Door L.J. van Valen

"Indien ik het middel van de verlossing van een ziel mocht zijn, zou ik dit prefereren boven alle rijkdommen en eer van deze wereld." Zo typeert Asahel Nettleton (1783-1844) zijn hartelijke begeerte om zielen voor Christus te winnen. Hij was de opwekkingsprediker die ten onrechte in de schaduw stond van zijn tijdgenoot Charles Grandison Finney (1792-1875). Hij stond in de traditie van de ‘Founding Fathers', de puriteinen van New Engeland uit de zeventiende eeuw en in de lijn en theologie van de beroemde Jonathan Edwards (1703-1758), de leider van de Great Awakening. Finney daarentegen sloeg, door een duidelijke breuk met de puriteinse traditie, een nieuwe weg in met zijn ‘New Measures'. Dit heeft verstrekkende gevolgen gehad voor het verdere verloop van de opwekkingen in Amerika. Hij sloeg op een duidelijk arminiaans en zelfs pelagiaans aambeeld, terwijl Nettleton bleef hameren op de calvinistische leest.

Lyman Beecher (1775-1863), die tussen Nettleton en Finney in stond, prees zijn collega in niet mis te verstane bewoordingen: "Nettleton heeft God en zijn generatie met meer zelfverloochening, vastberadenheid, wijsheid en succes gediend, dan enige levend mens gedaan heeft...". Wellicht moge dit wat overdreven klinken, wel spreekt hieruit dat Nettleton een duidelijke stempel heeft gedrukt op het godsdienstig en geestelijk leven in zijn tijd. Deze mening kan bevestigd worden door het waardeoordeel van vele andere tijdgenoten.

Puriteinse wortels en opwekkingen

nettleton asahelIn het geboortejaar van Asahel Nettleton, 1783, was de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten sinds zeven jaar een feit. De vrijheidsidealen van Thomas Jefferson, George Washington en vele anderen hadden succes opgeleverd. De oorsponkelijke puriteinse koloniën van New England waren inmiddels behoorlijk vergroot. Ondanks een veelheid van nationaliteiten, culturen en godsdiensten die het Amerikaanse land overspoelden, bleven de puriteinse wortels nog springlevend, al werden ze wel geïnfecteerd door de tolerantiegeest, het verlichtingsdenken en het arminianisme, invloeden die ook aan de kerken niet voorbij gingen. Het gedachtengoed van de puriteinen bleef echter bewaard en werd versterkt door de presbyteriaanse kerken, die in de staten rondom New England steeds meer wortel schoten en eveneens gekenmerkt werden door een behoudende, puriteinse theologie. Princeton College en Seminary groeide uit tot een toonaangevend calvinistisch bolwerk, dat Harvard en Yale Haven voorbij ging.
 
Nettleton werd op een boerderij in Killingworth, Connecticut, geboren en groeide op in een godsdienstige sfeer van het congregationalisme, de kerkvorm van de stichters van deze kolonie. In deze tijd van toenemende vervlakking ontstond een nieuwe golf van opwekkingen, de Second Great Awakening genoemd, die niet aan zijn geboorteplaats voorbij ging. De godsdienstige indrukken die Asahel al heel jong had, werden toen geïntensiveerd. Na een lange, innerlijke worsteling kwam de uiteindelijke doorbraak. Spoedig hierop volgde zijn training aan het Yale College in New Haven, waar Timothy Dwight al enige tijd met succes hervormingspogingen ondernam om de ongeloofsleer en immoraliteit een halt toe te roepen. Uiteindelijk bleek het puriteinse gedachtengoed de overwinnaar op de ideologieën van Voltaire en Rousseau, die de studenten jarenlang in de ban hadden gehouden. Ook Yale werd in de winter van 1807-1808 in de ban gebracht van een opwekking onder de studenten, die ook in New Haven en in de omgeving zijn uitwerking had.
 
