Arend Roos

In het werk van James Innell Packer speelt de levensheiliging een belangrijke rol. Veel van zijn boeken zijn pastorale handreikingen aan christenen die zich afvragen hoe zij hun leven moeten leiden voor Gods aangezicht, maar ook wat het betekent dat de Heilige Geest in hen werkt. Het is ook bekend dat Packer in zijn behandeling van deze thema's op de schouders staat van de puriteinen, wier - om het in zijn eigen woorden te zeggen - "gerijpte heiligheid en geharde geestkracht voor onze ogen oprijzen als een soort vuurtoren, ver verheven boven de staat van de christenen in de meeste perioden".

In dit artikel wil ik ingaan op die periode in Packers leven, waarin zijn inzichten omtrent de levensheiliging vorm kregen. We moeten dan denken aan zijn studententijd in de jaren '40. In deze periode werd Packer sterk geconfronteerd met de Keswick-beweging, een op Wesleyaanse leest geschoeide heiligingsbeweging, die onder de christenstudenten in Oxford brede aanhang vond.

De jonge Packer


packerPacker - geboren in 1926 - groeide op in Gloucestershire, Engeland. Als jongen bezocht hij de National School in Gloucester, de stad waar zijn vader werkte als chef van het kantoor van de Great Western Railway. Mede door een ongeluk dat hem overkwam toen hij als zevenjarig jongetje net op school zat en waarbij hij een ernstige verwonding aan zijn hoofd opliep zodat hij nooit zou mogen sporten, was hij vaak alleen. Deze eenzaamheid leidde ertoe dat hij al vroeg veel begon te lezen en - nadat hij een oude typmachine op zijn vaders kantoor gevonden had - te schrijven.

In 1937 verliet hij de basisschool om naar de Crypt School in Gloucester te gaan, een school die onder anderen George Whitefield in zijn leerlingenbestand had gehad. Op veertienjarige leeftijd werd Packer bevestigd in zijn plaatselijke gemeente. McGrath wijst erop dat in die tijd min of meer een sociale druk bestond voor kinderen om bevestigd te worden als ze de leeftijd daarvoor hadden bereikt. Voor zover Packer zich kan herinneren is hem in het onderwijs van zijn kerk in die dagen nooit de noodzaak van persoonlijke bekering duidelijk gemaakt. De nadruk lag veel meer op het ethische vlak.

Packers belangstelling voor theologische kwesties ontstond vooral naar aanleiding van debatten met een klasgenoot en zijn kennismaking met het werk van C.S. Lewis, die hem overtuigde van de waarheid van het belijden van de christelijke kerk. Packer was zich echter nog steeds niet bewust dat het geloof waartoe Gods Woord ons oproept, ook een persoonlijke relatie met God betekent. Dat kwam pas tijdens zijn studie in Oxford.

Packer ging in 1944 - vrijgesteld van dienstplicht vanwege het eerder genoemde ongeluk - naar Oxford, om daar klassieke letteren en antieke filosofie te studeren. Al gauw kwam hij daar in aanraking met de OICCU (de Oxford Inter-Collegiate Christian Union). Deze studentenbeweging was in de negentiende eeuw ontstaan uit groepen studenten die zich als evangelicalen in de minderheid gedrukt voelden door sterk katholiserende tendensen binnen de Church of England, zoals de Oxford Movement. Aangemoedigd door de Keswick Convention en de evangelisatiecampagnes van Moody en Sankey werden, eerst in Cambridge en twee jaar later ook in Oxford, de evangelische studentenverenigingen CICCU en OICCU opgericht.

Tijdens één van de zondagavonddiensten die door de OICCU werden belegd, drong het tot Packer door dat hij een buitenstaander was en een huis in stond te kijken, waar een aantal mensen een spel zat te spelen. Hij kende wel de regels van het spel, maar hij was buiten en zij binnen. Hij moest binnen komen. McGrath verhaalt hoe, op nog geen 100 meter van de plaats waar George Whitefield in 1735 zich overgaf aan Christus, James I. Packer "zich persoonlijk overgaf".

De Keswick Convention

In zekere zin was Packer teleurgesteld in de Anglicaanse kerk: Waarom had zij hem niet de volle waarheid van het Evangelie voorgesteld? Waarom was hem de noodzaak van persoonlijke bekering niet duidelijk gemaakt? Deze frustratie leidde ertoe dat Packer bijna twee jaar lang bijna geen Anglicaanse kerkdienst meer bezocht. In plaats daarvan bezocht hij bijeenkomsten van de Plymouth Brethren. Binnen de evangelische OICCU was een dergelijke afkeer van de institutionele kerk niet vreemd en veel vooraanstaande leden hadden banden met de Plymouth Brethren.

