Door Jeroen Bol

Het is een goed gebruik om mensen die op een bepaald vlak heel bijzondere prestaties hebben geleverd, later op diverse manieren te blijven gedenken. En dan niet vanuit het oogpunt van persoonsverheerlijking, maar vanuit het besef dat het de moeite waard is om dergelijke mensen niet te vergeten.

De moeite waard, gezien de unieke rol die der­gelijke personen in hun tijd gespeeld hebben. Vaak hebben ze een beslissend stempel op hun tijd gedrukt. Niet zelden hebben hun levens de loop van de geschiedenis meer of minder ingrijpend be­ïnvloed. Alexander de Grote, Julius Caesar, Coper­nicus, Maarten Luther, John Wesley, Napoleon, Florence Nightingale, allen hebben zij ieder op hun eigen wijze een stempel gedrukt op de loop van de wereldgeschiedenis. Christenen zullen met deze enigszins willekeurig geselecteerde namen geen moeite hebben. Het is immers duidelijk dat mannen als Maarten Luther en John Wesley in de kerk­geschiedenis een unieke plaats innemen.

Het wordt een wat ander verhaal wanneer de naam van George Whitefield aan deze reeks zou worden toegevoegd. Nogal wat lezers zullen hoogst­waarschijnlijk wat bedenkelijk de wenk­brauwen fronsen bij een reeks als deze: Galileï, Johannes Calvijn, George Whitefield en Karl Marx. De reden voor de gefronste wenkbrauwen is waarschijnlijk de derde persoon in deze reeks: George Whitefield. Veel christenen hebben zelfs nog nooit van hem gehoord.
 
Wie was George Whitefield?
 
George WhitefieldOm Whitefield enigszins te kunnen plaatsen, zijn de volgende biografische gegevens van belang. George Whitefield werd geboren op 16 december 1714 in Gloucester, Engeland. Zijn vader was eigenaar van de Bell Inn, de grootste en belangrijk­ste herberg in de stad Gloucester. Tegenwoordig zou men zeggen: het grootste hotel van de stad. Het was temidden van de bedrijvigheid van deze Bell Inn dat de jonge George opgroeide. Zijn vader stierf in 1716. George was toen dus twee jaar oud, de jongste in een gezin met zeven kinderen.
 
 In het voorgeslacht van Whitefield komen veel mannen voor die gestudeerd hebben in Oxford en predikant geworden zijn. Zowel zijn vader Thomas als zijn moeder Elizabeth Edwards kwam uit een gegoed milieu. George doorliep, met een onder­breking van ongeveer één jaar, de middelbare school in Gloucester (Grammar School).
 
 Op 18-jarige leeftijd ging Whitefield studeren aan het Pembroke College van de universiteit te Oxford. Hier kwam hij in contact met de bekende 'Holy Club' onder leiding van Charles Wesley. Al snel leerde hij John Wesley kennen. In het voorjaar van 1735 komt Whitefield in Oxford na een intense geestelijke worsteling tot wedergeboorte en heils­zekerheid. Dit was het beslissende keerpunt in zijn leven. Vanaf dit moment tot zijn dood in 1770 is Whitefield een onvermoeibaar en onstuitbaar getuige van de Genade Gods in Christus Jezus geweest. In mei 1736 rondde Whitefield met succes zijn uni­versitaire studie in Oxford af. Op 20 juni in dat­zelfde jaar werd hij door bisschop Benson van Gloucester bevestigd als anglicaans geestelijke. Dit alles op de ongewoon jonge leeftijd van 21 jaar.
 

