. 439.
39. I feel that I could lay down my life for you ("Ik voel dat ik mijn leven voor u zou kunnen geven"), George White­field's Sermons, p. 391.
40. Ibidem, p. 660.
41. George Whitefield, Vol. 1, p. 482.
42. George Whitefield's Sermons, p. 294.
43. Ibidem, p. 469.
 
© 2003 George Whitefield Stichting.