Nettleton en Edwards
Terwijl Harvard al enige tijd last had van het opkomend unitarisme, dat wilde afrekenen met de godheid van Christus, volgde Yale de traditionele koers. Tenminste, voor een deel. Het calvinisme van New England, dat wilde voortbouwen op de koers van Jonathan Edwards, voerde toch nieuwe elementen in de theologie in, die afbreuk deden aan de leer van Gods soevereine genade. Dit calvinisme, dat door Dwight en anderen werd ontwikkeld, kende de onbekeerde mens bepaalde vermogens toe, die hem in staat konden stellen om zich voor te bereiden op zijn geestelijke verandering. Eigenlijk had Edwards reeds aanleiding gegeven tot deze afbuiging, door het subtiele onderscheid in te voeren tussen zedelijke en natuurlijke onmacht. Nettleton nam als student reeds stelling tegen deze ontwikkeling. Hij wilde wel voluit in de lijn staan van Edwards, maar wenste de consequenties van diens filosofische onderscheid tussen twee soorten onmacht niet te onderschrijven. Hij kon zich verder wel vinden in de leer van de wil, zoals Edwards deze op geniale wijze had ontvouwd, waarbij de totale val van het mensdom en de onmogelijkheid om zich door eigen keus of wil hiervan te bevrijden, werd onderstreept, zonder van zijn eigen verantwoordelijkheid afstand te nemen. Voor Edwards is de mens onbekwaam tot enig geestelijk goed, maar toch geen ‘stok en blok'. Hij honoreert ten volle de menselijke verantwoordelijkheid tegenover de bijbelse oproep tot geloof en bekering. Op deze basis bouwde Nettleton zijn theologie op en met dit fundament in het vaandel begaf hij zich in zijn nieuwe arbeidsveld. Zijn eerste ‘uitdaging' vond hij in de zomer van 1817 als evangelist in Litchfield. Graag had hij zijn leven willen besteden als zendeling onder de heidenen, maar de weg van Gods voorzienigheid zonderde hem af voor zijn grote taak in eigen vaderland.
 
Een rondtrekkend evangelist
Nadat Nettleton preekbevoegdheid had ontvangen, koos hij voor een ander arbeidsveld dan een vaste gemeente. Het werd geen uitzending naar een heidens gebied, maar het evangelisatiewerk in gebieden dicht bij huis, waar de evangelietoon al lang verstomd was. Zo ging hij op preektoer naar het oostelijke gedeelte van Rhode Island. Deze streek ondervond nog steeds de gevolgen van het fanatieke optreden van James Davenport, die tijdens de Great Awakening in de achttiende eeuw roet in het eten gooide door onbijbelse visioenen en andere vormen van geestdrijverij te propageren, waardoor het opwekkingswerk werd verstoord en uiteindelijk ophield. Nettleton zag hier met eigen ogen hoe de Heilige Geest Zich als gevolg van dergelijke extremiteiten uit een heel gebied had teruggetrokken. Voor hem was dit een goede leerschool om zijn evangelisatorische arbeid, vooral in methodiek, te toetsen aan het Woord van God. Hij nam kennis van de evaluatie die Edwards uitvoerde toen de Great Awakening over haar hoogtepunt heen was, die niet zo gunstig uitviel.
 
Hij verlegde in 1812 zijn werkveld naar Connecticut, waar hij met veel zegen het evangeliewerk deed. Op veel plaatsen had hij een aandachtig gehoor toen hij op de hem eigen wijze, zonder omwegen, de confrontatie aanging tussen een heilig, rechtvaardig God en de onverschillige zondaar. Spoedig waren tekenen zichtbaar die wezen op het begin van een grootscheepse beweging. Zondaren werden aangeraakt door Goddelijke kracht. Zijn levensbeschrijver en vriend Bennet Tyler tekent hierover aan:
Hoe verbazend is het werk van de Goddelijke Geest, de Heiliger en Trooster, dat Hij Gods gekozenen uitleidt uit de dienstbaarheid van de zonde en satan, en hen doet neervallen aan de voet van het kruis!
 Verschillende voorbeelden, meest van jonge mensen, laten zien op welke wijze deze opwekking voortging. Het waren de vele individuele gevallen, die de massa vormden van de grote oogst. In 1815 kwam het tot een hoogtepunt in Salisbury, waar veel ontroerende taferelen zichtbaar waren. De vijf jaren die hierop volgden, waren jaren van grote oogst. Onvermoeibaar trok Nettleton van dorp tot dorp en overal had zijn prediking succes. Duizenden werden van hun zonden overtuigd en kwamen na kortere of langere tijd tot de volle overgave van het geloof.
 