De rest van Whitefields leven is feitelijk één on­afgebroken, intense toewijding aan de verbreiding van het Evangelie. Vanaf zijn allereerste prediking op 27 juni 1736 in Gloucester werd Whitefields bediening gekenmerkt door een ongewoon grote zalving van de Heilige Geest. Al heel snel puilden de kerken uit van de mensen. Hij preekte in deze periode vooral in Londen, Bristol en Gloucester. Begin 1738 ging Whitefield voor het eerst naar Amerika. Hij stichtte daar, op aandringen van o.a. John Wesley, een weeshuis in Georgia. Ook díe tijd kende al het probleem van op straat rondzwervende weeskinderen. In totaal zou Whitefield gedurende zijn leven 13 maal de oceaan oversteken. Het was mede zijn niet aflatende zorg voor het weeshuis in Georgia die hem zeven maal in Amerika zou brengen.

Na zijn terugkomst in Engeland (eind 1738) preekte Whitefield op 17 februari 1739 in Kingswood bij Bristol voor het eerst in de open lucht tot de mijn­werkers. Dat was in die tijd volkomen revolutio­nair. Prediking in de open lucht was een volstrekt onbekend fenomeen. De resultaten van zijn predi­king onder deze verpauperde mensen, die nooit een kerk van binnen zagen, waren uitzonderlijk. Zeer velen kwamen tot bekering. Al snel werden deze mensen georganiseerd in 'Societies'.
1 Op White­fields aandringen volgde enkele maanden later John Wesley dit voorbeeld. Ook Wesley is de rest van zijn leven een fervent en succesvol openlucht­prediker geweest.

In mei 1739 trok Whitefields openluchtprediking in Londen dagelijks menigten waarvan de omvang varieerde van 10 000 tot 40 000 personen. Woorde­lijk kon men hem verstaan. Dit zeer ongewone verschijnsel zou zich nog vaak herhalen. Enorme aantallen mensen uit allerlei lagen van de bevolking kwamen tot bekering. De Great Evangelical Revival was een feit. In een tijd van diep moreel en maat­schappelijk verval, tijdens een absoluut dieptepunt van het kerkelijke leven in Engeland, schonk God voor velen volkomen onverwacht een enorme opwekking.

Jaar in, jaar uit was Whitefield meestal onderweg. Heel zijn leven lang, tot vlak voor zijn dood in 1770, sprak hij geregeld tot menigten met een omvang van 1000 tot 40 000 personen. En de vrucht was blijvend. In de periode 1740 - 1743 alleen al ontstonden in Noord-Amerika 150 nieuwe gemeenten
.2 Bestaande gemeenten namen sterk in omvang toe.

Whitefield sprak gemiddeld veertig uur per week, vaak zelfs zestig uur.
3 Bedenk dan dat dit geregeld was tot menigten van meerdere duizenden mensen en dat hij meestal op reis was. Waarschijnlijk predikte Whitefield in totaal ongeveer 40 000 maal.4

Op 30 september 1770, op 55-jarige leeftijd, gaf zijn lichaam het op en ging Whitefields diepste verlangen in vervulling: Bij zijn Heer te zijn.

Een merkwaardige verwaarlozing

John Pollock schrijft in het voorwoord op zijn biografie van George Whitefield dat vele duizenden nog steeds volledig onbekend zijn met het ver­bazingwekkende levensverhaal van George White­field.
5 D.M. Lloyd-Jones noemde Whitefield tijdens een lezing in 1964 de meest verwaarloosde figuur in de hele kerkgeschiedenis: "De onwetendheid over Whitefield is schrikbarend", aldus Lloyd-Jones.6

Sinds 1970 is in deze merkwaardige historische verwaarlozing een bescheiden keer ten goede te bespeuren. De 200-jarige herdenking van White­fields dood in 1970 heeft in de engelstalige wereld een herleving van de belangstelling voor Whitefield teweeggebracht. De publicatie van de tweedelige, grondig gedocumenteerde biografie van Whitefield door Arnold Dallimore is ook een belangrijke stap in de goede richting geweest.7 De biografieën van Dallimore en Pollock maken duidelijk dat George Whitefield een enorm grote rol gespeeld heeft in de grote opwekkingen in de 18e eeuw in Engeland, Schotland, Wales en Noord-Amerika.

