Leen J.van Valen

Het jaar 2000 is in meerdere opzichten een gedenkjaar. Op 26 mei is het driehonderd jaar geleden dat Nicolas Ludwig von Zinzendorf werd geboren. Hij is bekend geworden als de leider van de Moravische Broeders en pionier van wereldwijde zending. Minder bekend is zijn verdienste en betekenis voor de achttiende-eeuwse opwekkingsbeweging in Europa en Amerika. Het is goed om vanuit de doelstelling van onze stichting aandacht te besteden aan deze unieke en merkwaardige persoonlijkheid.

Opgevoed temidden van piëtistische vroomheid

Von ZinzendorfLudwig was de tweede zoon van George Ludwig, graaf ‘Von Zinzendorf und Pottendorf'. Zijn vader stierf twee maanden na zijn geboorte in Dresden in Saksen-Duitsland. Als kind kwam hij in aanraking met de piëtische geestesstroming op een school in Halle, waar August Hermann Francke, de vader van het piëtisme, zijn domicilie had. De piëtistische spiritualiteit heeft duidelijke overeenkomsten met het Engelse puritanisme en de Nederlandse Nadere Reformatie. Het gaat bij deze stromingen om de vernieuwing van hart en leven, een doorleefd geloof dat zich vertoont in een leven van godsvreze. Deze accenten golden als reactie op verwaterde en verschraalde protestantse belijders met hun dode orthodoxe leer en vormen. Tegenover een kil rationalisme moest de nadruk wel vallen op gevoel en gemeenschap met elkaar. Gezelschapsvroomheid moest bescherming bieden tegen de invloed en macht van de wereld en de schijngodsdienst. Het piëtisme had geen theocratische idealen en hervormingen van staat en maatschappij op het oog zoals het puritanisme, maar streefde ernaar de vroomheid vooral gestalte te geven in filantropie en daden van barmhartigheid.  
 
In deze omgeving werd Zinzendorf gevormd. In Halle werd de basis gelegd voor de ontwikkeling van zijn spiritualiteit. De scherpe blik van Francke bespeurde het begin van ontluikend geestelijk leven in de jongeman, maar zag ook het gevaar van hoogmoed, waartoe zijn karakter hem aanmoedigde. Vandaar dat hij als student kort gehouden werd en voor kleine misdragingen zware straffen kreeg. Deze harde leerschool is echter nuttig voor hem geweest; zij "dreef hem uit naar de Zaligmaker en bracht hem voor een tijd van mensen af". Vervolgens ontvlamde door het horen van berichten over de voortgang van Gods koninkrijk in Europa een vuur in zijn binnenste dat onuitblusbaar bleek te zijn.
 
In dit klimaat groeide Ludwig op, wat echter haaks stond op wat hij na zijn verblijf in Halle in het scholastieke lutherse bolwerk, Wittenberg, tegenkwam. Een kil, rationalistisch, dogmatisch denken beheerste de universiteit waar hij vanaf 1716 ging studeren. Hier voelde hij zich eenzaam en verlaten en kon hij zijn gevoelens niet kwijt. De Wittenberger studenten vonden zijn vroomheid te subjectief en overdreven. Toch kreeg hij na verloop van tijd een wat meer genuanceerde kijk op hen en ontdekte hij ook onder hen ware godsvrucht. De grondslagen van het lutherse geloof spraken hem op zich wel aan, ook al vond hij deze op een aantal punten te bekrompen. Het geestelijke leven hoefde voor hem niet zo nauw begrensd te zijn door dogmatische kaders, maar moest vooral gedragen zijn door een innige band met God en Christus. Vandaar dat hij vanuit zijn mystieke kijk op de dingen ook verwantschap vond met sommige rooms-katholieke gelovigen en er geen problemen mee had om hen de hand van broederschap toe te reiken.
 
Tijdens reizen door Duitsland, Frankrijk en de Nederlanden leerde hij verschillende stromingen kennen. Hij prees de tolerantie die hij in Nederland aantrof, waar de luthersen op goede voet stonden met calvinisten. Tijdens een verblijf van vijf maanden in Amsterdam in 1722 bezocht hij de gereformeerde, doopsgezinde, engelse en armenische kerk en zocht hij contact met setarische stromingen die in deze bruisende stad veelvuldig gevonden werden.
 