De prediker
De leer die de preken van Nettleton doortrok, was gedrenkt in het calvinisme van zijn voorvaderen in New England. Hij legde de nadruk op de wedergeboorte als vernieuwing van hart en leven. Soms gaf hij teveel ruimte aan het gevoel, wat ten koste ging van het klassieke geloofsbegrip van de reformatie. Zo had hij moeite met het boek van de puritein Walter Marshall The Gospel Mystery of Sanctification, waarin een lans werd gebroken voor de geloofszekerheid als essentieel onderdeel van de geloofsdefinitie. Ook Edwards verbindt de zekerheid geheel aan het geloof, hoewel hij veel ruimte geeft aan de plaats van het gevoel in het geestelijk leven. Nettleton en andere ‘neo-Edwardianen' gingen verder dan hun leermeester en koppelden de heilszekerheid los van de eerste geloofsdaad. Het gevolg hiervan was dat de evangelieboodschap geen proclamatie - in de eerst plaats van Gods beloften - was, maar dat de noodzaak van zelfonderzoek en kenmerken van wedergeboorte de rode draad hiervan vormde. Hierdoor kreeg het evangelie wat individualistische trekken. Nettleton ging echter niet zover dat hij de boodschap van het heil alleen aanbood aan hen bij wie enige vernedering van het hart zichtbaar was. Hij schoot niet door tot het zogenaamde hypercalvinisme, dat zich distantieert van de directe uitnodiging aan zondaren om tot Christus te komen.
 
Het meest kenmerkend van de wijze waarop Nettleton preekte, was zijn intense bewogenheid met het toekomstig lot van zondaren die buiten Christus leven. Hij schilderde in schrille kleuren hun diep bederf en preekte de noodzaak van bekering en geloof. Omdat hij bang was voor excessen en een oppervlakkige godsdienst, omschreef hij de bekering wel eens te veel in een standaardervaring, die soms de grenzen van wat de bijbel hierover aangeeft, overschreed. Bij velen van zijn bekeerlingen was er sprake van een traumatische crisiservaring, die pas ophield toen de dageraad van de vrijheid in het verzoenend werk van Christus voor hun zielen opging. Kritiek op deze opstelling bleef niet uit, maar degenen die hem aanvielen, bleken vaak een zekere aversie te hebben tegen de noodzaak van een innerlijke verandering van de mens die zijn leven zoekt in de rust van een oppervlakkige godsdienst. Nettleton trok de hoogte van een rationeel godsbesef omver en wees op het tekort van een moralistische beschouwing, die geen levende relatie vertoont met God in Christus. Dit zette bij velen kwaad bloed en was de aanleiding tot laster over zijn leven en optreden.
 
Nettleton en Finney
Nettleton wordt wel een tweede Whitefield genoemd. Francis Wayland veronderstelt dat "geen prediker in zijn tijd het middel was van zovele bekeringen.... Hij ... kon een samenkomst doen bewegen als de bomen van een woud door een machtige wind bewogen worden." In dit opzicht was hij misschien wel de grootste revivalist van het negentiende eeuwse Amerika. Of moet Charles Finney deze eer waardig geacht worden? Beider werk overlapte elkaar voor een groot deel en beiden hadden veel zegen op hun werk. Het verschil is echter dat Finney daarbij een geheel eigen weg ging, waarbij hij weinig rekening hield met gevestigde kerkelijke structuren of aangenomen geloofsbelijdenis. Nettleton volgde zoveel mogelijk de geordende weg, waarbij hij zich desgewenst onder toezicht van ambtsdragers stelde, die vooral in een tijd van opwekking een regulerende en controlerende taak hebben te vervullen. De ontsporingen bij James Davenport hadden hem voorzichtig gemaakt. Finney had zich echter ontdaan van bestaande kerkelijke regels en ging zijn eigen gang. Dit veroorzaakte veel verwarring onder het gewone volk, wat een obstakel vormde voor een bijbelse kanalisering van het opwekkingswerk. Het kon immers nooit de bedoeling zijn dat mensen normale kerkelijke regels met voeten treden en hun eigen enthousiasme binnen ruimere kanalen proberen uit te leven. Juist deze vrijheidsdrang is funest voor de opbouw van het lichaam van Christus, dat niet gevormd wordt door individualistische neigingen, maar door samenbindende elementen.
 
