Door I.H. Murray

Iain MurrayWanneer de verwaarlozing van het Oude Testa­ment in het begin van deze eeuw een algemeen voorkomende zaak was geworden, hoe heeft het dan zover kunnen komen dat Dr. Lloyd-Jones vanaf het allereerste begin van zijn bediening in zijn prediking zoveel gebruik maakte van het Oude Testament? Waar had hij dat geleerd? Had hij wellicht in zijn kinderjaren voor­beelden van dit type prediking gadegeslagen, een voor­beeld dat hij nu begon te volgen? Het ant­woord moet absoluut 'Neen' zijn. In het kerkgenootschap waarin hij opgroeide en waarin hij al vroeg deelnam aan het avondmaal, werd iedereen aangemoedigd zichzelf als christen te beschouwen. Hij schrijft daarover:

Dat was geen juiste inschatting van mijn geestelijke toestand. Wat ik nodig had, was een prediking die mij zou overtuigen van zonde en die mij mijn nood zou doen in­zien, prediking die mij tot werkelijke beke­ring zou brengen en me iets zou vertellen over wederge­boorte. Maar een dergelijke prediking hoorde ik nooit. De prediking die we te horen kregen, ging altijd uit van de veronderstel­ling dat we allemaal christenen waren.


De prediking die hij in zijn jeugd hoorde, was sentimenteel en moralistisch. Zijn eigen prediking zou volkomen anders zijn.

Hoe Lloyd-Jones ertoe kwam het Oude Testa­ment in zijn prediking te gaan gebruiken

Lloyd-JonesKan het dan zijn dat hij zijn inzicht in het gebruik van het Oude Testament in de evangelisa­tiepredi­king verwierf uit christelijke literatuur, oude en moderne? In 1925, juist het jaar waarin Martyn Lloyd-Jones worstelde met de roeping van God tot het werk van predikant, verschenen er twee artike­len van de hand van Oswald T. Allis in het Prince­ton Theological Review, getiteld 'Accenten van het Oude Testament' en 'Modern denken'. Over deze accenten schrijft Allis:

Het meest treffende ervan is de mate waar­in ze genegeerd of ontkend worden, zelfs door diegenen die zichzelf christenen noe­men. Dit feit maakt alleen maar meer duidelijk hoe noodzakelijk het is dat een dienaar van het Woord zich er in alle ernst toe zet eraan te werken dat deze verloren gegane accenten hun rechtmatige plaats herkrijgen in het geloof en het leven van de 'moderne' mens, die ze niets minder nodig heeft dan de mensen die gisteren en jaren en eeuwen geleden leefden.


Kan het zijn dat Martyn Lloyd-Jones deze twee uitstekende artikelen van Allis gezien heeft en erdoor beïnvloed werd? Opnieuw moet het ant­woord zijn: Nee. Het is zeker dat hij in 1925 niets wist en niets gelezen had van de theologen van Princeton. Ook had hij niets anders over het on­derwerp gelezen dat vormend voor zijn denken was geweest. Hoewel boeken een belangrijke hulp zouden blijken te zijn in zijn toekomstige bedie­ning als predikant, geloof ik dat ze geen rol speel­den wat betreft dit onderwerp. De conclu­sie moet zijn dat Martyn Lloyd-Jones de toepassing van het Oude Testament op de onbekeerde mensen uit een heel andere bron leerde en die bron was heel erg duidelijk: hij zag dat de geschiedenis van het Oude Testament herhaald werd in het Londen van de vroege twintiger jaren. In die jaren stond hij aan het begin van wat een briljante carrière in de geneeskunde had kunnen worden. Hij werkte al nauw samen met de succesvolle, grote artsen van die dagen en met enkele van de meest briljante medische wetenschap­pers van zijn tijd. En via zijn chef, Sir Thomas Horder, had hij toegang tot medische aanteke­ningen en persoon­lijke observa­ties van koningen en regeringsleiders. Wat liet deze ervaring en informatie zien? Wel, hier was de mense­lijke natuur, exact zoals beschreven in het Woord van God: arrogant, trots, ongeluk­kig, hebzuch­tig, wellustig en ontevreden. Bovendien was het getuigenis van het Oude Testament krach­tig tot leven gekomen in zijn eigen geweten. Zijn eigen hart was bedrieglijk boven alles en wanhopig slecht. Hij was zelf de dwaas die dacht zonder God te kunnen leven. Hij was de rusteloze ongelo­vige die eenzaam ronddwaalde in de wildernis en geen stad ter woning vond. Het was toen hij het op het laatst uitriep tot God in zijn nood, dat God tussenbeide kwam en hem overbracht van de duis­ternis in het Koninkrijk van zijn geliefde Zoon.