In die tijd kwam het bekende keerpunt in zijn leven: het zien van het schilderij van de lijdende Christus, de Ecce Homo, waaronder de veelzeggende spreuk stond vermeld: "Dit alles deed ik voor u; wat doet gij voor Mij?" Deze vraag doorpriemde zijn hart en hield hem hierna voortdurend bezig. Het was zijn begeerte om als prediker van Gods liefde in de breedte van de wereld te staan, in gemeenschap met allen die dezelfde liefde kenden, tot wat voor kerk of groep zij ook behoorden.
 
Berthelsdorf en Herrnhut
Maar hoe werd de weg gebaand om aan zijn idealen gestalte te geven? Niet door een vermaarde predikantsplaats in Berlijn of Wittenberg, maar via een ontmoeting met de eenvoudige timmerman Christian David met wie hij in 1722 contact kreeg. Deze behoorde tot de vervolgde Moravische Broeders, die in hun vaderland Bohemen geen veilige thuishaven meer hadden maar naar verschillende landen gevlucht waren. Hij vroeg de graaf, die inmiddels getrouwd was en op zijn landgoed Berthelsdorf woonde, of hij zich over een groep van geloofsgenoten wilde ontfermen. Zo werd de weg gebaand tot het stichten van een kleine commune. Op 17 juni 1722 velde David de eerste boom die plaats moest maken voor het eerste huis van Herrnhut ("onder Gods hoede"). Zo ontstond een nieuw dorp dat bij Berthelsdorf plaats moest bieden aan honderden gelovigen van verschillende achtergrond. Deze mensen, gedreven door de liefde van Christus, gingen een gemeente vormen, vrij van kerkelijke gebondenheid en met het ideaalbeeld van de apostolische christenen voor ogen.
 
De opbouw van Herrnhut verliep in het begin moeizaam, vooral vanwege de grote verscheidenheid aan bewoners, die voor de helft uit Moravische Broeders bestond. Zinzendorf zag in dat een gemeenschappelijk en door ieder aanvaard belijden de basis van de commune moest vormen, daar deze anders niet levensvatbaar zou zijn. Hij koos voor de oude tucht van de Moraviërs, die op 12 mei 1727 door allen aanvaard werd. Op die dag, juist vier jaar na de aankomst van de eerste vluchtelingen, riep de graaf de bijeengekomen broeders toe om elkaar de broederhand te geven. In het dagboek van Herrnhut werd aangetekend:
Op deze dag sloot de graaf een verbond met de Heere. De broeders beloofden allen, één voor één, dat zij ware volgelingen van de Heiland zouden zijn. Zij deden afstand van eigenzinnigheid, eigenliefde en ongehoorzaamheid. Zij wilden ernaar streven om arm van geest te zijn. Niemand moest zijn eigen voordeel vóór dat van anderen zoeken; iedereen zou zich door de Heilige Geest laten leiden. Door de machtige werking van Gods Geest werden zij allen niet alleen overtuigd, maar als het ware weggevoerd en overmeesterd.
 Deze dag ging de geschiedenis in als de geboortedag van de ‘vernieuwde Broedergemeente'.
 
Deze verbondssluiting werd weldra gevolgd door een bijzondere herleving in de vorm van een uitstorting van de Geest. Christiaan David begon bijbelkringen te leiden en elke avond werden op de Hutberg gebedssamenkomsten gehouden. Vele harten werden bij deze gelegenheden aangeraakt. Ook onder de kinderen vond een opwekking plaats. Deze begon met de bekering van een meisje van elf jaar, Susanne Kühnel. Zij was getuige van het sterfbed van haar moeder en zag dat deze zich vol blijdschap aan God overgaf. Zij voelde dat zij miste wat moeder had en werd hierdoor erg getroffen. Haar worsteling tot haar bekering was intens en duurde drie dagen en drie nachten. De gehele gemeenschap bad voor haar en op een morgen maakte zij haar vader wakker met de woorden: "Vader, ik ben nu een kind van God; nu weet ik wat dit is en ik wil spoedig bij moeder zijn". Deze nacht was haar ziel verlost, evenals die van drie van haar vriendinnen. Wat was de graaf blij! Hij viel op zijn knieën en dankte met de meisjes de Heere voor dit grote wonder. De Geest ging hierop door om kinderen tot Jezus te leiden. Overal werden uit kindermonden gebeden en gezangen gehoord. Zij werden vervuld met Gods liefde en dit gevoel was zo diep dat zij niet in staat bleken dit onder woorden te brengen.
 