Het is vooral Dallimore die in zijn biografie helder de oorzaken van de historische verwaarlozing van Whitefield op een rij zet
.8 Zo noemt hij o.a. het feit dat Whitefield altijd geweigerd heeft om zijn volge­lingen te organiseren in een nieuw kerkverband. Zo liet Whitefield na zijn dood in tegenstelling tot John Wesley geen duidelijk georganiseerde en afgeba­kende groep volgelingen na. Zoals er kort na Wesley's dood een Wesleyaanse methodistenkerk ontstond, zo liet Whitefield géén Whitefieldiaanse methodistenbeweging na. Dit ondanks het feit dat veel van zijn aanhangers tijdens Whitefields leven er wèl bij hem op hebben aangedrongen om een denominatie te vormen met White­field aan het hoofd. Steevast was zijn ant­woord: "Let the name of Whitefield perish, but Christ be glorified".9

Ook noemt Dallimore als oorzaak van de onbekend­heid van Whitefield dat hij in tegenstelling tot John Wesley weinig geschriften heeft nagelaten. Boven­dien is er in de loop van de vorige eeuw een enor­me hoeveelheid brieven van Whitefield zoek ge­raakt. Daarmee is een schat aan historisch materiaal verloren gegaan. En zo noemt Dallimore nog meer oorzaken in zijn biografie.

John Wesley en anderen over Whitefield

{mosimage} In het licht van deze historische verwaarlozing van Whitefield is het opmerkelijk te noemen dat de George Whitefield Stichting juist voor déze naam heeft gekozen. Alvorens de motivatie voor de naamgeving nader toe te lichten, eerst nog een aantal uitspraken van anderen over Whitefield.

John Wesley zei over hem dat hij een hart had dat vol was van de meest edelmoedige en tedere vriend­schap. "Vaak heb ik gedacht", zei Wesley, "dat dit de meest kenmerkende trek van zijn karakter was".
10 En Wesley vervolgt dan: "Wat hebben wij weinig weet van een dergelijke vriendelijke aard, van een dergelijke veelomvattende en overvloedige liefde. Was het niet hoofdzakelijk hierdoor dat de harten van anderen op zo'n ongewone wijze tot hem werden getrokken en met hem verenigd werden? Kan iets anders dan liefde, liefde voortbrengen? Was dit het niet wat snel en doordringend als het licht zelf vloog van hart tot hart? Was dit het niet wat leven gaf aan zijn preken, zijn gesprekken, zijn brieven? U bent er getuigen van".11 Wesley sprak deze woorden tijdens de begrafenispreek ter na­gedachtenis van George Whitefield in Londen, op zondag 18 november 1770.

Vóór zijn vertrek naar Noord-Amerika had White­field laten weten dat, in het geval dat hij in Amerika zou komen te overlijden, John Wesley in Londen zijn begrafenisprediking zou moeten verzorgen. Whitefield stierf inderdaad in september 1770 in Newbury Port, Massachusetts, Noord-Amerika.

In zijn prediking doet Wesley ook nog de volgende opmerkelijke uitspraak over Whitefield: "Hebben we sinds de tijd van de apostelen gehoord of ge­lezen van iemand die in zo'n groot gebied, in een zo uitgestrekt deel van de bewoonde wereld, getuigd heeft van het Evangelie van de genade van God? Hebben we ooit gelezen of gehoord van ie­mand die zo vele duizenden, ja zo vele tien­duizenden zon­daren tot bekering heeft geroepen? En bovenal, hebben we ooit gelezen of gehoord over iemand die, als een gezegend instrument in de hand van God, zo vele zondaren heeft overgebracht van de duisternis naar het licht, van de macht van satan naar God?".
12 Tot zover de woorden van White­fields tijdgenoot John Wesley.