We weten weinig van de details van Lloyd-Jones' bekering, maar we weten dat het moment van zijn wedergeboorte en het tijdstip waarop hij door God geroepen werd tot het ambt van predikant, dicht bij elkaar lagen. Hij zag de nood van anderen bijna net zo snel als zijn eigen nood, en toen hij zijn werk als arts verwisselde voor de prediking van het Evangelie op een evangelisatiepost, was het voor hem overduide­lijk dat er in de menselijke natuur sinds het schrijven van het Oude Testament niets was veran­derd. De diverse personages waren, zij het onder andere namen, allemaal aanwe­zig in Port Talbot. Laat het Boek daarom aan de mensen worden voorgehouden als een spiegel en door Gods genade zullen mensen zichzelf gaan zien zoals ze zijn en ze zullen ontdekken dat ze een Red­der nodig hebben. De zeker­heid en autoriteit waar­mee hij preekte, was recht­streeks afkomstig uit zijn eigen ervaring.

Typerend voor Martyn Lloyd-Jones' visie op pre-diking was dat hij op de kansel over het alge­meen niets zei over zichzelf. Er zijn geen toespe­lingen op zijn persoonlijk leven bekend in zijn evangelisa­tiepreken in Port Talbot; hij trok ook geen paral­lellen tussen de personen uit de teksten waarover hij preekte en zijn eigen leven. Toch is het zeker dat hij eerst zichzelf in de tekst zag voordat hij deze op een ander toepaste. En deze gewoonte heeft hij zijn leven lang volgehouden. Ik kan dit illustreren aan de hand van twee evangeli­satiepre­ken die hij uitsprak in 1960, toen hij al zestig jaar oud was. Zijn onderwerp was Naäman, de leger­over­ste van de koning van Aram, zoals die wordt beschreven in 2 Koningen 5:1-14. Naäman was een groot man ... een machtig krijgsheld, maar hij was melaats. Van tevoren kun je al be­denken hoe Martyn Lloyd-Jones dit zou gaan toepassen. Hij begon te bewijzen dat er altijd een 'maar' is in de mense­lijke ervaring. Altijd zijn er wel problemen, teleurstellingen en pijn. Geen enkel leven is onge­schonden, onbedorven en vol­maakt gelukkig en vredig. Zonde is het universele probleem, dat zelfs de grootste en de meest suc­ces­volle mens aantast; het is een probleem waarte­gen de mens zelf geen enkele remedie heeft. En hier zijn twee koningen, die van Aram en die van Israël, en beiden zijn niet in staat een oplossing voor Naämans ziekte te vinden. Het probleem is onmiskenbaar te moeilijk voor hen, te subtiel; de ziekte is te gemeen voor hen, de geneesmid­delen zijn onge­schikt. Maar temidden van deze menselij­ke hulpeloosheid komt het bericht van een Isra­lisch keuken­meisje dat vertelt dat er in Samaria een profeet van de leven­de God is, Elisa, en dat God door hem zelfs de melaatse kan genezen. Uiteindelijk gaat de grote Naäman toch naar Elisa, doch slechts om in woede te ontsteken door de manier waarop de pro­feet hem behan­delt. Naäman voelt zich verne­derd en beledigd. Hij wil geen genezing aanvaar­den onder de vernederende voorwaarden die de profeet stelt.