Woensdag 13 augustus vond in de nieuwe gemeenschap de eerste avondmaalsviering plaats:
Op die woensdagmorgen gingen allen naar Berthelsdorf. Op weg daarheen verbonden degenen die van elkaar vervreemd waren, zich opnieuw aan elkaar. Tijdens het zingen van het eerste lied kon men nauwelijks het zingen onderscheiden van het wenen. Verscheidene broeders baden en smeekten de Heere vooral bewaard te worden voor afscheiding en scheuring, daar zij verdreven waren uit het diensthuis en niet wisten wat te doen. Zij smeekten de Heere om hun de ware aard van de kerk te openbaren, zodat zij onberispelijk voor Hem zouden wandelen en niet alleen in Hem zouden blijven, maar ook vruchten zouden voortbrengen. Wij baden dat wij niets zouden doen dat in tegenspraak was met de eed van trouw die wij aan Hem afgelegd hadden, en vooral niet tegen Zijn gebod van liefde zouden zondigen. Wij baden dat Hij ons zou bewaren door de reddende macht van Zijn genade en niet zou toelaten dat ook maar één ziel van de bloed- en kruistheologie, waar de redding van afhangt, weggetrokken zou worden en op zichzelf en op zijn eigen verdiensten teruggeworpen zou worden. Wij vierden het Heilig Avondmaal met harten die tegelijk neergebogen en opgeheven waren. Ieder van ons ging hoog boven zichzelf uitgetild naar huis en bracht die dag en de volgende dagen in grote rust en vrede door, terwijl wij leerden om lief te hebben.
 
Zendingsdrang
De gebeurtenissen in 1727 hadden grote gevolgen. Vervuld door Gods Geest getuigden vele broeders in de omgeving van de liefde van Christus. Zij hadden een niet te verzadigen drang om te evangeliseren. De graaf, die goed op de hoogte was van het wereldgebeuren en middelen en wegen zocht die moesten dienen tot uitbreiding van Gods koninkrijk, stelde de gemeente op de hoogte van de nood van de wereld. Hij vertelde dat grote delen van de wereld nog nooit van het evangelie gehoord hadden. Zo zei hij dat bijvoorbeeld Groenland een heel moeilijk land was om binnen te komen. Zo maakte hij zijn kudde rijp voor een grootscheeps zendingsnetwerk. Wat de gevestigde kerken over het algemeen lieten liggen, pakten Zinzendorf en zijn Herrnhutters op. Zo gingen de eerste werkers naar Groenland en andere gebieden.
 
De volgende vier jaren waren voor Herrnhut jaren van voortdurende opwekkingen, maar was ook een tijd dat de basis werd gelegd voor grootscheepse zendingsactiviteit. De graaf reisde naar koning Christiaan in Denemarken, waar hij tien Groenlandse bekeerlingen ontmoette van de Deense zendeling Engede. Teruggekomen vertelde hij zijn broeders over de gesprekken die hij in Kopenhagen had gevoerd. Het volgende jaar werden de eerste twee zendelingen naar Groenland uitgezonden. Zij hadden geen geld op zak, maar wel een sterk geloof in God die wonderen doet. Dit kinderlijke geloof was het kenmerk van de Herrnhutter gemeenschap, dat niet bij ‘vlees en bloed' te rade ging, maar zich geheel toewijdde aan haar God.
 