E.C. Dargan schrijft in zijn boek 'A history of preaching' het volgende over Whitefields prediking: "De geschiedenis van de prediking sinds de apos­telen bevat geen grotere of waardiger naam dan die van George Whitefield".
13 D. Martyn Lloyd-Jones noemt hem de grootste evangelist die Engeland ooit heeft voortgebracht.14

Uiteraard zijn deze citaten van Wesley, Dargan en Lloyd-Jones niet opgenomen vanuit een ongezond motief van persoonsverheerlijking. Als Whitefield zelf ergens van gruwde, was dat het wel. Neen, maar deze zeer lovende citaten over de bediening van George Whitefield beogen wel des te scherper aan te geven dat het alleszins de moeite waard is om George Whitefield, zijn leven en zijn werken onder het stof van de geschiedenis vandaan te halen. Dat is dan ook een van de redenen geweest om de stichting deze naam te geven. Bovendien is de tijd van Whitefield een tijd geweest van de allergrootste opwekkingen uit de geschiedenis van de Gemeente van Jezus Christus. Het kan niet anders of wij kunnen in deze 20e eeuw nog veel leren van een dergelijke prediking en een dergelijke bediening. Schreeuwt onze tijd niet om een machtige opwekking? Zitten we er niet dringend om verlegen?

Overige motieven voor de naam­geving van de GWS

Er zijn nog een aantal andere motieven voor de naamgeving van de George Whitefield Stichting. Whitefield is, samen met Jonathan Edwards, één van de belangrijkste verbindende schakels geweest tussen enerzijds de Puriteinen in de 16e en 17e eeuw en anderzijds de grote opwekkingsbewegingen in de 18e en 19e eeuw
.15 In die zin is hij vanuit historisch oogpunt een hoogst interessante figuur. Whitefield heeft een soort brugfunctie vervuld tussen de Reformatie en de Puriteinen enerzijds en de evan­gelische opwekkings- en zendingsbewegingen van de 18e en 19e eeuw anderzijds. Het was Whitefield die door Gods genade onder een enorme zalving van de Heilige Geest onvermoeid en onweer­staanbaar dat oude Evangelie van de Reformatie en de Puriteinen opnieuw met grote kracht procla­meerde. De gevolgen waren, zoals in iedere waar­ach­tige opwekking, gigantisch en vèrstrekkend. De historicus William Lecky heeft de bekende, op­merkelijke uitspraak gedaan dat het ongetwijfeld de Evangelical Awakening is geweest die Engeland een Franse Revolutie heeft bespaard.16

Uiteraard was Whitefield niet Gods enige menselijke instrument tijdens deze grote opwekking. Maar hij heeft hierin wel onmiskenbaar een sleutelrol ver­vuld. Whitefield heeft de boodschap van de Refor­matie en de Puriteinen opnieuw met grote kracht onder de massa's gebracht. Het was een prediking die als calvinistisch wordt bestempeld, maar die Whitefield, evenals de Puriteinen en de grote Reformatoren vóór hem, slechts als bijbels en volkomen schriftuurlijk zag.17

Het levensverhaal van Whitefield rekent in één klap af met de mythe dat calvinisme en evangelisatie per definitie strijdig met elkaar zouden zijn. De be­diening van Spurgeon een eeuw na Whitefield onderstreept dat nog eens nadrukkelijk.

Broederliefde

Een andere reden,tenslotte, om de stichting deze naam te geven is de manier waarop Whitefield met andersdenkende, oprechte christenen omging. Op een warme, liefdevolle manier onderhield hij de broederband met christenen uit allerlei verschillende kerken. Bekend is in dit verband de theologische kloof die er lag tussen de arminiaans denkende John Wesley en de calvinistisch denkende Whitefield. Whitefield heeft er enorm veel voor over gehad om, ondanks diepe tegenstellingen tussen Wesley en hem n.a.v. deze kwestie, de band met Wesley goed te houden.
18

Het is weldadig te lezen over deze ruimhartige instelling van Whitefield.19 Ook hierin is hij een inspirerend voorbeeld voor deze tijd, waarin nog zoveel gescheidenheid en onbegrip is onder waar­achtige christenen. Het zou een stap in de goede richting zijn, wanneer een gemeenschappelijke, hernieuwde belangstelling in leven en werken van George Whitefield evangelische en reformatorische christenen dichter tot elkaar zou brengen. Whitefield zelf zou een dergelijke toenadering toejuichen.