Op dit punt in de tweede preek wordt Lloyd-Jones' betoog bijzonder praktijkgericht en gloedvol. Naäman voelde zich beledigd omdat hij geen speciale behandeling ontving en, vervolgde Lloyd-Jones, "Er zijn velen in deze gemeente die zich op dit moment in precies dezelfde positie bevinden." Ze hielden niet van de wijze waarop het Evangelie alle mensen gelijk behandelt en niemand een speci­ale voorkeursbehandeling geeft. Naäman was gewoon een melaatse net als iedere andere melaat­se. Waar­om zou hij een speciale behande­ling moeten krij­gen? Omdat de boodschap van de profeet hem in zijn trots kwetst, wil hij de gene­zing die wordt aangeboden niet ontvangen:

Kijk naar deze man Naäman. Hier is hij dan, een melaatse. Hij kan zichzelf niet genezen. De doktoren, wijzen en astro­logen kunnen hem niet genezen. Zijn koning kan hem niet genezen; ook de koning van Israël kan hem niet genezen, en toch, kijk naar de dwaas, hoe kun je hem anders noemen? Hoewel hij hulpeloos is en als me­laatse zonder hoop en hoewel niemand iets voor hem kan doen, is hij dwaas ge­noeg om te bekritiseren wat Elisa doet, tegen hem in te gaan en met zijn bezwaren en protesten te komen. Wat kun je anders van deze man zeggen dan dat hij een dwaas, een gek is?


De predikant gaat dan compleet op in zijn onder­werp wanneer hij de zaak verder toepast op Naä­man en zijn ongelovige toehoorders. Alle men­sen, zegt hij, zijn ellendige mislukkelingen en toch zijn ze dwaas genoeg om de verlossing die door God in de wereld is gezonden, te bekritiseren. Echter, na meer van zulke woorden veroorlooft Mar­tyn Lloyd-Jones zich een korte maar beslist niet vooraf geplande verwijzing naar zichzelf die boek­delen spreekt:

Ik weet wel dat het hard klinkt wat ik zeg over deze man Naäman, maar ik heb erg met hem te doen, omdat ik hem zo goed be­grijp. Weet u, ik heb in dezelfde situatie ver­keerd als Naäman, net als ieder ander.


Lloyd-Jones' begrip van de voornaamste accen­ten van het Oude Testament

1. De Schrift openbaart de ware aard van de zonde.
Dr. Lloyd-Jones geloofde dat het verschil tussen moraliserende prediking over het Oude Testament en echte evangelisatieprediking dit is, dat moralise­ren­de prediking zich slechts bezighoudt met symp­to­men en minder belangrijke eigenschap­pen van de zonde. Het wezen van de zonde, de ware ernst van de zonde, gaat men pas begrijpen wanneer men de zonde ziet als een verkeerde relatie en een verkeer­de houding tegenover God Zelf. Zonde is opstand en rebellie tegen God. Het is de mens die zijn wil stelt tegenover die van God. Het is in wezen God uitdagen, strijden tegen God, weigeren tot eer van God te leven. De Sch­rift leert dat de mens in een toestand van vijand­schap, van toorn tegenover de ware God verkeert. In een preek over "Waarlijk, de grimmige mensen moeten u loven" (Psalm 76:11), zegt Martyn Lloyd-Jones:

De mens heeft de rug naar God gekeerd, is in zijn hart vijand van God en probeert in deze wereld zijn leven te leven zonder God en los van God. Hij ziet God als Iemand Die hem belemmert en alles in de war stuurt ... Dat is wat onze auteur bedoelt met de 'grimmigheid van mensen'. En natuur­lijk zie je dat dit geweldige verhaal ont­vouwd wordt op iedere bladzijde van de Bijbel. Het is de sleutel tot het begrijpen van de wereldgeschiedenis, de mens die tegen God vecht, die weigert zich voor God te verne­de­ren en op arrogante, trotse wijze juist het tegengestelde doet. Wat je in de Bijbel dus hebt, is een verslag van het conflict tussen deze glorieu­ze God en de mens in zonde.


Tenzij mensen leren begrijpen dat door de zonde­val hun hele relatie tot God verkeerd is, kunnen zij niet tot het inzicht komen hoe hun probleem moet worden aan­gepakt. Om contact te krijgen met on-bekeerde toehoorders, leidde Martyn Lloyd-Jones preken vaak in door te spreken over diverse pro­ble­men van het leven en van de wereld. Hij ge­bruikte die om te laten zien dat er iets grondig mis is, dat de eigenlijke tragedie van de mens is dat hij blind blijft voor de werkelijke aard van zijn pro­bleem. Hij is in staat iets van zijn moeilijkhe­den te onderkennen, maar hij ziet niet in dat zijn funda­mentele probleem te maken heeft met God Zelf.

