Puriteinen waren nergens lauw in, zeker niet in wat ze geloofden van God.

Dr. J.I.Packer.

Packer
Dr. J.I.Packer is professor Systematische en Historische theologie op Regent College in Vancouver, British Colombia, en schrijver van een groot aantal boeken, inclusief A Quest for Godliness: The Puritan Vision of the Christian Life (Crossway, 1990)

Een Engelse puriteinse prediker vermaande zijn gemeente omtrent het verwaarlozen van de Bijbel. Een luisteraar vertelde hoe de predikant zich voordeed als God tegenover zijn gehoor, en tegen hen zei: "Welnu, Ik heb jullie mijn Bijbel nu zolang toevertrouwd; jullie hebben deze genegeerd, het ligt onder het stof en de spinnenwebben, jullie willen er niet naar luisteren. Gebruiken jullie Mijn Bijbel op die manier? Welnu, jullie zullen Mijn Bijbel niet langer in bezit hebben. En hij pakte de Bijbel van de kansel af, en het leek erop alsof hij deze weg zou gaan doen; maar onmiddellijk draaide hij zich om en deed zich voor als "de gemeente" tegenover God, en hij viel op zijn knieën, huilde en pleitte oprecht: Heer, wat U ook doet, neem de Bijbel niet weg; doodt onze kinderen, verbrand onze huizen, verwoest onze bezittingen, maar laat ons de Bijbel behouden en neem deze niet weg. En toen deed hij zich opnieuw voor als God ten opzichte van de gemeente: Is dat wat u zegt? Welnu, ik zal het nog een tijdje proberen; hier is mijn Bijbel, voor u, Ik zal zien hoe jullie deze gaan gebruiken, en of je deze meer zult liefhebben, er meer van zult gaan houden, deze meer zult gebruiken en er meer naar zult leven. Als antwoord hierop knakte er iets bij de gemeente en werden ze overweldigd door hun eigen tranen." Deze anekdote brengt ons naar het hart van het Puriteinisme - een bewogen beweging, en boven alles een Bijbelse beweging.


Gids naar heiligheid.

De Amerikaanse Puriteinen waren Engelse Puriteinen die geëmigreerd waren naar "New England" in de hoop om een mate van heiliging in de kerk en de gemeenschap te bewerkstelligen die onbereikbaar was in het oude Engeland. Gedurende een halve eeuw had het Engelse Puriteinisme gepoogd om de Engelse staatskerk te zuiveren en een geestelijke vernieuwing voor alle Engelsen te bewerken. De Puriteinen wilden graag dat elke persoon, elke activiteit en elke relatie "heilig voor de Here" zou zijn. In dit streven was de Bijbel het handvest en de kaart.


Puriteinen lazen de Schrift christocentrisch en benadrukten de eenheid van de twee Testamenten. Zij hechtten speciaal belang aan het Oude Testament als blauwdruk van God voor een goddelijke kerk-staat. Christenen zouden elk onderdeel van hun leven moeten inrichten naar Bijbelse principes. De Bijbel is het persoonlijke onderwijs van de Schepper voor elk mens, het opgeschreven woord van de Heilige Geest. Dus alle prediking moest Bijbels-uitleggend zijn, en bevat onderwijs en toepassing. Alle preken moesten uit het hoofd worden geleerd, er werden door de hoorders, indien nodig, notities gemaakt, die thuis "herhaald" en daarna uit het hoofd geleerd werden.


Christenen moesten de Schrift voortdurend overpeinzen, en alles wat er gezegd werd over relaties tussen God en de mens, moest worden toegepast. "Ik ben nog geen onderdeel van de Schrift tegengekomen...', schreef John Cotton, "... dat niet met kracht en tot nut en tot vreugde van het oprechte hart kon worden toegepast". De meeste Puriteinen waren van mening dat de genoegzaamheid van de Schrift ook toegepast moest worden op de kerkorde. Merkwaardig genoeg, waren de geestelijken in New England in het oude Engeland in problemen gekomen omdat ze voorschreven dat alle plechtigheden voor de openbare eredienst een Schriftuurlijke basis moest hebben, en zij weigerden een aantal Prayer Book plechtigheden uit te voeren omdat deze Bijbelse basis ontbrak. De gemeenten in New England werden eerst als Anglicaans beschouwd, maar deze bepalende principes, waarmee de kerkorde beperkt werd tot wat de Schrift toestaat - veranderde de zaken. Het Prayer Book werd niet langer voorgeschreven, er waren geen bisschoppen, en de "gemeentelijke" kerkorde werd het basispatroon.