Binnen de OICCU werd het christelijk geloof vaak opgevat op een wijze die in de literatuur ‘victorious living' wordt genoemd, een ‘overwinningsgeloof'. Deze benadering concentreert zich sterk op de levensheiliging in reactie op de constatering dat veel christenen niet uit de volle vergeving van hun zonden leven. In de jaren '40 en '50 werd deze benadering verbonden met de ‘Convention for the Deepening of the Spiritual Life' (‘Conventie voor de verdieping van het geestelijk leven'), die in 1875 gehouden werd in Keswick, in het Lake District. Sindsdien werd deze conferentie jaarlijks gehouden. Prof. Sawyer geeft een omschrijving van de visie op verlossing zoals die binnen de Keswick-movement veel voorkomt: Verlossing (in het algemeen beschouwd) bestaat uit zowel goddelijke als menselijke initiatieven. Gods initiatief is om verlossing beschikbaar te maken. Het is de verantwoordelijkheid van de mens om deze verlossing te ontvangen. Zo zijn individuele mensen evengoed verantwoordelijk om zich deze voorziening in dagelijkse overwinning van de zonde toe te eigenen, als zij dat zijn om zich de rechtvaardigmaking toe te eigenen,1

De overwinning over de zonde werd zo stellig onder de aandacht gebracht, omdat men binnen deze kringen de gedachte had, dat de gemiddelde christen geen christen is volgens de normen van het Nieuwe Testament. In de gemiddelde christen is niets bovennatuurlijks. Hij kan de verleiding van de zonde niet weerstaan. Hij is vaak even onverschillig als zijn niet-christelijke buurman, kortom: de Heilige Geest is niet zichtbaar aan het werk.

Wesleyianisme

De Keswick-movement is inhoudelijk sterk verwant met het Wesleyianisme, zoals dat in de negentiende eeuw vorm heeft gekregen bij onder anderen Phobe Palmer. Kenmerkend daarvoor is bijvoorbeeld het sterke onderscheid tussen rechtvaardiging en heiliging. Sawyer benadrukt in zijn artikel dat Palmer hier op punten een andere lijn kiest dan die door Wesley is uitgezet. Zo was volmaaktheid van het christelijke leven voor Wesley iets waarnaar we te streven hebben; in het werk van Palmer wordt het echter van wezenlijk belang voor de uiteindelijke verlossing.

Deze voorstelling van zaken zou de suggestie kunnen wekken dat in deze heiligingsbeweging te licht over de verwoestende kracht van de zonde gedacht wordt. Dat dat niet het geval is, moge blijken uit het werk van Wesley, maar ook uit de benadering door de Keswick-movement van de zonde in de mens. Wesley benadrukt keer op keer dat alles wat de mens vooruitkomt in levensheiliging het werk is van Gods genade. En binnen de Keswick-movement bestaat een ver uitgewerkte zondeleer waarin de totale verdorvenheid van de mens door de zonde centraal staat. Alleen door het werk van de Geest kunnen zonde en verleiding weerstaan worden. De moeite die Packer en anderen met de Keswick-movement hebben, schuilt in de wijze waarop deze de verlossing van de zonde voorstelt.

Verlossing en onderwerping

Het gaat er in het leven van een christen om, dat hij zich niet alleen overgeeft aan Jezus Christus als Verlosser, maar Hem ook erkent als Heer en Meester in zijn leven. Hier komt weer de tweeslag rechtvaardiging en heiliging naar voren. De heiliging komt voort uit het erkennen van Christus als Meester en is een daad van totale overgave en onderwerping. Hier zien we een parallel met de strijdende Jacob bij Pniël. Pas toen hij zijn verzet opgaf, kon hij de engel aangrijpen en smeken om hem niet te laten gaan zonder zegen.

Pardington illustreert deze benadering met het volgende voorbeeld. Een student aan een kunstacademie bezocht een galerie, waar een expositie was van klassieke werken uit de schilderkunst. Hij nam palet en penseel ter hand en probeerde een van de geëxposeerde werken te kopiëren. Na enige tijd merkte hij echter dat het er maar een potje van maakte. Hij begon opnieuw, en nog eens. Uiteindelijk viel hij boven zijn werk in slaap. Hij droomde dat de geest van de oude meester in hem kwam en zijn hoofd en hand bestuurde. Hij maakte de reproductie zo voor hem en de jonge student viel alle eer van de kunstwereld ten deel. Toen werd hij wakker.