Internationale contacten
Herrnhut vormde geen homogeen gezelschap als het gaat over de belijdenis. Dit geeft aan de ene kant de zwakheid aan van deze geloofsgemeenschap en aan de andere kant haar kracht. Na verloop van tijd onderkende de graaf haar zwakke punten, vandaar dat hij koos voor een betere tuchtuitoefening waartoe die van de oude Moraviërs als leidraad diende. De kracht van Herrnhut bestond hierin dat men elkaar als broeders en zusters in Christus aanvaardde, ongeacht de kerkelijke achtergrond. De basis waarop men elkaar vond, was de liefde tot Christus en het Woord van God, waarbij het eerste voor het tweede ging. Deze liefde overschreed niet alleen kerkgrenzen, maar was internationaal bepaald. Dit is binnen de protestantse traditie een uniek gegeven. De reformatiebeweging was niet alleen gesplitst naar lutherse of calvinistische signatuur, maar landsgrenzen en ook provinciegrenzen omgrensden zelfstandig geworden kerkformaties. De taal werkte hierbij tot op zekere hoogte samenbindend, zoals in de angelsaktische situatie, maar dit kon niet voorkomen dat de splitsingsdrang moeilijk te stuiten was. Engeland liep wat dat betreft voorop en zelfs de puriteinen in de zeventiende eeuw hadden daartoe het voorbeeld gegeven! In Nederland heeft men eeuwenlang deze repeterende breuken kunnen voorkomen, voorzover de reformatorische kerk van overheidswege beschermd bleef.
 
De achttiende-eeuwse opwekkingsbeweging betekende geen opheffing van kerkelijke grenzen, maar door het vuur van deze beweging speelden deze een ondergeschikte rol. Zo was dit tot op zekere hoogte in Engeland en Amerika. Het waren vooral de Wesleys en Whitefield die weinig waarde hechtten aan kerkelijke structuren, al bleven zij tot hun dood anglicaan. Zij fungeerden als bruggenbouwers tussen de verschillende stromingen, wat niet door een ieder in dank werd aanvaard. De tegenstand van de kerkelijke leiders kon krachtig zijn en uitlopen op drastische maatregelen om de openluchtprediking te verbieden.
 
Zinzendorf had veel gemeenschappelijks met de methodisten als het ging over de eenheid van de gelovigen. Hij was niet alleen een bruggenbouwer naar zijn eigen lutherse geestverwanten toe, maar zocht ook contact met gelijkgezinden onder calvinisten in Holland, Frankrijk en de angelsaksische wereld.
 
In ons land kreeg hij weinig voet aan de grond, wat voor een deel zijn oorzaak vindt in het feit dat de steile calvinisten alhier geen antenne hadden voor het fenomeen opwekking. Aan de overkant van de Noordzee en aan de andere kant van de Atlantische Oceaan vond hij meer bijval, vooral onder de methodisten. Toch haakten deze na verloop van tijd af, omdat onder de Moraviërs vormen van geestdrijverij steeds meer een rol gingen spelen. Zinzendorf maakte verschillende reizen naar het Britse eiland en Amerika, werd daar in het begin positief ontvangen, maar verloor na verloop van tijd bij velen het vertrouwen, voornamelijk door zijn soms extreme spiritualiteit.
 
Ook in zijn eigen vaderland stond hij vaak onder het vuur van de kritiek. De piëtisten van Halle vonden hem te oppervlakkig in zijn visie op de bekering, waarin zij de door hen verdedigde ‘Busskampf' misten. Dit hield in dat zij van de zondaar een langdurig proces van berouw en zondeovertuiging verlangden, alvorens er ruimte werd geschapen voor geloofsvreugde en heilszekerheid. Zinzendorf had wat dat betreft meer bijbelse nuchterheid dan zijn oude leermeester Francke. De luthersen zagen de toenemende invloed van de Herrnhutters als bedreigend en vanuit de overheid werden acties ondernomen om de nederzetting haar rechten te ontnemen.
 
Opwekkingen in Silezië, Salzburg en Baltische landen
Vóórdat de eerste symptomen van een opwekking in de angelsaksiche landen zichtbaar waren, was een soortgelijke beweging gaande in Silezië, het huidige Poolse gebied rondom Wroclaw (Breslau). Het was oorspronkelijk een lekenopwekking, die door veldpredikers op gang werd gebracht (Feldgottesdienste). De protestantse enclave probeerde zich te herstellen van de door contrareformatie en oorlogen aangerichte schade. In 1708 ontstonden in Breslau gebedssamenkomsten die een piëtistisch karakter hadden. De sleutelfiguur van de vernieuwingsbeweging was Johann Adam Steinmetz, een krachtige prediker die sterk op levensheiliging aandrong. Zinzendorf voelde zich erg door hem aangesproken en stelde alles in het werk om de protestanten daar te beschermen.
 
