Er is veel gezegd en geschreven over de bediening van David Martyn Lloyd-Jones sinds zijn overlijden in 1981. Zijn werk is nu een onderdeel van de geschiedenis en het idee is gangbaar dat de belangrijkste kenmerken van zijn werk nu bekend en begrepen zijn. Wanneer men de naam van Martyn Lloyd-Jones noemt, dan denkt men aan zaken als de beoefening van verklarende prediking ('expository preaching'), de noodzaak van een Christendom waarin de leer centraal staat ('doctrinal Christianity'), het gevaar van de oecumenische beweging en de noodzaak van een herstel van de kracht van de Heilige Geest. Maar als samenvatting van zijn werk is deze gangbare indruk onjuist. Onjuist, omdat het buiten beschouwing laat wat nu juist primair was in hoe hij zelf zijn bediening opvatte. Dr. Lloyd-Jones zag zichzelf allereerst als een evangelist. En de mensen die hem het beste kenden, zagen hem precies zo. De echtgenote van Lloyd-Jones was eens in het gezelschap van een aantal mensen die, terwijl haar man zelf niet aanwezig was, complimenten maakten over zijn bekwaamheden. Het was duidelijk dat ze, terwijl ze naar hen luisterde, vond dat ze het belangrijkste over het hoofd zagen en ze verraste de aanwezigen door heel rustig op te merken: "Niemand zal ooit mijn man begrijpen, totdat men beseft dat hij allereerst een man van gebed is en dan een evangelist."1
Het is niet geheel en al de schuld van de christelijke wereld dat ze, sinds zijn dood, een verkeerd idee over de bediening van Dr. Martyn Lloyd-Jones is gaan aannemen. Het is duidelijk dat de mensen die wilden dat Dr. Lloyd-Jones' preken in boekvorm verschenen, christenen zijn geweest. Dat is de reden dat degenen die voor de publicaties verantwoordelijk waren, van de veronderstelling zijn uitgegaan dat de boeken die van zijn bediening uitgegeven zouden worden, preken moesten bevatten die voor gelovigen bedoeld waren.
En wanneer mensen dus hun mening baseren op de inhoud van zijn uitgegeven werken, kan men hen moeilijk verwijten dat ze denken dat voor Lloyd-Jones het preken hoofdzakelijk een zaak was van Schriftverklaring, gericht tot mensen die al in Christus geloven. Maar dit idee zit er helemaal naast. Feit is, dat ten minste de helft van zijn prediking evangelisatieprediking was. En slechts een fractie van die prediking is tot nu toe gepubliceerd.
De algemeen verspreide misvatting is dus deels te wijten aan de uitgevers. Maar er is een tweede reden. De bekende weerstand van Dr. Lloyd-Jones tegen karaktertrekken van moderne evangelisatie heeft degenen die die kenmerken wilden verdedigen en die zich ongemakkelijk voelden onder zijn kritische aanmerkingen, ertoe gebracht te beweren dat hij 'een leraar was, geen evangelist'. Met andere woorden: hij was niet echt bekwaam om over evangelisatie te spreken. Deze beoordeling van Lloyd-Jones verwierf enige populariteit en is nog steeds gangbaar. Een woordvoerder van dat standpunt maakte eens van de gelegenheid gebruik om zijn toewijding aan evangelisatie met de volgende vraag in twijfel te trekken: "Wanneer had u voor het laatst een evangelisatiecampagne in Westminster Chapel?" Het antwoord: "Ik heb er één iedere zondag" was niet humoristisch bedoeld. Het was waar. Toen hij sprak voor studenten die zich voorbereidden op het predikantschap, zei Lloyd-Jones: "Ik strijd er krachtig voor en ik dring erop aan dat er altijd in iedere kerk wekelijks een evangelisatiedienst wordt gehouden."2 In zijn geval had de zondagavonddienst dit doel, en hij zette deze praktijk voort van het begin van zijn bediening in 1927, totdat hij zijn predikantschap beëindigde in 1968.