In 1947, een tijd waarin de gehele westerse wereld in beslag genomen werd door de kwestie van de atoombom en de mogelijkheid van een kernoorlog, sprak Martyn Lloyd-Jones over de bekering van Jacob te Pniël. Jacob is dan op de terugreis naar Kanaän na zijn lange afwezigheid, bevreesd voor de woede van Esau, die hij verdiende. Hij ziet als het probleem de dreiging van Esau en zijn vier­honderd man, en dus treft hij allerlei voorbereidin­gen om, naar hij hoopt, het gevaar tegemoet te kunnen treden. Jacob moest echter iets veel be­langrijkers gaan zien. Hij moest ertoe gebracht worden Esau helemaal te vergeten:

Jacob ontdekte daar in Pniël dat zijn echte probleem, ik zeg het met ontzag, niet Esau was, maar God. De belangrijkste fout van deze man was, dat hij zich afvroeg 'Hoe kan ik mij verzoenen met Esau', terwijl God tot hem zei 'Beste Jacob, je hebt niet nodig om verzoend te worden met Esau, maar je hebt nodig verzoend te worden met Mij'. Ik beweer dat dit de essentie is van de moei­lijkheid en het probleem van de moder­ne mens ... De mens was door God gescha­pen, naar zijn beeld, en was bedoeld voor kameraadschap met God. Het Evangelie komt tot ons en laat ons zien dat we, door ons leven los van God en van Christus te willen leven, in feite een leven leiden dat een karika­tuur is van de menselijke natuur en dat we iets doen wat uiterma­te beledi­gend is voor God ... Er is gevaar door de atoombom - ik ben niet hier om te zeggen dat er geen gevaar is, maar, mijn beste vrienden, onein­dig veel groter en belangrij­ker dan het gevaar om misschien in de komende jaren gedood te worden door een atoombom is het gevaar dat mijn oneindige en eeuwige ziel naar de hel kan gaan om daar vervolgens gekweld en gepijnigd te worden omdat ik in een verkeerde relatie met God sta - dat is mijn gevaar. Esau is niet het probleem, de atoombom ook niet. Nee, u bent uiteinde­lijk zelf het probleem. Niet Esau, maar God. Niet Esau, maar ikzelf: niet voldoen aan hoe ik bedoeld ben, niet grond en bezittingen en goederen, maar het verlies van mijn onster­felijke ziel.
1

Dit was Lloyd-Jones' uitgangspunt en hij zag het als het enige goede uitgangspunt voor echte evan­geli­satie. Door één historische zondeval is het hele menselijke ras vervreemd van God. Dit accent liep dwars door zijn hele bediening heen. Hij hield zijn toehoorders constant vragen voor als:

Hebt u ooit de kwestie van uw houding te-genover God onder ogen gezien? Bent u in opstand tegen God? Bent u een hater van God? Denkt u het beter te weten dan God? Als dit het geval is, dan zeg ik u dat wat u nu lijdt niets is vergeleken met wat u lijden zult. Dat is de kernoorzaak van alle ziekten en problemen, het is de oorzaak van alle lijden, pijn en verwar­ring. De enige hoop is dit te erkennen, onder ogen te zien en tot God te gaan in diep berouw en beke­ring.
2

Er zijn twee conclusies die hij telkens weer trok uit dit uitgangspunt:

(i) Er moet nooit over zonde gepreekt worden alsof zonde hoofdzakelijk een zaak zou zijn van da­den. Zondigheid is een veel groter probleem dan zonden. "Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God" (Rom. 8:7). Een 'gods­dienstig' kerklid dat egocentrisch blijft, zal net zo zeker verloren gaan als de grootste losban­dige.
(ii) Totdat iemand de waarheid over zichzelf leert kennen, kan hij nooit in de juiste geest op het Evangelie reageren. Zonder zelfkennis kan hij onderzoeken, discussiëren en redeneren wat hij wil, maar hij zal er helemaal niets mee opschieten. Wat hij namelijk echt nodig heeft, is een persoon­lijke ontmoeting met God en wanneer we niet in ware onderdanigheid tot Hem komen, kunnen we hele­maal niet komen. Een typerend voorbeeld van de manier waarop Martyn Lloyd-Jones het belang hiervan benadrukte, vinden we in een preek over Mozes bij de brandende braam­struik. Mozes is bezig met zijn dagelijkse werk als herder, wanneer hij geconfronteerd wordt met het bovennatuurlijke: een braamstruik die in brand staat maar niet wordt verteerd. Wanneer hij echter met enige nieuwsgie­righeid de zaak gaat bekijken, wordt hij gecon­fron­teerd met een waarschuwing van Godswege, die Lloyd-Jones als volgt samenvat:
God riep hem vanuit de braamstruik en zei 'Mozes, Mozes', en hij antwoordde 'Hier ben ik'. 'Geef je onderzoek op, kom niet dichterbij, doe je schoenen van je voeten, want de plaats waarop je staat, is heilige grond. Mozes', zei God, 'leg die houding van onderzoeken en beschouwen af, leg die objecti­viteit af, doe je schoenen van je voe-ten, onderwerp jezelf en blijf waar je bent.'