Het komt ons voor dat Nettleton bij zijn kritiek op Finney niet zijn sterke kanten heeft laten zien. Er zijn er overigens maar weinigen die bleken opgewassen te zijn tegen het zelfverzekerde en wat eigenzinnige optreden van Finney. Hij was een ‘self made' theoloog, die over een grote overtuigingskracht beschikte en elke vorm van compromis of diplomatie uit de weg ging. Hij kwam ervoor uit dat hij een vrije keus van de kant van de mens voorstond en dat een gelovige een zekere graad van perfectie kan bereiken. Voor hem is de bekering een samenspel van God en de zondaar, waarbij de mens voor de volle honderd procent verantwoordelijk blijft voor het aanvaarden of verwerpen van het Evangelie. Zijn opvatting komt deels voort uit reactie op de calvinistische visie op de menselijke onmacht, die hij fatalistisch vindt. De rol van de prediker in het opwekkingswerk is dan ook meer dan alleen de oproep tot het geloof, zonder aan te dringen tot daden. Hij vindt het inconsequent dat het appèl doorklinkt zonder dat er ruimte aanwezig is voor het antwoord van de mens. De nadruk op dit laatste is voor hem van groot belang, omdat elke vorm van vrijblijvendheid in zijn ogen moet worden uitgesloten. Wel blijft het nodig om in de prediking het gehoor te confronteren met zijn zonde en verlorenheid, omdat juist deze scherpte de zondaar bewust maakt van zijn schuld en hem ertoe dringt om zich over te geven. Het samenspel van de Geest, de prediker en de zondaar zijn de media die God gebruikt om massale opwekkingen te bewerken.
 
Nettleton en zij die het oude spoor wilden volgen, willen zeker de menselijke passiviteit niet als uitgangspunt nemen, maar benadrukken dat de mens nooit vanuit zichzelf de keus kan maken, omdat zijn wil gebonden is. Hier herhaalt zich de aloude discussie, zoals eens tussen Luther en Erasmus ontbrandde, over de ‘vrije' of ‘knechtelijke' wil. Toch was er tussen Nettleton en Finney weinig verschil als het ging over de confrontatie van de zondaar met Gods heiligheid en majesteit. Beiden stelden het oordeel en de straf op de zonde voor ogen, beiden preekten scherp de eisen van Gods wet. Als zodanig stonden zij in de traditie van Edwards, aan wie enige eenzijdigheid niet kan worden ontzegd. De grote ruimte die in de prediking gegeven wordt aan de deugd van Gods rechtvaardigheid kan ten koste gaan van de deugd van Zijn liefde en barmhartigheid. Hun doel was wel om op deze wijze de mens uit zijn onverschilligheid te doen ontwaken en hem werkzaam te maken met Gods Evangelie. Het was de leer van de ‘preparation', van de voorbereiding tot het geloof, zoals uitgewerkt door de puriteinen, die de achtergrond van deze aanpak vormde. In dit opzicht waren zowel Nettleton als Finney niet evenwichtig in hun prediking, al was de bestraffende toon die zij hanteerden, tot op zekere hoogte wel effectief!
 