Velen werden christen in Westminster Chapel. Net als Whitefields Tabernacle in vroeger dagen kon deze plaats een 'zieleval' ('soul-trap') genoemd worden. Maar ongetwijfeld won de tegenovergestelde mening enig terrein dankzij Lloyd-Jones' onwil om ook maar enige bekendmaking te doen van het aantal bekeerlingen onder zijn bediening. Met opzet vermeed hij zelfs iedere poging om dat aantal voor zichzelf vast te stellen. Het was één van zijn meest diepgewortelde overtuigingen dat er geen zichtbare handeling vereist moest worden als onderdeel van het tot geloof komen in Christus.3 Soms gingen er jaren voorbij voordat hij van bepaalde gevallen van bekering hoorde en ik ben er zeker van dat er vele waren waar hij nooit van hoorde. Ik werd hier onlangs aan herinnerd toen ik in een plattelandsdorp in Suffolk een oude vriend uit de tijd van Westminster Chapel ontmoette. Hoewel ik zelf nauw betrokken was bij het werk in Westminster gedurende de periode waarover we met elkaar in gesprek raakten (wat meer dan dertig jaar geleden was), verbaasde het me niet dat ik niet eerder gehoord had van twee bekeringen waarover mijn vriend me nu voor het eerst vertelde.
De eerste betrof zijn tante, een vrouw van de wereld, twee maal gescheiden, iemand die geen tijd had voor geestelijke zaken. Toen mijn vriend op een zondag met haar aan het lunchen was, vroeg ze wat hij de rest van de dag ging ondernemen. Toen ze hoorde dat hij naar een kerk ging, zei ze tot zijn verrassing dat ze mee zou gaan. De preek bleek die avond verre van 'aantrekkelijk' voor een niet-christen en na de dienst bestond zo ongeveer haar enige commentaar uit de uitroep: "Ik houd van duisternis!" Maar, zonder dat haar neef hiervan op de hoogte was, kwam ze in haar eentje de volgende weken terug. Ze glipte naar binnen via de achterkant van het gebouw en het duurde niet lang of ze was zover dat ze voor altijd haatte waar ze eens zoveel van had gehouden.
Het tweede geval betrof een jongere vrouw die in die tijd zojuist was aangekomen van het europese vasteland om architectuur te gaan studeren in Londen. Mijn vriend was één van haar docenten, en toen hij bemerkte hoe ze aan het worstelen was met haar engels, maakte hij van de gelegenheid gebruik en gaf haar het advies dat haar taalprobleem zou worden verminderd, wanneer ze vaker uitmuntend gesproken engels kon horen spreken, zoals men dat bijvoorbeeld kon horen in Westminster Chapel. Ze nam het advies ter harte, hoewel de resultaten in het begin soms humoristisch waren. Haar omgeving merkte op dat haar woordenschat was uitgebreid met het woord 'abomination' ('gruwel') en andere termen die net zo onwaarschijnlijk waren in modern Londen. Het duurde niet lang of deze buitenlandse studente was zover dat ze zich verheugde in iets dat veel belangrijker is dan beter engels.
Indien deze en andere van dit soort getuigenissen jaren geleden verzameld zouden zijn, dan zouden die tot een fors boek geleid hebben. Het zou echter nooit de goedkeuring van de predikant van Westminster Chapel hebben gekregen. Hij verzekerde allen die onder de prediking van het evangelie kwamen, dat hij van harte bereid was om een persoonlijk gesprek te hebben met een ieder die in zielenood was. Al het andere liet hij verder in Gods hand.
Als inleiding op ons onderwerp moeten er verscheidene dingen gezegd worden:
Het is noodzakelijk om opnieuw vast te stellen dat er zoiets bestaat als evangelisatieprediking en dat het een onderscheiden, een apart soort prediking is.
De verwarring op het kerkelijk erf is tegenwoordig van dien aard, dat men er niet vanuit kan gaan dat dit algemeen zo gezien wordt. We moeten bereiken dat men opnieuw gaat erkennen dat het type preek dat het meest geschikt is om de niet-christen te helpen, niet hetzelfde is als een preek die bedoeld is voor hen die al geloven. Natuurlijk heeft alle ware prediking bepaalde gemeenschappelijke elementen. Prediking is de ordelijke presentatie van het Woord van God. Het dient dus altijd onderricht te bevatten; en het dient mensen in de tegenwoordigheid van God te brengen. Maar het is een ernstige vergissing wanneer men denkt dat, zolang de inhoud van een preek bijbels is, de prediker zich er niet over hoeft te bekommeren of God zijn tekst zal gebruiken om de bekeerde dan wel de onbekeerde te helpen. Er bestaat vandaag de dag teveel prediking die de suggestie wekt dat de prediker in kwestie geen duidelijk beeld heeft van de personen voor wie zijn tekst en prediking in eerste instantie zijn bedoeld. Spurgeon waarschuwt hiertegen in een toespraak tot zijn studenten over 'Preken die geschikt zijn om zielen te winnen' ('Sermons likely to win souls'). Hij zegt:
God de Heilige Geest kan een ziel bekeren met iedere bijbeltekst, afgezien van je uitleg; maar zoals u weet, zijn er bepaalde Schriftgedeelten die het beste onder de aandacht van zondaren gebracht kunnen worden, en wanneer dit waar is voor uw bijbelteksten, dan geldt dit des te meer voor de preken die u tot uw gehoor richt.
