Door L.J. van Valen

Puriteinse Spiritualiteit

Terecht wordt wel gesteld dat "het puritanisme een devotionele beweging is, geworteld in de godsdienstige bevinding".1 Toch valt het niet mee om een juiste definitie te geven van het eigene van de spiritualiteit van het Engelse en Schotse puritanisme. Wil men een compleet beeld ontvangen van het geestelijk klimaat van deze stroming, dan moet men niet alleen kennis nemen van haar theologische literatuur, maar ook van de zogenaamde autobiografische geschriften, of anders gezegd, ‘ego-documenten'. Omdat de theologische accenten van de puriteinse godgeleerden op de ‘praktijk van de godzaligheid' (praxis pietatis) gericht zijn, is het goed om te onderzoeken hoe dit bij hun persoonlijke vroomheid functioneert.

Naar het oordeel van sommigen is hun bevinding te subjectief en mystiek; anderen zijn van mening dat deze een gezonde harmonie vertoont tussen een rijke innerlijke geestelijke geloofs­vorming en een gerichtheid op de doorwerking hiervan in hun leven. A.A. van Schelven noemt Richard Rogers en Samuel Ward prototypen van puriteinse vroomheidsbeleving. Vanuit hun eigen dagboeken leren we hen kennen als "introverten, bij hun minutieuze zelfanalyse een enkele maal hoogge­stemd van vreugde, maar doorgaans de ene aanklacht over hun ongeestelijkheid aan de andere knopend".2 Een positief oordeel over deze ‘Puritan Devotion' geeft Wakefield in zijn gelijknami­ge boek, waarin hij duidelijk aangeeft dat de puriteinse vroomheid vanuit het Woord van God wordt gevoed en door de calvinistische geloofsleer wordt gekanaliseerd.3 Het is hun worsteling om juist deze geloofsleer handen en voeten te geven in hun persoonlijk leven. Hierbij blijven zij niet steken in een introverte zelfbespiegeling, maar hun streven is gericht op de geloofswandel en het dragen van vrucht.

Karakteristiek van puriteinse vroomheid

Wat is het kenmerkende, het unieke, ja het exclusieve van de puriteinse vroomheidsbele­ving? We kunnen stellen dat hun idealisme, zowel kerkelijk als maatschappelijk en politiek, geworteld is in de godsdienstige bevinding. Vanuit deze bron streden zij op alle fronten en hun spiritualiteit gaf een meerwaarde aan hun theologisch denken zonder dit denken te overheersen. Hun innerlijk leven domineerde hun theologie niet, zoals we dat wel zien bij mystieke bewegingen, maar zij bevruchtte juist hun gehele denken en daadkracht.

De op Calvijn geënte genadeleer geeft voldoende prikkels tot uitdieping en persoonlijke toepassing, wat vooral te danken is aan de grote nadruk op het werk van de Heilige Geest. Het is Calvijn geweest die in zijn Institutie het vernieuwend werk van Gods Geest in het hart heeft gestructureerd en uitgewerkt en de puriteinen hebben op deze grondslag voortgebouwd. Zij hebben het aangedurfd om de ‘toepassing van de verlossing' (‘application of redemption') verder te analyseren. In de eerste plaats hebben zij hierbij op het Woord teruggegrepen. Aan het Woord toetsten zij de persoonlijke ervaring. Door deze aanpak in de vorm van ‘cases of conscience' (‘gewetensgevallen') geven zij de gelovigen handvatten voor het leven van heiliging, waarbij de behandeling van praktische geestelijke problemen ruime aandacht ontvangt. Met name de heilszekerheid en de vordering in de kennis van Christus zijn thema's die wij in hun geschriften veelvuldig tegenkomen. Met recht kan worden gesteld dat de puriteinen theologen van het hart waren. Orthodoxe kaders zijn zeker van belang, maar een dogmatische structuur zonder vernieuwend leven is in hun ogen hetzelfde als een ‘geraamte zonder hart'.