2. De Schrift openbaart de absolute zinloosheid van het leven zonder God
Het was Lloyd-Jones' overtuiging dat het Evange­lie zelf niet noodzakelijkerwijs het hoofdonderwerp is in waarachtige evangelisatieprediking. Eerder moet het hoofdonderwerp vaak waarheid zijn die man­nen en vrouwen doet inzien dat ze het Evange­lie nodig hebben. Dit is precies wat hij grotendeels als het doel van de oudtestamentische geschiedenis zag. Hier is een verslag van mensen als individuen en als natiën. Eenparig zeggen ze ons dat het hele menselijk bestaan een verslag is van zwakheid, mislukking en dood. De mens is een zwak, geru­neerd wezen, wiens diepste verlangens nooit zonder God vervuld kunnen worden. De mens tracht voor zichzelf en voor anderen het paradijs te creëren, maar hij zal hier nooit in slagen. Zijn hoop op uitein­delijke rust kan nooit worden ver­vuld. Onge­loof brengt hem ertoe het leven te zien als een luchtspiegeling in plaats van het werkelijk onder ogen te zien. Dit is wat de Heilige Geest in de Schrift bewijst en Martyn Lloyd-Jones zag het als de roeping van de predikant om dit ook te be-wijzen. Hij vindt het nooit moeilijk om van een oudtestamentisch perso­nage naar zijn eigen tijd over te springen. Het is kenmerkend voor zijn denken dat, wanneer hij bijvoorbeeld preekt over Adonia uit 1 Kon. 1:41, hij het volgende be­weert:
Wat het leven van Adonia verklaart, is precies hetzelfde als wat de levens van honder­den mensen die op dit moment leven, ver­klaart.

Soms haalde hij de geschiedenis van volken uit het Oude Testament aan om aan te tonen dat daar dezelfde les wordt geleerd: de mens kan zijn pro­blemen niet aan. De macht van Egypte, van de Kanaänieten, van Babel en van alle grote rijken is van voorbijgaande aard en zal spoedig voor altijd verdwenen zijn. Deze grote beschavin­gen volgden elkaar op, maar faalden alle.3 En in plaats van dat de geschiedenis van Israël laat zien dat het uitver­koren volk een bepaald aangeboren religieus talent bezat, zoals vrijzinnigen beweerd hebben, open­baart ze juist hoe mensen, zelfs als ze zeer bevoor­recht zijn door God, toch voortdurend van Hem afwij­ken.

Wat dit onderwerp betreft vertoont zijn prediking in zijn vroege dagen in Zuid-Wales slechts één ver­schil met zijn latere prediking in Londen. In zijn latere werk als predikant maakte hij meer direct ge­bruik van getuigenissen van hedendaag­se niet-christenen ter ondersteuning van zijn argu­ment om de leeg­heid van alle menselijke verwach­tingen aan te tonen.