Zoals alle evangelisten geloofde Lloyd-Jones dat er een duidelijk verschil moet zijn in de wijze van aanpak van de prediker wanneer hij spreekt tot de onbekeerden. Om maar één ding te noemen: indien een preek gericht is tot christenen, mag men aannemen dat er een bepaalde mate van belangstelling aanwezig is. Maar de aandacht van de niet-christen wekken en vasthouden, dat is een heel ander verhaal. Dan kan men nergens zonder meer vanuit gaan. Het kan best zijn dat er helemaal geen echte belangstelling is. Sommigen zijn misschien aanwezig terwijl ze in het geheel niet de bedoeling hebben werkelijk te luisteren - louter achteloze toeschouwers; en sommigen zitten misschien alleen maar te luisteren als stilzwijgende critici. Het is zinloos je voor te bereiden om tot niet-christenen te spreken alsof zij er allen op zitten te wachten om het Woord van God te horen. Hun werkelijke interesses gaan op dit moment een totaal andere kant op, en de evangelisatieprediking moet als het ware inbreken in hun leefwereld. Dit was één van de redenen dat Martyn Lloyd-Jones ervan uitging dat de voorbereiding van een werkelijke evangelisatie-prediking meer eisen stelt aan de prediker dan welk ander soort prediking ook.
Maar, en dat is nog belangrijker, het oogmerk van een evangelisatiepreek is veel nauwer omlijnd dan een preek die gericht is aan christenen. Prediking die zich richt tot christenen moet zich bezighouden met hun vele verschillende behoeften, bijvoorbeeld de behoefte aan meer geloof en liefde, meer kracht en geduld of wat dan ook. Christenen hebben een grote verscheidenheid aan hulp en onderricht nodig. Maar de niet-christen heeft slechts één ding nodig: hij moet overtuigd worden van zonde, zijn nietigheid ten opzichte van God gaan erkennen en tot het besef worden gebracht dat hij volkomen met lege handen staat. Alle prediking moet bestaan uit meer dan onderricht, maar in het geval van evangelisatie-prediking is dat absolute noodzaak. Het moet aanlanden in het hart en het geweten of ze zal haar doel missen. Het moet persoonlijk zijn, recht op de man af en doordringend. Het zal iets verontrustends moeten hebben; mensen moeten ervan opschrikken. Mensen moeten ertoe gebracht worden dat ze hun geestelijke toestand onder ogen gaan zien zoals die werkelijk is. Het moet, in de woorden van de opgestane Christus, de intentie van de prediker zijn 'om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij' (Hand. 26:18).
Theodore Cuyler, een bekende prediker uit de vorige eeuw in Brooklyn, werd tijdens één van zijn bezoeken aan Londen getroffen door de vraag die Spurgeon aan hem stelde: "In hoeverre richten de bekwaamste amerikaanse voorgangers zich in hoofdzaak op de bekering van zielen?" Het antwoord op de vraag is niet bekend, maar we weten wel wat het antwoord was in het geval van zowel Spurgeon als Lloyd-Jones.