Schotse vroomheid

In het kader van dit artikel voert het te ver om nuanceringen, achtergronden en invloedssferen van de puriteinse vroomheid aan te geven. Het gaat in deze bijdrage om een profielschets van de persoonlijke vroomheid van een belangrijke exponent van het Schotse puritanisme, te weten Samuel Rutherford (ca. 1600-1661). Rutherford wordt beschouwd als de grootste theoloog van zijn land. Tevens had hij een toonaangevende positie in het naburige Engeland. Als een vooraanstaand afgevaardigde van de Schotse Kerk op de beroemde assemblée van Westminster (1643-1647) speelde hij een belangrijke rol bij het opstellen van het puriteinse vademecum, de Westmin­ster Confessie en de beide catechismussen, waarin het eigene van de puriteinse spiritualiteit zo helder is verwoord.

Eerst nog iets over het eigene van de Schotse spiritualiteit. De analogie met het Engelse puritanisme is duidelijk aanwezig. De onderlinge contacten waren frequent en de wederzijdse waardering groot. Toch zijn er accenten die bij de Schotten meer in het oog springen dan bij de Engelsen. In de eerste plaats is daar het christocentrische karakter dat bij hen meer op de voorgrond treedt. De Engelse schrijvers besteden meer aandacht aan het werk van de Heilige Geest in de volle breedte, waarbij sommigen zoals Thomas Goodwin analytisch te werk gaan. Bij de Schotse schrijvers zien we dat er meer de nadruk wordt gelegd op de objectieve beloften van het Evangelie zoals deze worden gepresenteerd aan zondaren, met daarbij de aandrang om deze persoonlijk aan te nemen. Het valt op dat in de meeste Engelse preken het element van ‘het aanbieden' (‘tender' of ‘offer') van de Christus niet zo op de voorgrond staat, enkele uitzonderingen zoals bij voorbeeld bij Obadiah Sedgwick en John Flavel daargelaten. Bij de preken en autobiografische geschriften van de Schotse schrijvers is dit element echter schering en inslag. Ik wijs in dit verband vooral op James Durham, Hugh Binning, William Guthrie en Andrew Gray, allen tijdgenoten van Samuel Rutherford.

Behalve de christocentrische toonzetting is daar ook het theocratisch ideaal dat de Schotse Covenanters zo heeft gevormd, met de nadruk op de betekenis van het koninklijk ambt van Christus, niet alleen voor de gemeente in het bijzonder, maar ook voor de natie als geheel. Deze accenten hebben mede gezorgd voor een gezonde basis voor het persoonlijk geestelijk leven. De analytische methode die sommige Engelse Independents toepasten, met hun grote nadruk op de kenmerken van de wedergeboorte, heeft in een later stadium geleid tot verinnerlijking van het geloofsleven en onderwaardering van het spreken van God door middel van Zijn beloften. Bij de Schotten blijft de spiritualiteit in balans door de volle ruimte te geven aan het spreken van God in Zijn Woord en aan de ambtelijke bediening van Christus in alle sectoren van het leven. De vroomheidsbeleving van de Schotten is wel mystiek getint, maar daarbij op het Woord gericht, met een open oog naar de wereld en een sterk apocalyptische verwachting.

Rutherfords leven en werk

Samuel Rutherford wordt omstreeks 1600 in Nisbet bij Jedburgh geboren. Zijn opleiding krijgt hij aan de Grammar School in Jedburgh en aan de universiteit van Edinburgh, waar hij in 1621 in de graad van Master of Arts afstudeert. Vanaf 1623 is hij als ‘Regent of Humanity' aan hetzelfde college verbonden, met als opdracht latijn te doceren. Na een geestelijke verandering te hebben doorgemaakt, studeert hij theologie in Edinburgh en wordt hij in 1627 benoemd tot predikant in Anwoth, een klein dorpje in Galloway. In die tijd spitst het conflict tussen presbyterianen en episcopalen binnen de Schotse Kerk zich toe. Rutherford wordt in 1636 afgezet en naar Aberdeen verbannen vanwege zijn bestrijding van het arminianisme en zijn verzet tegen de autocratische politiek van koning Charles I en aartsbisschop William Laud, die Schotland de Engelse liturgie en bisschoppen willen opdrin­gen. Tijdens een verblijf van bijna twee jaar schrijft hij daar zijn meeste brieven, die veelal gericht zijn aan adellijke personen in Galloway.