Een goede en strenge God.


Puriteinen zagen God, vanuit de Schrift als een meelevende en genadige God, langzaam tot toorn, overweldigend in liefde en trouw, een God die kwaad, opstand en zonde vergeeft. Toch liet hij de schuldigen niet onbestraft... (Ex. 34:6-7). De Puriteinen vonden deze combinatie van goedheid en gestrengheid, liefde en heiligheid, oordeel en genade, zowel ontzagwekkend als aanbiddenswaardig. Thomas Hooker vergeleek de relatie van de gelovige met God als "een kind dat op de kermis loopt met zijn vader". Zelfs in een menigte blijft de blik van het kind gericht op zijn vader... het kind blijft zijn vader steeds in het zicht houden, en als hij moe is kan zijn vader hem bij de hand nemen, of hem eventueel dragen. Als er iets is dat hij graag wil hebben, of nodig heeft, dan kan zijn vader dit voor hem kopen en het hem schenken. Maar als het kind -onvoorzichtig wordt en zijn eigen weg gaat, en niet naar zijn vader blijft kijken, en zijn eigen kant op gaat, weg van de vader, en hij kan de vader niet meer vinden: wiens schuld is dat dan? Het is niet zo dat de vader hem niet in het oog wilde houden, maar het is zo dat hij niet in het zicht is gebleven van de vader, door zijn eigen onvoorzichtigheid heeft hij de vader uit het zicht verloren.


Vanuit deze visie op het goddelijk vaderschap, was het eren, dienen, liefhebben, verheerlijken en genieten van de gemeenschap met de Vader het meest nobele en vreugdevolle leven dat, volgens de Puriteinen, mogelijk was. Cotton Mather schreef in zijn dagboek over zijn diepe verlangen "om lief te hebben wat God liefheeft, en te haten wat God haat; om heilig te zijn zoals God heilig is, en net als Hem een grote Vergever te zijn, en Zijn kind te zijn, om zoveel mogelijk zo te zijn als de heiligen bij de opstanding uit de doden. Dit is wat ik zoek, dit is de mooiste kroon, die ik ooit kan dragen".


De noodzakelijke kern.

Het kern van de Puriteinse prediking was de wedergeboorte en bekering van mensen. De verlossing begon met de wedergeboorte - de bovennatuurlijke herschepping van het innerlijk van de mens - en vanuit deze verandering - waarin wordt weggedraaid van de zonde om gericht te zijn op de belofte van de verlossing aan het kruis - gaat men buigen voor de levende Christus als Heer.


Wedergeboorte-verlossing was een enkelvoudig opeenvolgend proces, een genadewerk van de Heilige Geest, dat bewerkt werd door de boodschap van de wet en het evangelie; het werd effectieve roeping genoemd. Zonder deze effectieve roeping was een oprechte toewijding aan God niet mogelijk, omdat het niet-wedergeboren-hart geregeerd wordt door een anti-God-syndroom, dat zonde wordt genoemd. Thomas Hooker legt uit: "Niemand wordt gered, die niet eerst een rebel was, en niemand heeft genade ontvangen, die niet eerst een tegenstander was van de genade van God en zijn genade in Christus. De genademiddelen waren het Woord (gepredikt en gehoord, gelezen en overdacht) en gebed. Als men God zocht met deze middelen dan zou God gevonden worden, hoewel Hij soeverein blijft over het wanneer en het hoe van het zoekproces. Wedergeboorte-bekering brengt gelovigen in een verbondsrelatie. God wordt voor eeuwig hun God, en garandeert hen dat ze in het geloof en de gehoorzaamheid zullen blijven, hier in dit leven, en dat Hij hen later zal verheerlijken.


Misverstanden.

De Amerikaanse Puriteinse leer over de redding is op minimaal drie punten niet goed begrepen.


1.
Een verbond is geen contract. Er wordt van de Puriteinen gezegd dat ze over het genadeverbond van God dachten als over een contract: de zondaren moeten eerst aan de voorwaarden voldoen door zich toe te wijden, voordat ze wedergeboren worden, en dat de wedergeboorte daarom niet volledig Gods werk in hen is.