In deze artikelenreeks beperk ik het onderwerp van evangelisatieprediking door Lloyd-Jones tot zijn gebruik van het Oude Testament. Ik doe dat omdat dit aspect van zijn bediening weinig aandacht heeft gekregen en omdat het volgens mij van bijzondere waarde is. Het kan verrassend zijn om het ruime gebruik op te merken dat hij in de loop van zijn bediening maakte van het Oude Testament. En heel vaak gebruikte hij deze teksten uit het Oude Testament in evangelisatieprediking. Tijdens zijn eerste periode als predikant in Port Talbot in Zuid Wales (1927 - 1938) kwam ongeveer éénderde van de teksten waarover hij preekte uit het Oude Testament. In Westminster Chapel was het percentage slechts weinig lager met ongeveer 430 teksten uit het Oude Testament. Wilbur M. Smith, die hem op een zondagavond in 1955 hoorde, vertelt ons dat de prediker sprak over een tekst die hem nooit eerder was opgevallen. Het was Jeremia 17:14,15 ('Genees mij Heer, dan zal ik genezen zijn; help mij, dan zal ik geholpen zijn ...') en zoals te doen gebruikelijk op zondagavond betrof het een evangelisatiepreek. Smith schreef:
Je kunt hem geen drie minuten horen preken zonder je te realiseren dat hij gelooft dat God spreekt in zijn Woord, dat het Woord onfeilbaar is, en dat wat wij doen met het Woord van God onze eeuwige bestemming zal bepalen ... Een dergelijke prediking heb ik in geen jaren gehoord. Eén ding heb ik voor mezelf vastgesteld. Ik zal, zolang ik leef, nooit meer tevreden zijn over mijn prediking behalve over het allerbeste dat ik heb in alle ernst en, moge God dat geven, in de kracht van de Heilige Geest.4
Men moet ook bedenken dat Martyn Lloyd-Jones naast het werk als predikant in zijn eigen gemeente voortdurend in veel andere plaatsen preekte en ook in dit onderdeel van zijn bediening was zijn gebruik van het Oude Testament opvallend. Toen hij als één van de hoofdsprekers meewerkte aan een evangelisatiecampagne aan de Universiteit van Oxford in 1943, kwamen zijn belangrijkste toespraken uit Jeremia 6:14-16. Toen hij werd uitgenodigd om te spreken voor de 'International Congress for Reformed Faith and Action' ('Internationaal Congres voor Reformatorisch geloof en actie') in Frankrijk in 1953, was zijn tekst 1 Samuël 5:1-4, met als onderwerp Dagon, die in de tempel van de Filistijnen op zijn gezicht was gevallen. Eén van de ernstigste evangelisatiepreken die hij ooit hield, preekte hij in 1957 tijdens een bijzondere dienst in Cardiff, waarin ook leden van het stadsbestuur aanwezig waren. De tekst was Jesaja 22:8-14, waar onder andere staat: 'En de Here, de Here der heerscharen, riep te dien dage tot geween en tot rouwklacht, tot kaalscheren en tot omgording met een rouwgewaad'. En ook tijdens zijn allerlaatste reizen in Schotland en midden-Wales in het jaar voor zijn dood was zijn prediking uiterst evangeliserend, en het was gebaseerd op de woorden van Psalm 2. Deze verwijzingen zijn voldoende om een illustratie te geven van zijn uitgebreide gebruik van het Oude Testament.
Waarom het onderwerp 'Preken uit het Oude Testament' zo belangrijk is.
1 Wegens het verwaarlozen en het nagenoeg verdwijnen van het Oude Testament als een krachtige invloed in het hedendaagse Christendom.
Hier blijkt één van de sterkste contrasten tussen het historisch Christendom ('historic Christianity') en de evangeliebediening in de twintigste eeuw. Wanneer we ons voor de eerste keer wenden tot de geschriften van de Reformatoren of de Puriteinen, dan is één van de eerste dingen die ons meestal verbaast het uitgebreide gebruik dat zij maakten van de hele Bijbel. Hetzelfde geldt voor zulke predikers uit de vorige eeuw als Spurgeon. Er bestaat een index van alle teksten van waaruit Spurgeon preekte en die toont aan dat ongeveer de helft van zijn preken uit het Oude Testament kwam.