Martyn Lloyd-Jones was zo weinig onder de in­druk van het algemeen gangbare idee dat het Oude Testa­ment te ver van ons afstaat om ons nog aan te kunnen spreken, dat hij dit argument vaak meteen bestreed. Hij deed dit op gedenkwaardige wijze tijdens een preek in 1961, toen de wereld op zijn kop stond door het nieuws van de russische kos­monaut Majoor Yuri Gagarin en zijn eerste be­mande vlucht in de ruimte. De tekst van die preek was Job 28: "Deze wijsheid dan - vanwaar komt zij, en waar toch is de verblijfplaats van het in­zicht? ... maar tot de mens zeide Hij: Zie, de vreze des Heeren - dat is wijsheid, en van het kwade te wijken is inzicht." Terwijl zijn gehoor met steeds grotere aandacht naar hem luisterde, gaf hij toe dat de mensheid door de eeuwen heen veel informatie had verzameld en, verwij­zend naar de russische onderneming, vermeldde hij dat Job nooit van Majoor Gagarin gehoord had. Maar daarna ging hij verder en toonde aan dat wijsheid iets heel anders is dan louter kennis of informa­tie. Wat had de moderne mens werkelijk verkre­gen, wat was het resultaat van al zijn kennis? Wat is het nut van het feit dat de mens van Londen naar New York kan reizen in slechts vijf uur als hij niet weet hoe hij moet leven wanneer hij daar aan­komt? Volgens het moderne denken is de mens niet meer dan een dier, slechts in de wereld om te eten, te drinken en zich te bevredigen met sex. Het is aan de wijsheid om te vragen: 'Wat is leven? Waar leidt het naar toe? Hoe kan ik mijn hoofd vredig te ruste leggen, zonder bang te zijn dat ik plotseling zal sterven? Hoe kan ik een onbekende eeuwigheid inkijken?'. Vervolgens ging hij door met te bewij­zen dat de mens onwetend is omtrent God, totdat hij, aan het eind van een lange preek, zijn toehoor­ders confron­teerde met de zekere conclu­sie:

'De vreze des Heeren - dat is wijsheid.' Wat heeft dit te betekenen? Mijn beste vriend, het is zo simpel als wat. Je moet jezelf volkomen, geheel en onvoorwaarde­lijk onderwerpen aan God en zijn wegen. Er is geen wijsheid los van God. Geld kan haar niet kopen. Je kunt het voor niets ontvan­gen. Het is de vrije gave van God!


3. Het Oude Testament is boven alles een Boek over God

Nergens was zijn denken meer tegengesteld aan de hedendaagse visie op het Oude Testament dan op dit punt. Volgens de hedendaagse visie is het Oude Testament het verhaal van de religieuze ontwikke­ling van de mens, een verslag van de voortgang van de spirituele ontdekkingsreis van het joodse volk. Zoiets te zeggen, geloofde Martyn Lloyd-Jones, was een zeker bewijs van blindheid. De Bijbel is openbaring. Haar antwoord op de vraag "Kunt gij de geheimen Gods doorgronden, de Al-machtige doorgronden ten einde toe?" (Job 11:7) is een nadrukkelijk Neen! "Zie, God is groot, en wij begrijpen Hem niet" (Job 36:26). God is naar ons toe gekomen en heeft zichzelf en zijn wil bekend gemaakt in de Schrift die zijn Woord is:

Wanneer mensen zich tot de Bijbel wenden en al deze geschiedenissen over koningen en mensen tegenko­men, zeggen ze: Wat is de betekenis van dit alles? Dit is de beteke­nis van dit alles, het is slechts om de soeve­reiniteit en de glorie en de macht en de majesteit en de heerschappij van God te tonen. De Bijbel stelt dat God boven allen staat, en of we het nu leuk vinden of niet, God zal boven allen blijven staan. De mens die zich niet onderwerpt en dit niet erkent en vreugdevol aanvaardt en God niet ver­heerlijkt, is de mens die vroeg of laat ge­dwongen zal worden dit te doen.
4