Op dezelfde wijze proberen we Christus na te volgen, struikelend en falend. Tot we niet meer kunnen en in slaap vallen. Dan geeft God ons het visioen van Christus die in ons woont. Christus zal ons leven besturen, hij zal de wet voor ons houden. Hij zal de heerschappij van de zonde in ons leven vernietigen en zelf op de troon in ons leven plaatsnemen. Leven in dit besef is ‘victorious living'.

Een antwoord voor Packer

Als jonge christen ervoer Packer dat hij nog veel moest leren en door zijn contacten binnen de OICCU kwam hij actief in aanraking met het onderwijs volgens Keswick. In eerste instantie bood het hem ook waar hij naar zocht: volledige verlossing van zonde en een intieme relatie met Christus. Daartegenover stond echter de weerbarstige praktijk, waardoor hij keer op keer geconfronteerd werd met het ‘oude vlees'. Ondanks al zijn pogingen tot volledige overgave leek het alsof hij bleef wat hij was: een onvolwassen jonge man, die dagelijks te kampen heeft met verleidingen en frustraties. Zijn ervaring was dat hij ver was van de triomfen die christenen werden verondersteld te vieren in hun leven. De enige oplossing die hem werd aangedragen door zijn onderwijzers was: ‘let go and let God' (‘laat los en laat God begaan').

In de loop van 1945 ging Packer steeds meer gebukt onder de last die hem door dit onderwijs werd opgelegd. Plotseling echter, menselijkerwijs gesproken door toeval, kwam een editie van de werken van John Owen hem in handen. In dit werk ontdekte hij twee boeken die handelden over zonde in het leven van gelovigen (On Indwelling Sin in Believers en On the Mortification of Sin in Believers). Hij vond in die boeken een totaal andere benadering: John Owen heeft mij geholpen om realistisch om te gaan met mijn blijvende zondigheid, het noch te bagatelliseren, noch er wanhopig onder te worden. Hij heeft mij de discipline geleerd mijzelf niet teveel te vertrouwen en de werken van het vlees te doden, een discipline waar ik samen met alle christenen toe geroepen ben.

Packer verslond de boeken van Owen, maakte uittreksels van diens argumenten en verspreidde die onder vrienden, die echter niet zo onder de indruk waren als hij. Toch heeft deze ontdekking ertoe geleid dat er een discussiegroep ontstond, waar gesproken werd over het leven en geloof van de christen.

In die tijd was het zo dat een groot deel van de evangelische wereld in meer of mindere mate affiniteit had met het gedachtegoed van de Keswick-movement. Packers nieuwe inzichten brachten hem dus in zekere zin in conflict met broeders en zusters. Zo'n tien jaar later, na de afronding van zijn studie en promotie-onderzoek - Packer was inmiddels docent aan Tyndale Hall in Bristol - heeft hij een uitgebreide reactie gegeven op de Keswick-ideologie. Voor Packer was het duidelijk dat dit gedachtegoed de nekslag toegebracht moest worden en toen hij een boek uit deze hoek moest recenseren in The Evangelical Quarterly heeft hij geprobeerd duidelijk uiteen te zetten wat de zwakke plekken zijn in het onderwijs van Keswick. Uiteindelijk wordt binnen deze beweging de mens in staat geacht om zelf de beslissingen te nemen die van fundamenteel belang zijn voor de levensheiliging. Voor Packer was dit een onvervalst Pelagianisme en hij schuwde niet dit breed uit te meten: "Uiteindelijk is Pelagianisme de natuurlijke ketterij van ijverige christenen die niet in theologie zijn geïnteresseerd".

Zwakke plekken

Het is toch de moeite waard preciezer na te gaan wat de zwakke plekken zijn binnen de Keswick-movement. In hoeverre is deze leer daadwerkelijk pastoraal ontmoedigend en Pelagiaans (waarmee bedoeld wordt dat het de capaciteiten van de mens om zijn zaligheid zelf te verwerven, te positief inschat)?. De eerder genoemde Sawyer noemt een aantal punten die ik hier kort wil weergeven.

In de eerste plaats is het opmerkelijk te constateren dat een beweging met zulke radicale gedachten over de zonde Pelagianisme wordt verweten. Sawyer onderscheidt hier echter tussen de theoretische en de praktische zondeleer. In theorie erkent de Keswick-movement de totale verdorvenheid van de mens. Maar in de praktijk wordt er zó'n sterk appèl direct op de wil van de mens gedaan, dat ook zonde erg ‘wilsmatig' wordt opgevat. Vaak gaat het over bekende zonden en ligt het gevaar van wetticisme op de loer. Levensheiliging lijkt dan in de eerste plaats betrekking te hebben op zaken als roken, drinken, kleding en haardracht. Maar "heiliging is pas echt heiliging als het is geworteld in de rechtvaardiging" (Richard Lovelace). De Schrift is er duidelijk in dat we in dit leven nooit een staat van perfectie zullen bereiken, juist omdat het wezen van de zonde dieper zit dan de morele kant ervan (vgl. 1 Joh. 1:8-10; Gal. 5:17; Rom. 7:14-25. . .).