Hoewel Nettleton en Finney elkaar enkele malen ontmoet hadden en hun werkveld voor een groot deel uit elkaar lag, duurde het tot op de conferentie in 1827 in New Lebanon voordat zij de degens zouden kruisen. Het ging tijdens deze discussie niet zozeer over leerstellige aspecten, als wel over de ‘New Measures', de nieuwe methoden die Finney toepaste. In de eerste plaats was dit de ‘altar call' of ‘anxious seat, waarmee bedoeld wordt dat door zondebesef getroffen zielen naar voren worden geroepen om hun schuld in het openbaar te belijden en zich aan God over te geven. Verder kwamen ook andere nieuwigheden ter sprake. Nu was het naar voren roepen niet helemaal nieuw - bij de eerdere Western revivals kwam dit al voor. Eigenlijk was dit een uitvloeisel van de zogenaamde ‘inquiry room', de mogelijkheid om na de preek een gesprek aan te gaan met getroffen zielen, wat als een vorm van nazorg kan worden aangemerkt. Volgens Finney maakte Nettleton tijdens het ‘verhoor' in New Lebanon een nerveuze indruk en kwam hij niet erg geloofwaardig over. Hoe het ook zij, Nettleton hield zijn oude standpunt vast, ondanks de wat weifelende houding van een aantal collega's die Finney graag wilden behouden. Naar zijn gedachte was de kloof met Finney te groot om te overbruggen, omdat diens arminiaanse stellingen en methoden afbreuk deden aan het ‘Sola Gratia' van het Godswerk. Finney poneerde dat de uitkomsten van een opwekking in hoge mate afhankelijk zijn van het verwachtingspatroon van de predikers. De effectiviteit zou mede afhankelijk zijn van hun prediking; wanneer deze slechts van een passieve reactie van de zondaar uitgaat, kan geen overvloedige zegen verwacht worden. Gebedsworstelingen zijn onontbeerlijk en het nalaten hiervan werkt hoogmoed in de hand wanneer desondanks toch vrucht op de prediking te zien is. Voor Nettleton was een afhankelijke houding in het gebed ook van essentieel belang, maar hij vond het gevaar dat teveel van gebedsprestaties verwacht wordt, veel groter. Voor hem is ook de gebedsgave en de verhoring hierop voor honderd procent het werk van Gods genade. Het is dan ook geen wonder dat de partijen niet tot elkaar kwamen en dat er zich steeds meer twee stromingen gingen aftekenen.
 
Een diepgaand werk van de Geest
Nettleton was bevreesd voor te snelle bekeringen die het gevolg waren van een opgelegde beslissing. Hij hield zich liever aan de New England traditie, om zielen eerst een tijdlang onder het badwater van de oordeelsprediking te houden, voordat die de opgaande zon van de vrijmakende kracht van de Geest waar zouden nemen. Aan dit procesmatige karakter van een opwekking bleef hij vasthouden. Het is de vraag of hij hiervoor voluit bijbelse papieren kon aanvoeren. De intensiteit van de bekering was niet bij allen gelijk. Wel was het een pluspunt dat hij op diepgang aandrong, terwijl velen genoegen namen met een emotionele beroering die aan de oppervlakte van het hart blijft steken.
 
Ondanks de schaduwzijden die Nettleton bij opwekkingen waarnam, bleef hij voluit revival-apologeet. De grote zegen die hij op zijn prediking waarnam, betekende voor hem een bevestiging dat opwekkingen, als plotselinge en diepgaande werkingen van de Heilige Geest, bijbels legitiem zijn. Hij zag voor zijn eigen ogen hoe velen als door een pijl uit een pijlkoker in het hart getroffen werden en evenals op de Pinksterdag uitriepen: "Wat moeten wij doen?". Met een beroep op de Schrift, die het werk van Gods Geest in massaliteit vergelijkt met de regen die plotseling op woestijngrond neervalt en alles verandert, verdedigt hij de vormen van plotselinge bekeringen. Wanneer tegenstanders de grote zielesmart die zichtbaar was, met emotionaliteit afdoen, poneert Nettleton dat dit gevoel een logisch gevolg is van het besef dat men een eeuwige ondergang tegemoet ging. Hier is geen sprake van excessen of menselijke overdrevenheid, maar van een diepgaand werk van de Geest in het hart van de zondaar die zich geconfronteerd ziet met een heilig en rechtvaardig God.
 
Nettleton houdt staande dat niet bij iedereen sprake is van een blijvende zegen. Ook dit is bijbels te verklaren, zeker aan de hand van de gelijkenis van de zaaier en het zaad. We mogen zeker met het badwater het kind niet wegwerpen. Alhoewel de duivel het godswerk probeert na te bootsen, zijn er velen die in hun leven de blijvende vrucht van heiligheid tonen. De realiteit dat in de tijden van Christus "velen terug gingen en niet meer met Hem wandelden" was nog geen bewijs dat Hij geen ware discipelen had! Zo was het in de dagen van de apostelen en in alle tijden van de kerkgeschiedenis, ook in tijden van opwekking en herleving.
 