Na de overwinning van de presbyterianen in 1638 door het uitroepen van het nationaal theocratisch verbond (National Covenant), krijgt Rutherford alle gelegenheid om zijn theologische gaven verder te ontwikkelen. Hij wordt benoemd tot hoogleraar aan de universiteit te St. Andrews, waar hij tot aan zijn dood in 1661 verblijft. Tevens wordt hij ingezet bij de herstructurering van de Schotse Kerk naar presbyteriaans model. Nadat de band met Engeland is aangescherpt door het ‘Solemn League and Covenant' (‘Plechtig Verdrag en Verbond'), gaat Rutherford met een aantal andere afgevaardigden naar Londen om de vergaderingen van puriteinse theologen in Westminster bij te wonen. Tijdens een vierjarig verblijf aldaar geeft hij zijn bijdrage aan het tot stand komen van de Westminster Confessie en schrijft hij zijn meest bekende boek Lex, Rex, waarin hij de verhouding tussen Kerk en Staat uiteenzet en de grenzen aangeeft van het gezag van de vorst. Revolutionair voor die tijd is zijn stelling dat het volk het recht heeft om een vorst bij tiranniek bestuur af te zetten. In 1647 keert hij naar St. Andrews terug.

Inmiddels heeft hij internationale reputatie gekregen vanwege zijn Latijnse publikaties. Vooral zijn werk Apologeticae Pro Divina Gratia, dat in 1636 in Amsterdam van de pers was gekomen, heeft hem zo'n bekendheid gegeven, dat de universiteiten van Utrecht en Harderwijk hem in 1651 en 1648 aanzoeken voor een professoraat. Rutherford gaat hier echter niet op in. Hij ziet het als zijn taak zich geheel voor de Kerk in zijn vaderland in te zetten. Broedertwisten en partijschappen in de jaren van 1650 drukken een stempel op zijn leven. De grootste teleurstelling voor hem betekent de politiek van de gewetenloze Charles II, die zich na de machtsovername in 1660 ontpopt als een vijand van het puritanisme en dadelijk begint met de herinvoering van het episcopale stelsel. De vervolgingswoede die hierop uitbreekt en waardoor velen op het schavot of elders het leven laten, richt zich ook op Rutherford, maar vóórdat men hem te Edinburgh voor de rechtbank kan dagen, overlijdt hij in 1661 in volle vrede.4

Rutherfords brieven

De beste bron om kennis te maken met Rutherfords persoonlijke vroomheid (‘personal piety') zijn zijn brieven. Na zijn dood verzorgt zijn vroegere assistent en ‘amanuensis' uit de tijd van de Westminster Assembly, Robert M'Ward, de eerste gedrukte editie die in 1664 (waarschijnlijk) in Rotterdam verschijnt. Later volgen vele herdrukken met uitbreidingen, waaronder enkele nederlandstalige edities. De meest volledige uitgave is door dr. Andrew A. Bonar samenge­steld en bevat 365 brieven. Deze verschijnt voor het eerst in 1891 en is daarna nog verschil­lende malen herdrukt. De Banner of Truth Trust, de bekende uitgeverij van puriteinse lectuur, verzorgde enkele jaren geleden een herdruk van deze ‘Bonar edition'. Deze uitgave bevat een uitvoerige schets van Rutherfords leven en betekenis.

De inhoud van de brieven betreft meestal geestelijke onderwerpen, die op persoonlij­ke ervaringen en beproevingen zijn gericht. Behalve mededelingen over de geestelijke gesteldheid van zijn eigen hart, richt Rutherford zich in zijn brieven ook nadrukkelijk op de welstand van zijn correspondenten. Hij beantwoordt vragen over het persoonlijke zieleheil, gaat in op gebeurtenissen in het leven van degene tot wie hij zich richt en geeft commentaar op recente gebeurtenissen in kerk en staat. Vanwege de conflicten die escaleren, kan het niet anders dan dat Rutherford hierover zijn hart lucht. De betrokkenheid met de toestand in het vaderland is de gemeenschappelijke zorg, waaraan hij duidelijk meer waarde hecht dan aan zijn eigen belangen. Dit heeft alles te maken met zijn visie op de uitbreiding van het koninkrijk van Christus in de wereld. Zo zijn de gebeurtenissen rondom de beweging van de Schotse Covenanters zaken die in de briefwisseling veelvuldig naar voren komen. Men krijgt een indruk van het ideaal waarvoor de Schotse presbyterianen gestreden hebben en waarvoor zij bereid waren hun persoonlijke belangen te verloochenen.