Vandaag de dag is algemeen sprake van een heel andere toestand. Prediking uit het Oude Testament is sowieso moeilijk te vinden, laat staan evangelisatieprediking vanuit het Oude Testament. Degenen onder ons die predikant zijn, zijn zich waarschijnlijk zeer bewust van ons tekort in dit opzicht. Maar waarom is dit zo? Eén reden is ongetwijfeld dat we geleefd hebben in de periode van de naschokken van de aanval die op het Oude Testament gedaan werd tegen het einde van de vorige eeuw door een ongelovige wetenschap. Aan het begin van deze eeuw gaf de schotse presbyteriaanse predikant professor George Adam Smith, acht lezingen aan de universiteit van Yale die vervolgens werden gepubliceerd onder de titel Modern Criticism and the Preaching of the Old Testament ('Moderne kritiek en de prediking van het Oude Testament'). Wat Smith trachtte te bewijzen was dat de 'Hogere Bijbelkritiek' een nieuw begrip verschaft had van wat betrouwbaar was in het Oude Testament. Predikanten zouden daardoor nu in staat zijn om met meer vrijmoedigheid en vertrouwen met het Oude Testament bezig te zijn en het resultaat zou hun prediking alleen maar tot voordeel strekken. Een grotere misleiding was niet denkbaar. Toen N.L. Walker de Yale-lezingen van Smith recenseerde, zei hij:
Het boek is bij uitstek geschikt om een heleboel onheil aan te richten. Hoewel het ogenschijnlijk geschreven is om verlichting te brengen in de verwarring van die predikanten die in de war gebracht zijn door de Hogere Bijbelkritiek, is het ontegenzeggelijk in gebreke gebleven om dat doel te bereiken. Veel predikanten zullen nog net zoveel moeilijkheden hebben als voorheen. Professor Smith is er niet in geslaagd een werkelijke verbetering in de toestand te brengen. Erger nog, hij heeft twijfels wakker geroepen op terreinen waar die vroeger helemaal niet bestonden en het evangelisatiewerk van de Kerk in ernstige mate belemmerd.5
Walker sloeg de spijker nog meer op de kop dan hij besefte. De Hogere Bijbelkritiek bracht het gebruik van het Oude Testament in evangelisatie bijna geheel tot zwijgen. Zelfs evangelische christenen bleken zich zo bewust te zijn van de algemene geringschatting van de oudtestamentische Schriftgedeelten in de moderne wereld, dat ze op z'n minst in zekere mate geremd werden in het gebruik van het Oude Testament als waarheid voor ongelovigen. Evangelische christenen waren geneigd te denken dat ze nauwelijks konden spreken over Adam en Eva, of over zulke gebeurtenissen als de zondvloed en de doortocht door de Rode Zee toen het water links en rechts stond als een muur, zonder het gevoel te hebben zich voor dergelijke geloofsopvattingen te moeten verdedigen of zich er zelfs voor te moeten verontschuldigen.
Waarschijnlijk moet het echter vooral aan andere redenen worden toegeschreven dat ook evangelische christenen het Oude Testament steeds minder zijn gaan gebruiken. We zijn zó blootgesteld geweest aan de roep dat prediking eigentijds en relevant moet zijn, zó aanhoudend onder druk gezet door het idee dat het moderne leven, met al zijn problemen, volkomen verschillend is van alles dat eerder geweest is, dat we bang zijn dat alleen al het noemen van het Oude Testament archaïsch, als niet van deze tijd klinkt.6 En mocht dat ons nog niet genoeg afschrikken, dan is de evangelische wereld van binnenuit aangetast door hen die beweren dat het Oude Testament in ieder geval weinig met christenen te maken heeft: "Het Oude Testament was bestemd voor de periode van de Joodse bedeling", "Er is geen sprake van genade in het Oude Testament", etc. Dus we kunnen net zo goed zonder dat Oude Testament. Toen hij nadacht over deze stand van zaken, hield Martyn Lloyd-Jones eens een toespraak over 'Hoe evangelische christenen onbewust het Woord van God ontkennen'. Eén van de hoofdpunten in zijn lezing was: 'Te grote scheiding tussen het Oude Testament en het Nieuwe Testament'. Hij sprak over het gevoel dat het Oude Testament niets te maken heeft met ons leven nu, over het feit dat men niet onderkent dat er in de Bijbel van slechts één Verbond sprake is, en hoe deze houding leidt tot het negeren van het Oude Testament, afgezien dan van het gebruik ervan als stichtelijke literatuur.7
2 Het niet meer gebruiken van het Oude Testament, dat een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de goddelijke openbaring, is een ernstige zaak. Het kan immers niet anders of een dergelijke verwaarlozing heeft vèrstrekkende praktische gevolgen.