Voortgaand verval
Op 16 mei 1844 kwam er een einde aan het werkzame leven van Nettleton. Tijdens zijn leven was hij bekend in geheel Amerika, maar na zijn dood werd zijn werk overschaduwd door Finney, wiens invloed uiteindelijk veel groter bleek te zijn. Diens arminiaanse, of liever gezegd pelagiaanse opvattingen, spraken velen aan en betekenden eigenlijk een breuk met het puritanisme dat enkele eeuwen het amerikaanse congregationalisme had gekenmerkt. Theologisch werden binnen deze groepering de bakens steeds meer verzet. Gelukkig bleven de klassieke items binnen de invloedrijke presbyterianen nog jarenlang bewaard. Vooral vanuit deze kerken, en niet te vergeten vanuit de behoudende baptisten, werd vorm gegeven aan de grote Third Awakening in 1858/59. Hier gaven voornamelijk calvinistische predikanten de toon aan. Zij voelden zich ook met het puritanisme verbonden, zij het via de zijroute van Schotland of Ierland. Het orthodoxe Princeton Seminary, dat groot geworden was door Archibald Alexander en vader en zoon Hodge, was niet alleen het theologisch centrum van allure, maar had ook qua spiritualiteit een unieke uitstraling.
 
Toen in het laatste kwart van de negentiende eeuw ook onder de presbyterianen het verval toesloeg en moderne, van het klassieke belijden afwijkende gevoelens begonnen te infiltreren, werd de deur geopend voor een voortgaand proces van liberaal denken. Herlevingen, zoals onder leiding van D.L. Moody, waren niet in staat om dit proces een halt toe te roepen, mede omdat deze geen theologische basis had en eenzijdige accenten legde. De puriteinse traditie dreigde teloor te gaan en moest plaats maken voor een evangelie waarvan de grenzen steeds meer vervaagden.
 
De bewaard gebleven preken van Nettleton laten duidelijk zien in welke traditie hij stond. Zeker, hij was niet vrij van eenzijdigheden, maar zijn boodschap was krachtig en duidelijk. Hij was geen man van het compromis, maar een man die geheel achter zijn eigen boodschap stond. Het was een doorleefde boodschap die hij bracht, vanuit een hart dat brandde van liefde voor zijn Zaligmaker. De zonde was voor hem realiteit, maar de genade van God nog veel meer. De noodzaak van het vernieuwend werk door Gods Geest was het appèl dat in al zijn preken doorklonk. En door de zegen van boven had zijn bediening succes!
 
Meermalen wordt geopperd dat de calvinistische axioma's haaks staan op een effectieve opwekking. Finney heeft in dit opzicht meermalen vlijmscherpe kritiek aan het adres van Nettleton en zijn geestverwanten geleverd. De geschiedenis heeft echter bewezen dat het tegendeel waar is. Juist de eerlijke voorstelling van de leer van vrije, soevereine genade, zonder enige verdienste van de kant van de mens, heeft bewezen oude èn actuele papieren te hebben. De huidige situatie onder de Amerikaanse Evangelicals is een bewijs dat een verdund evangelie dat gevoed wordt door menselijke gevoelens en activisme, geen bestaansrecht heeft. Het zet uiteindelijk de deur open voor het postmoderne denken en betekent een doorgaande afkalving van christelijke normen en waarden. De deugd van Gods liefde is weliswaar een wezenlijk bestanddeel van de evangelieboodschap, maar deze mag nooit ten koste gaan van Gods rechtvaardigheid.
 
Literatuur
 Bennet Tyler and Andrew Bonar, The Life and labours of Asahel Nettleton, [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, repr. 1975]
J.F. Thornbury, God Sent Revival, [Welwyn, England: Evangelical Press, 1977]
Asahel Nettleton, Sermons from the Second Great Awakening, [Ames, Iowa, USA: International Outreach Inc., 1995]
Iain H. Murray, Revival and Revivalism, [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1994]
Keith J. Hardman, Charles Grandison Finney, [Darlington: Evangelical Press, England, 1987]
A. van der Dussen, De vrije keus (diss. over C.G. Finney), [Zoetermeer: Boekencentrum, 1993].
 

© 1999 George Whitefield Stichting.