En hij niet alleen.

1. Whitefield organiseerde de bekeerlingen in 'societies'. Men zou dat kunnen vertalen in 'gezelschappen'. Societies kwamen al enkele tientallen jaren voor binnen de anglicaanse kerk in Engeland. In deze societies legde men zich vaak toe op bijbelstudie, gebed en praktisch christendom onder gevangenen, wezen en armen. Whitefield maakte dus gebruik van een reeds bestaande organisatievorm en bleef binnen het kader van de anglicaanse kerk.
2. Earle E. Cairns, An endless line of splendour, Tyndale House Publishers, 1986, pag. 48.
3. Arnold Dallimore, George Whitefield, Vol. 2, The Banner of Truth Trust, 1980, pag. 521.
4. Arnold Dallimore, ibid., pag. 522.
5. John Pollock, George Whitefield and the Great Awakening, Lion publishing, Oxford, England, 1982, pag. VIII.
6. D.M. Lloyd-Jones, The Puritans, Their Origins and Suc­cessors, The Banner of Truth Trust, 1987, pag. 105.
7. Arnold Dallimore, George Whitefield, Vol. 1 en 2, The Banner of Truth Trust, 1970 (Vol. 1) en 1980 (Vol. 2).
8. Arnold Dallimore, ibid., Vol. 1, pag. 5 - 16.
9. "Laat de naam van Whitefield vergaan, maar laat Christus verheerlijkt worden." 
10. Arnold Dallimore, ibid., Vol. 2, pag. 511.
11. Arnold Dallimore, ibid., Vol. 2, pag. 511.
12. Arnold Dallimore, ibid., Vol. 2, pag. 512.
13. E.C. Dargan, A history of preaching, Baker Book House, 1954, Vol. 2, pag. 307.
14. D.M. Lloyd-Jones, The Puritans, Their Origins and Suc­cessors, pag. 126.
15. Iain H. Murray, The Puritan hope, Revival and the inter­pretation of prophecy. The Banner of Truth Trust, 1971, pag. 135
16. D.M. Lloyd-Jones, The Puritans, Their Origins and Suc­cessors, pag. 105.
17.




Het volgende citaat uit een brief van Whitefield aan John Wesley is veelzeggend in dit verband; de brief is gedateerd 25 augustus 1740: "Dear and Honoured Sir, I write not this to enter into disputation. I hope, at this time, I feel some­thing of the meekness and the gentleness of Christ. I cannot bear the thought of opposing you: but how can I avoid it, if you go about (as your brother Charles once said) to drive John Calvin out of Bristol. Alas, I never read anything that Calvin wrote; my doctrines I had from Christ and His apostles; I was taught them of God."(cursief van mij, J.B.). Citaat uit Dallimore, George Whitefield, Vol. 1, pag. 574.
18. Earle E. Cairns, An endless line of splendor, pag. 71.
19.





Het volgende citaat van J.C. Ryle is in dit verband ver­meldenswaardig: "Last but not least, he was a man of extraordinary charity, catholicity and liberality in his religion. He knew nothing of that narrow-minded feeling which makes some men fancy that everything must be barren outside their own camps, and that their own party has got a complete monopoly of truth and heaven. He loved all who loved the Lord Jesus Christ in sincerity. He measured all by the measure which the angels use - 'Did they profess repentance towards God, faith towards our Lord Jesus Christ and holiness of conversation?' If they did, they were as his brethren. His soul was with such men, by whatever name they were called." Citaat uit Selected sermons of George Whitefield, Banner of Truth Trust, 1958, pag. 42.
 
© 2003 George Whitefield Stichting.