Kenmerken van de brieven

Nu het karakteristieke van de ‘Brieven'. Het zijn ontboezemingen van meditatie en gebed die hier worden verwoord. Het bevindelijke element is de bron die ze uit de pen deden vloeien. Het gaat om verlangens die zich richten op een heilig leven. De beoefening van de gemeen­schap met God in Christus is de bron waaruit geput wordt. De verschillende aspecten hiervan lopen als een mystieke draad door de brieven heen. John Coffey spreekt in een recent uitgegeven studie over Rutherford over "een zeldzaam voorbeeld van dit paradoxale fenomeen: de presbyteri­aanse mystiek".5 Toch vindt hij het stempel ‘mysticus' niet helemaal juist, omdat Rutherford zeker niet geassocieerd kan worden met mannen als Boehme, Fox of rooms-katholieke mystieke middeleeuwers.

Gebonden aan het Woord

Met de laatste conclusie komen we tot een afbakening van Rutherfords spiritualiteit. In de eerste plaats merken we op dat deze gebonden is aan het Woord van God. De Bijbel is de dagelijkse ‘energiebron' voor zijn geestelijk leven. Het is de enige gezaghebbende openbaring die voor hem geldt. Zijn brieven zijn doorspekt van aanhalingen, zowel uit het Oude als uit het Nieuwe Testament. Verschillende studies hebben aangetoond wat voor een krachtig stempel de Bijbel heeft gedrukt op het godsdienstig leven in Schotland. Geen wonder dat in Rutherfords brieven een hoge mate van schriftgetrouwheid naar voren komt. Voor hem is de Bijbel het levende Woord, het spreken van God, het getuigenis dat God getuigt van Zijn Zoon. Binnen dit kader oefent hij zijn ziel tot de ware godsdienst. Het ‘Sola Scriptura' is de enige leidraad die zijn gedachten over God en Goddelijke zaken verbindt.

Christocentrisch karakter

Een volgend kenmerk dat bij Rutherford opvalt, is de christocentrische invulling van het heil. De Persoon en het werk van de Middelaar staan centraal. Uitspraken als deze komen we veelvuldig tegen:
Ik durf te zeggen dat pen en tong van engelen, ja zovele werelden van engelen bij elkaar, als er druppels water in al de zeeën en fonteinen en rivieren van de aarde zijn, dat deze alle Hem niet kunnen uitschilderen.

Dergelijke uitspraken geven blijk van een enorme drang om Christus in al Zijn facetten groot te maken en uit te schilderen. Hij gebruikt daarvoor een bloemrijke taal die herinnert aan het Hooglied van Salomo. In dit verband kunnen we parallellen trekken met de bruidsmystiek van de middeleeuwse Bernard van Clairveaux. Toch is zijn spreken over het middelaarswerk dieper dan dat van deze mysticus, omdat het ‘Sola Gratia' hierin als een loftrompet doorklinkt. Christus is voor hem meer dan een voorbeeld om na te volgen. Hij is het vleesgeworden Woord van God, Die Zich manifesteert als Verlosser in Zijn plaatsvervangend werk en zijn andere verdiensten.

Rutherford volgt de lijn van Calvijn wanneer hij spreekt over de ambten van de Middelaar, zij het overgoten met een mystieke gloed. Terecht merkt T.F. Torrance op dat de Schotse theologen in hun behandeling van de heilsleer een sterke nadruk leggen op ‘de vereniging en gemeenschap met Christus'. Het verkiezend handelen van de eeuwige God wordt met deze rijke christologie gecombineerd. Deze Schotse christologie wordt bovendien gekenmerkt door
een overweldigend gevoel van de majesteit en genade van God de Vader, Wiens liefde vrij en overvloedig op de kerk wordt uitgestort door Jezus Christus. 6

Sola Gratia

Het genadewonder van een verkiezing van zondaren in Christus die verwerkelijkt wordt door de mystieke geloofsvereniging met Hem, krijgt bij Rutherford een meerwaarde. Dit is te danken aan zijn persoonlijke verwondering over de bekendmaking van deze heilsgoederen door Woord en Geest. Het is voor hem niet louter een statisch gegeven dat hij deel heeft aan de verdiensten (‘merits') van Christus. Voor Rutherford was dit tegelijkertijd een dynamische gemeenschap met Christus die bij hem leidt tot diepe verwondering en aanbidding.