In de tweede plaats wordt binnen deze beweging over het werk van de Heilige Geest vaak gesproken als ware het een vorm van controle. Het is een macht die invloed uitoefent in het leven van de gelovige op een manier waarop in de Bijbel ook de leiding van de satan in het leven van bezetenen verwoord wordt. Sawyer vraagt zich af of deze omschrijving van het werk van de Geest voldoende ruimte laat aan het zelf van de mens waarin, ondanks de gebrokenheid van de schepping, nog iets van het beeld van God ligt. Daarnaast moeten we er ook oog voor hebben dat de Schrift het werk van de Geest niet beschrijft als een vorm van controle, maar veel meer in termen van leiding spreekt. Een van de vruchten van het werk van de Geest is zelfbeheersing, waarbij er wel sprake is van controle, maar met inachtneming van de mens als verantwoordelijk schepsel voor Gods aangezicht.

Tenslotte gaat Sawyer in op de schriftuurlijke basis voor het onderscheid tussen ‘middelmatige' en ‘geestelijke' christenen. Hiervoor wordt binnen de Keswick-movement vaak een beroep gedaan op Paulus' onderscheid tussen de ‘vleselijke' en de ‘geestelijke' mens in 1 Kor. 1:1-3. Sawyer citeert hier Hokema, die zegt: ..Er is geen bijbelse basis voor het onderscheid tussen ‘vleselijke' en ‘geestelijke' christenen. Het Nieuwe Testament maakt onderscheid tussen mensen die wel en niet zijn wedergeboren (Joh. 3:3, 5), tussen hen die in Christus geloven en hen die niet in Hem geloven (v. 36), tussen hen die wandelen naar het vlees en hen die in de Geest wandelen (Rom. 8:5), en tussen de ‘ongeestelijke mens' en de ‘Geestelijke mens' (1 Kor. 2:14-15). Het Nieuwe Testament noemt nergens een derde soort mensen, de ‘vleselijke christenen'.2

De nuancering

We hebben gezien dat Packer - en in zijn spoor Sawyer - een buitengewoon kritische bespreking gaf van de Keswick-movement. Door hun kritiek wordt duidelijk dat in de schriftuurlijke basis van de uitgangspunten van deze beweging het een en ander rammelt. Toch moeten we in de gaten houden dat het streven naar levensheiliging niet onbijbels is. In zijn latere werk (bijv. in Keep in Step with the Spirit, 1992) heeft Packer dan ook aangegeven dat er binnen dit streven naar levensheiliging veel goede dingen zitten, hoewel het op theologisch cruciale punten de plank misslaat. Packer concludeert dan ook:
Wanneer christenen God bidden om hen, door de kracht van de Geest, meer op Jezus te laten lijken, zal Hij dat doen, ongeacht hun theologische tekortkomingen. Hij is een allergenadigst en grootmoedig God.3


Literatuur:

Alister McGrath, J.I. Packer. A Biography [Grand Rapids (Michigan): Baker Books, 1997]. Onlangs is deze biografie in een nederlandse vertaling verschenen bij Uitgeverij Boekencentrum.
J.I. Packer, God leren kennen [Apeldoorn: Novapress, 1992].
J.I. Packer, Geen zee te hoog. De actualiteit van het puriteinse ideaal [Heerenveen: Barnabas, 1997].
M. James Sawyer, Wesleyan & Keswick Models of Sanctification, [http://www.bible.org/page.php?page_id=391], 1997.


1. "Salvation (viewed comprehensively) consists of divine and human initiatives. God's initiative is to provide salvation. Man's responsibility is to receive it. Thus individuals are responsible to appropriate the provision for daily victory over sin as they are justified."
2. ". . . There is no biblical basis for the distinction between "carnal" and "spiritual" Christians. The New Testament does distinguish between people who have been born again and those who have not (John 3:3,5), between those who believe in Christ and those who do not (v.36), between those who live according to the flesh and those who live according to the Spirit" (Rom 8:5 RSV), and between the "unspiritual man" and the "Spiritual man" (1Cor. 2:14-15 RSV). It never speaks of a third class of people called "carnal Christians."
3. ". . . When Christians ask God to make them more like Jesus, through the Spirit's power, He will do it, never mind what shortcomings appear in their theology. He is a most gracious and generous God."

© 2000 George Whitefield Stichting