Hetzelfde zien we in het Oostenrijkse Salzburg, waar velen wegens hun geloof vervolgd en verdreven waren. Ook hier vonden opwekkingen plaats waarbij Zinzendorf betrokken was. Ditzelfde gold ook voor de Baltische staten, waar een piëtistische herleving plaatsvond. Het is opmerkelijk dat weer de Moraviërs bij deze bewegingen een belangrijke rol speelden. De nadruk die zij legden op de levensheiliging en de wijze waarop zij dit voorleefden, maakten op velen diepe indruk. Het gewone volk was verzadigd van de rationele preken die op veel kansels werden opgedist en verlangde naar wezenlijke vroomheid. In Budwethen in Litauen zorgde een groep Salzburgers op kerstavond 1732 voor enige opschudding toen zij naar de pastorie togen en daar tot in de nacht baden en zongen. De predikant kwam diep onder de indruk van hun vurigheid en godsvrucht. Piëtistische lectuur, zoals Das Wahres Christentum van Johann Arndt, werd door de Salzburgers gelezen en verspreid.
 
Zo vond een internationale verspreiding plaats van het opwekkingsdenken in de lutherse geloofsgemeenschappen, niet alleen in de reeds genoemde landen, maar over geheel Duitsland, Zwitserland en in delen van Oostenrijk. Het was de boodschap van de noodzaak van de nieuwe geboorte die bij velen een doorbraak teweeg bracht. En Zinzendorf bezocht de gebieden waar opwekkingen op kleinere of grotere schaal plaatsvonden. Hij gaf raad en bracht mensen met elkaar in contact. En in zijn ‘thuisgemeente' op zijn landgoed werd dag en nacht aaneengesloten gebeden voor de uitstorting van Gods Geest in de wereld. Deze gebedswake was uniek, evenals de wijze waarop men elkaar bemoedigde. Het was een spiritualiteit die wars was van doemdenken en somberheid. Tegenover de piëtistische zonde- en boeteleer lieten de graaf en zijn staf het loflied en de geloofsvreugde overheersen. Zo was het kleine Herrnhut een ‘stad op een berg', die tot over verschillende grenzen licht liet verspreiden, tot aan de kusten van Groenland en Suriname toe.
 
Weinig belangstelling voor de graaf in Nederland
De vraag komt op waarom Zinzendorf in Nederland zo weinig onthaal vond. Zeker, in Amsterdam en andere plaatsen ontstonden broedergemeenten, die zich na verloop van tijd consolideerden in Zeist. Hiertegenover stond veel wantrouwen ten opzichte van de beweging, zowel van de kant van de Hervormde kerk als van hen die tot de beweging van de Nadere Reformatie behoorden. De meeste predikanten in Amsterdam, de stad die in veel opzichten de toon aangaf in de republiek, verzetten zich heftig tegen Zinzendorf en zijn volgelingen. Zij vonden hun vroomheid dweepziek en bekritiseerden vooral hun theologie die niet strookte met de calvinistische confessie. Enkelen in de hoofdstad vormden een uitzondering, waaronder de uit Duitsland afkomstige David Bruenings en Franco de Bruin, die de graaf een warm welkom gaven als hij met zijn gevolg de stad bezocht.
 
De kritiek van de Hollandse calvinisten stond niet op zichzelf. Zij hadden in een aantal opzichten zeker gelijk als zij symptomen van geestdrijverij bij de Herrnhutters waarnamen. Maar aan de andere kant had hun kritiek te maken met een zekere starheid en beperktheid van denken. Ondanks het feit dat de republiek vanwege haar koloniën tot de spraakmakende mogendheden van Europa behoorde, had de kerk alhier weinig oog voor de reikwijdte van het koninkrijk van Christus op aarde met alle variaties en tradities. De liefde van Zinzendorf voor de heidenen en de onbekeerde naaste werd niet opgemerkt. Was de kritiek die hij ontving niet eerder van vorm van camouflage om eigen zwakheid te bedekken? Was de zending van de Herrnhutters in Suriname geen aanfluiting voor de kerk in Nederland en de koloniale machthebbers die eerder op uitbuiting van de inlanders, vooral door de slavenhandel, uit waren dan op hun zielenheil?
 