Op deze wijze weet hij in zijn brieven de in zijn andere werken zo scholastiek gekleurde theologie op een sprankelende wijze te verwoorden door de genadeleer op een levendige wijze voor te stellen en toe te passen. Het is deze persoonlijke betrokkenheid bij het verborgen heilswerk die zijn spiritualiteit zo uniek maakt.

De uitingen van Rutherfords vroomheidsbeleving kunnen we onderscheiden in geloofsgestalten en gevoelsgestalten. De calvinist gaat in deze voorop; het ‘Sola Fide' (‘Door geloof alleen') is het medium waardoor zijn spiritualiteit wordt gevormd. De objecten van het geloof zoekt hij niet in zijn innerlijk leven, maar vindt hij in Gods rijke beloften. De weerslag hiervan op zijn innerlijk leven betekende voor hem een verdieping, maar ook een aansporing tot vermeerde­ring van het bestreden geloof, dat toch alleen rust kan vinden in het kruis op Golgotha.

Gevoelsgestalten

Als we over ‘gevoelsgestalten' spreken, moeten deze dus niet van het geloof worden losgekoppeld. Het gevoel is in de brieven rijkelijk aanwezig, soms zelfs zoveel dat wij kunnen spreken van extatische ervaringen. Rutherford is een man met een sterk ontwikkeld gevoelsleven, dat echter genormeerd wordt door zijn rationele omgang met de Schrift. Zijn devotionele verlangens laten zich door het Woord richten op God. De gestalten zijn verschillend afhankelijk van hoe zijn geloof functioneert, hoe de nabijheid van Christus wordt ervaren, hoe de inwendige verdorvenheid zich roert, de beproevingen en verdrukkingen toeslaan, of de Heere Zijn aangezicht gevoelig verbergt. Deze gemoedswisselingen komen we steeds tegen, soms met grote fluctuaties. Zijn devotionele verlangens zijn intens, soms wat extreem, maar toch zoekt hij steeds naar een bijbels evenwicht tussen geloof en gevoel. Zolang het eerste voorop gaat en de geloofsobjecten duidelijk zijn, is er geen sprake van geestelijke melancholie. In tegenstelling tot sommige correspondenten twijfelt hij niet aan zijn geestelijke staat, hoewel de aanvechtingen vele zijn. Hierbij is het verlangen naar de hemel een thema dat steeds terugkeert. Hier vinden wij het leven van een heilig man die met beide benen op de grond staat, zichzelf kent als een arme zondaar, maar die toch weet in Wie hij gelooft.

We merkten op dat het taalgebruik van Rutherford enige overeenkomst vertoont met het bijbelboek Hooglied. Als hij gevoelsmatig veel van de liefde van Christus ervaart, kan hij het ook niet nalaten om gedeelten uit het Hooglied aan te halen en in zijn ontboezemingen te verwerken. Het volgende citaat moge dit duidelijk maken:
O, dat de wereld maar eens wist, wat voor een geur de oliën van Christus verspreiden en hoe verrukkend Zijn liefelijk­heid is, namelijk de liefelijkheid van de schoonste onder de mensenkinderen, en hoe zoet en krachtig Zijn stem is, de stem van die Liefste! 7
Hij hanteert hierbij ook wel het allegorisch spraakgebruik, om de vereniging tussen zijn ziel en Christus des te krachtiger te verwoorden.

Beproevingen

Het is duidelijk dat wanneer het thema ‘liefde' aan de orde komt, het gevoel hier meer bij betrokken is dan bij andere aspecten van het leven van genade. De genade is wel de overheersende grondslag van zijn leven, waarop hij steeds terugvalt. Deze is niet gelegen in zijn gevoelige aandoeningen, maar in het werk van Christus buiten Hem. Het is het geloof dat "een vriendelijk blik slaat op de beloften en Christus daarin ziet."8 Het geloof is juist het instrument dat met Christus verbindt. Rutherford bekent wel dat deze ‘geloofsgestalten' zich met name richten op de heiliging. Zonder de rechtvaardiging te willen onderwaarderen, besteedt hij aan de heiliging alle aandacht, omdat juist in deze weg Christus Hem steeds dierbaarder wordt.