Het doel van prediking is mensen te confronteren met dit beeld van God, niet met de goden die de volken zelf hebben bedacht - "de goden van de volken der aarde, die het maaksel zijn van men­senhanden" (2 Kron. 32:19) - maar met de levende God, almachtig, oneindig en eeuwig. Onze Maker, Die ons heel persoonlijk kent en tegelijkertijd alles in stand houdt door zijn kracht; onze soevereine Heerser, die onze adem in zijn hand heeft; onze heilige Rechter, wiens beeld we zijn kwijtgeraakt en voor wie we ons allemaal spoedig moeten verantwoorden. Jonathan Sacks, de Britse opper­rabbijn, schreef kort geleden dat "God door veel van onze cultuur verbannen is. Maar Hij bestaat waar we Hem toelaten."5 Deze woorden staan voor een beeld van God dat vreemd is aan de Bijbel. God spreekt tot ons als Eén die geheel boven onze daden en beslissingen staat, en wiens wil altijd zal worden opgevolgd. Christus draagt zijn discipelen op om God te vrezen wegens het feit dat hij "bei­de, ziel en lichaam, kan verderven in de hel" (Matt. 10:28). De moderne religieuze mens heeft de neiging een boodschap te verachten die tot ons komt met woorden van waarschu­wing en dreiging, maar dat is precies hoe God zich tot ons richt. Hij sprak op deze wijze voor de zondvloed. Hij sprak op deze wijze toen het vuur viel op Sodom en Gomorra. Hij sprak op deze wijze in de Sinaï en zo blijft Hij spreken: "Want de toorn van God openbaart zich van de hemel over alle godde­loos­heid en ongerechtigheid van mensen" (Rom. 1:18). We hebben God opzettelijk de eer onthou­den die Hem toekomt en we verdienen allemaal de hel.

Lloyd-Jones geloofde dat er geen sprake kan zijn van werkelijke evangelisatieprediking wanneer de toorn van God niet wordt verkondigd. Al dergelij­ke prediking moet wel onbijbels zijn:

Alleen al in het Oude Testament worden meer dan twintig woorden gebruikt om de toorn van God te beschrijven, en deze worden in verschillende vormen 580 maal in het Oude Testament gebruikt ... Als je het concept van de toorn van God over de zonde uit de Bijbel haalt, blijft er erg weinig Bijbel over.
6

Deze waarheid voor mensen verborgen houden staat gelijk aan het verbergen van bijbels bewijs dat de relatie van de natuurlijke mens met God niet in orde is en dat daar verandering in moet komen, willen we niet verloren gaan. Verkeerde voorstellingen van Gods karakter leiden er onver­mijdelijk toe dat mensen verkeerd lezen wat de Bijbel openbaart. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat mensen het Oude Testament veranderen in een sys-teem van ethische richtlijnen, een boek dat ons op-roept tot morele inspanning en actie. Maar als men dit doet is men blind - zoals de ongelovi­ge Joden blind waren - voor het grootste, meest glorieuze thema in het Oude Testa­ment: de daden van God.

Het Oude Testa­ment is een goddelijk getuige­nis van Gods werk in de heilsgeschiedenis. Dus Mar­tyn Lloyd-Jones kon, wanneer hij uit het Oude Testament preekte, zeg­gen:

Wanneer we ons niet realiseren dat het Evangelie en alles wat het beweert een activiteit is die van God uitgaat en niet van de mens, hebben we er helemaal niets van begrepen. Natuurlijk had de mens iets te doen, zelfs veel te doen in het plan van verlossing, maar dat komt allemaal op de tweede plaats. De mens begint pas te han­delen nadat God eerst heeft gehandeld en de mens geschikt heeft gemaakt tot hande­len. Wat is de Bijbel per slot van rekening anders dan een verslag van Gods handelen in de zaak van de redding van mensen?
7

De verkondiging van het Evangelie is niet bedoeld als een oproep aan mannen en vrouwen om iets te doen wat hen tot christen maakt. Het is een be­kendmaking, een proclamatie aan hen aangaande iets dat God heeft gedaan en dat hen tot christen zal maken.8

Met toestemming van de uitgever overgenomen uit The Banner of Truth Magazine, april en mei 1995. Oorspr. titel: Dr. Lloyd-Jones and the Evangelistic use of the Old Testament.


1. Gen. 32:34; 27 april 1947.
2.
Jes. 1:1,2 en Jes. 3; 3 februari 1963.
3.
Dr. Martyn Lloyd-Jones, The Gospel of God; Exposition of Romans 1 [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1985], p. 84.
4.
Ps. 70:10; 25 mei 1951.
5.
 "Credo: God exists where we let Him in", The Times, 8 mei 1993.
6.
Dr. Martyn Lloyd-Jones, Atonement and Justification; Exposition of Romans 3.20-4.25 [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1970], pp. 74,79.
7.
Preek in Port Talbot over Jer. 30:18,19.
8.
Gen. 32:24; 27 april 1947.

© 1995 George Whitefield Stichting