Zinzendorf en de methodisten
Terwijl Nederland haar grenzen liever gesloten hield voor de Herrnhutters, ondanks de grote tolerantie die zij doorgaans toonde, had Zinzendorf in Engeland meer aanhang. De Fetter Lane Society in Londen, dat oorspronkelijk een moravische gebedskring was, werd regelmatig door Whitefield en de Wesleys bezocht. Op 18 mei 1739 tekende Whitefield aan dat hij hier met "verschillenden uit de Moravische kerk had gegeten". Hij kon niet nalaten om zijn bewondering te uiten voor ‘hun grote eenvoud en diepe bevinding van het innerlijke leven.' Er heerste een warme sfeer en soms een wat te grote emotionaliteit, die na verloop van tijd in excessen ontaardde. Allen waren betrokken bij de samenkomsten. Het gezongen lied nam een voorname plaats in. Sommige medewerkers van de methodistenleiders sloten zich bij deze groep aan, zoals James Hutton en John Cennick. Later distantieerden Whitefield en de Wesleys zich van hen en ook van Zinzendorf, omdat de excessen gingen domineren. Desondanks is de rol van Fetter Lane niet weg te denken in de ontwikkeling van de Great Awakening in Engeland en Amerika. Zinzendorf bezocht de Amerikaanse koloniën enkele malen en wist piëtistische Duitsers in aanraking te brengen met puriteinse Engelsen. Ook waren de Moraviërs het middel tot de geloofsdoorbraak van de Wesleys die van hen de belangrijke plaats van de rechtvaardiging in het geloofsleven leerden.
 
Een voorbeeldfunctie!
Zo was Zinzendorf een verbindingsschakel tussen verschillende opwekkingsbewegingen. Hij wist stromingen met verschillende theologische uitgangspunten maar met dezelfde bezieling bij elkaar te brengen, wat ook niet altijd lukte. Hij reisde stad en land af om de ‘Una Sancta' tot gestalte te brengen. Hij riep gelovigen op tot verootmoediging en gebed. De gemeenschap der heiligen was voor hem een utopie die hem niet onbereikbaar toescheen. Daar had hij alles voor over. In het voetspoor van Calvijn wilde hij oceanen overzwemmen als het ging om de eenheid van Gods gemeente. De vrome graaf is wat dat betreft een prototype die ons in het jaar 2000 veel te zeggen heeft. De kerk heeft haar zeggingskracht in de samenleving verloren, mede als gevolg van versnippering en onenigheid. Kennelijk moeten zwaardere stormen over onze gemeenten loeien en heilige huisjes omverwerpen willen we vatbaar zijn voor het gebed van de Zaligmaker om de eenheid van de kerk. Een verdeeld huis heeft uiteindelijk geen bestaansrecht en heeft als stad op een berg geen enkele uitstraling of zeggingskracht. En de roep om een reveil is een slag in de lucht als deze niet gepaard gaat met een concreet appèl om zich in de strijd tegen de helse machten te verenigen en niet te vergeten voor God te verootmoedigen.

Literatuur:
W.R. Ward, The Protestant Evangelical Awakening [Cambridge: Cambridge University Press, 1992].
August Gottlieb Spangenberg, The Life of Nicholas Lewis Zinzendorf [London: 1838].
Felix Bovet, A Pioneer of Social Christianity [Hampton USA: zonder jaartal].
J.E.Hutton, A history of the Moravian Church [London: 1909].
R.B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam, deel vier [Uitgeverij Ten Have: 1974].
Aart de Groot en Paul Peucker (red.), De Zeister Broedergemeente 1746-1996 [Zutphen: Walburg Pers, 1996].
L.J. van Valen, Zijn akker was de wereld, George Whitefield en de Great Awakening [Leiden: J.J.Groen en Zoon, 1995].
Andrew Murray, De sleutel van het vraagstuk van de zending [Den Haag: Uitgeverij Gazan, z.j.].

© 2000 George Whitefield Stichting.