De brieven van Rutherford zijn brieven van troost. Vanuit zijn grote pastorale kwaliteiten weet hij verslagen zielen te troosten. Vanuit eigen ervaring weet hij raad te geven bij geestelijke en natuurlijke beproevingen. Het kruis dat hijzelf moet dragen in het volgen van Jezus, verschaft hem veel nieuwe ervaringen die hij ter bemoediging doorgeeft. Als hij de gevoelige nabijheid van de Heere ondervindt, is deze last niet zwaar, maar ook als hij de verberging van Hem gewaar wordt, leert hij diepe lessen. De roede is nodig om zich meer aan zijn Heiland te verbinden. Steeds maant hij tot onderwerping aan Gods wil. Het geoefend zijn in de beproeving is voor hem een zaak van het hoogste belang geworden. Het is dan ook geen wonder dat hij in alle mogelijke situaties van tegenslag raad weet te geven.

Voorbeelden van praktische devotie

De brieven van Rutherford zijn voorbeelden van praktische devotie. De pastorale toon klinkt er herhaaldelijk in door, maar de persoonlijke noot ontbreekt nooit. Iedere vorm van afstandelijkheid is hem vreemd. Hij weet ook zijn eigen zwakheden eerlijk te verwoorden en vanuit een grote openheid probeert hij problemen te delen. Zowel de opzet van zijn brieven als het woordgebruik ervan hebben deze tot de klassieken van de christelijke literatuur gemaakt. A. Philip spreekt terecht van "het gouden boek van liefde". De brieven munten uit in een grote mate van originaliteit en zijn een goed voorbeeld van de puriteinse vroomheid uit de zeventiende eeuw.
Het gehele gebied van het christelijk leven met al haar problemen, plichten, hopen, hoogten en diepten van geloof en bevinding, alles wat tot het evangelie behoort en wat te maken heeft met de opwekking daarvan, met de heiligheid en de vrucht, met de rechtvaardige erkenning van God en met de ondoorgrondelijke rijkdom van Christus, worden besproken met een inzicht en passie, die veel respect afdwingen.9      


1. C.E. Hammrick-Stowe, The Practice of Piety: Puritan Devotional Disciplines in Seven­teenth-Century New England [Chapel hill, 1982], p. VII.
2. A.A. van Schelven, Het Calvinisme gedurende zijn bloeitijd. Deel II: Schotland, Engeland, Noord-Amerika [Amsterdam: W. ten Have N.V., 1951], p. 165.
3. Zie Gordon Stevens Wakefield, Puritan Devotion. Its Place in the Development of Christian Piety [London: The Epworth Press, 1957].
4. Voor een kort en uitstekend overzicht van zijn leven en werk verwijzen wij naar Dictionary of Scottish Church History and Theology [Edinburgh: T & T Clark, 1993], pp. 735, 736. De belangrijkste biografieën zijn: Thomas Murray, Life of Rev. Samuel Ruther­ford [Edinburgh: 1827], Robert Gilmour, Samuel Rutherford, A Study Biographical en Somewhat Critical [Edinburgh: 1904] en Andrew Thomson, Samuel Rutherford [London: 1889].
5. John Coffey, The Politics, Religion and the British Revolutions. The Mind of Samuel Rutherford [Cambridge: Cambridge University Press, 1997], p. 82.
6. Thomas F. Torrance, Scottish Theology. From John Knox to John MacLeod Campbell [Edinburgh: T & T Clark, 1996], pp. 93, 94.
7. Samuel Rutherford, Godsdienstige Brieven, [Veenendaal: G. Kool, 1973], p. 344 (aangepast).
8. Ibidem, p. 260.
9. Adam Philip, The Devotional Literature of Scotland [London: James Clarke & Co, n.y.], p. 122. 

© 1997 George Whitefield Stichting.