Dit is niet waar! De Puriteinen zagen het verbond als iets dat unilateraal is vastgesteld door God. Hij alleen bewerkt de bekering omdat Hij het noodzakelijke geloof en berouw in het hart bewerkt. Om met de woorden van Thomas Hooker te spreken: "Dat is alles wat de Heer van ons vraagt, dat we onze zonden inzien, hiervan moe zijn geworden, en tevreden te zijn dat de Here Jezus ons duidelijk maakt wat we missen, dat Hij ons vergeving schenkt, en de zonde wegneemt; en dat Hij in genade het oude gebouw neerhaalt, en een nieuwe gebouw in ons bouwt naar Zijn beeld.


2.
Zich voorbereiden is geen wetticisme. De Puriteinse leer over het voorbereiden op de bekering is vaak verkeerd uitgelegd als een wettelijk voorschrift. De zondaar moet heel veel zelfvernedering en berouw over de zonde hebben voordat Hij in de Here Jezus mag gaan geloven.

De Puriteinen besteedden veel aandacht aan het voorbereidende "wetticistische werk" van veroordeling, berouw en vernedering voor de zonde. Maar dit was voornamelijk omdat God ons, door dit werk heen, verlost van onze natuurlijke voorliefde voor de zonde, zodat we Christus gaan omarmen. Voor de Puriteinen is deze voorbereiding geen voorwaarden voor het evangelie, maar is het een genademethode voor het menselijke hart.


3.
Een veranderd leven getuigt van oprechte bekering. Puriteinen zagen dat een onbekeerde schijngelovige heel ver kan gaan in zijn religiositeit en bijna niet te onderscheiden is van een wedergeborene. Sommigen zijn hierdoor van mening dat het daarom onmogelijk is, voor de mensen, om zekerheid te hebben omtrent hun redding, want wiens hart en leven zijn volledig veranderd?

De Puriteinen waren van mening dat het verlangen om God te behagen en te verheerlijken en Hem lief te hebben boven alles - en hiervoor ook lijden te ondergaan - getuigde van een wedergeboren hart. Deze definitie was duidelijk, en dat de schijngelovige hieraan niet kon voldoen, was ook duidelijk. Increase Mather liet zien dat: "Als het hart van een mens bekeerd is en zich verzet tegen de zonde, dan is er sprake van een werkelijke bekering zoals die wordt omschreven in het Woord van God. Voor de Puriteinen bestond het christenleven uit een honger voor het uitleven van Gods genadegift van de verlossing. Zoals Thomas Shepard al aangaf: "Ware genade geeft troost, dus het vult niet maar geeft begrenzing aan de eetlust; graag meer van die genade Heer!"


Betrouwbaar in alles.

Het uitwerken van de trouw aan God, als individu, burger, arbeider, familielid of in de eenheid van de plaatselijke gemeente, was de kern van de Puriteinse godsdienst. De Puriteinen geloofden dat de ontrouw aan God zou leiden tot oordeel. Het Oude Engeland, dat bewezen had ontrouw te zijn aan haar roeping, stond nu vóór de dorheid en ontwrichting van het goddelijke oordeel. Het Nieuwe Engeland, dat God behaagde, zou het beter doen. De goddelijke ingestelde solidariteit binnen de gemeenschap betekende niet alleen dat, als het oordeel zou vallen, het iedereen zou raken, maar dat naastenliefde en natuurlijke zelfliefde, en de liefde voor God, er ook toe zouden moeten leiden dat iedereen naar de ander ging omzien en elkaar zou helpen op de weg van de godsvrucht. De Puriteinen waardeerden en streefden intens naar:


- een persoonlijk leven dat gekenmerkt werd door het houden van de wet, zelfonderzoek, nederig geloof, hoop, geduld, boetevaardigheid en gebed.

- een maatschappelijk leven waarin goed werd gedaan aan de ander, en menslievendheid werd betracht waar dat mogelijk was, als God in het gezin werd geëerd.
- een gemeenteleven met aanbidding en onderwijs via een betrouwbare prediker.

De Puriteinen waren van mening dat deze uitwerking, mits dit trouw zou worden gedaan, welgevallig zou zijn voor God. En dit alles gezegd hebbende, mochten we dit moeten toetsen op Bijbelse gronden, dan konden ze wel eens gelijk hebben.


© 1994 by the author of Christianity Today International/Christian History magazine.
© 2011 George Whitefield Stichting.