De Bijbel bestaat uit twee delen: het eerste deel schonk God gedurende de millennia tussen de schepping en 400 jaar voor Christus; het tweede tijdens de heilsgeschiedenis van de eerste eeuw na Christus. Maar deze twee delen vormen één geheel. In een voor hem typerende opmerking over dit punt zei Martyn Lloyd-Jones:
Dit boek is één geheel. We spreken over het Oude Testament en het Nieuwe Testament, maar, weet u, het is één enkel boek. Er zijn mensen die zeggen dat de Bijbel in feite een bibliotheek van boeken is - dat is een verschrikkelijke misvatting. De Bijbel is geen bibliotheek; het is één boek, dat weliswaar zesenzestig onderdelen bevat, maar het is één enkel boek met één thema, één boodschap.
Het verschil, placht Lloyd-Jones te zeggen, zit hem alleen in de vorm waarin de boodschap wordt weergegeven. Hij was hiervan zó sterk overtuigd, dat hij ergens anders zegt:
Ik ben nooit gelukkig geweest met de gewoon-te om de twee Testamenten afzonderlijk uit te geven; het brengt sommige mensen ertoe om alleen het Nieuwe Testament te lezen.8
Maar om een idee te krijgen van de praktische consequentie van het in onbruik raken van het Oude Testament, moeten we onszelf de vraag stellen: wat is het bijzondere doel van het Oude Testament? Waarom werd de openbaring vóór de incarnatie zo verspreid gegeven gedurende zo'n lange periode van voorbereiding? Waarom liet God zo'n lange periode van wachten toe tussen de zondeval en de komst van Zijn Zoon in deze wereld om de verlossing te bewerken? Moet het antwoord niet zijn dat het Oude Testament uitvoerig en gedetailleerd aantoont dat de mens in een toestand verkeert waaruit alleen een goddelijke Redder hem bevrijden kan? Het Oude Testament is een stem die roept in een woestenij van zonde: "Bereidt de weg des Heren" (Jes. 40:3). En het doel ervan is dat alle mond gestopt wordt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God (Rom. 3:19).
Als dit zo is, dan kunnen we hier zeker een duidelijke les uit distilleren: wanneer we uitgaan van de veronderstelling dat we kunnen verwachten dat mensen bereid zijn het Christendom aan te nemen, ofschoon ze niets weten van de boodschap van het Oude Testament, dan maken we onszelf wijzer dan God. Het is noodzakelijk dat mensen weten dat het de Schepper van het heelal is, de Heer van de volken, de God van Abraham, Isaäc en Jacob - deze God en geen ander, Die de wereld zó heeft liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. B.B. Warfield schreef ooit een artikel over Hoe men van het Christendom kan afkomen.9 Dat kan op de volgende wijze bewerkt worden, zo betoogde hij: Haal alle feitelijkheid uit de Bijbel weg; schuif de historische betrouwbaarheid van de Bijbelverhalen aan de kant en negeer die. Het resultaat zal zijn dat men niet meer zal zien waar het Christendom goed voor is. Hierna zal men nog slechts onbekommerd en onverschillig zijn.
Het schijnt dat er in het begin van de 19e eeuw zendelingen waren die naar Tahiti gingen in het zuiden van de Grote Oceaan, met het idee dat de mensen die daar woonden in kinderlijke eenvoud op het evangelie zaten te wachten. Deze zendelingen wachtte een vreselijke teleurstelling. Maar men treft dezelfde vergissing aan in de evangelische wereld van tegenwoordig, waar het idee bestaat dat we de mensen maar hoeven te vertellen over Christus en het heil en dat ze Hem dan zullen willen aanvaarden. Als dat waar zou zijn, zou er helemaal geen oudtestamentische openbaring nodig geweest zijn. Voorbij-gaan aan het Oude Testament staat gelijk aan het negeren van het feit dat mensen moeten worden wakker geschud en de zondigheid van de zonde moeten gaan onderkennen. En we moeten ons er niet over verbazen dat waar het getuigenis van het Oude Testament onbekend is, mensen onverschillig, apathisch en onbekommerd blijven.
Het was onvermijdelijk dat er een ingrijpende verandering zou plaatsvinden in de christelijke wereld toen er niet langer trouw vanuit het Oude Testament werd gepreekt. Een verlies van zondebesef en ontzag voor God was onvermijdelijk. Soms hoorde men vanuit onverwachte hoek van dit verlies getuigen. R.W. Dale was de opvolger van John Angell James in Birmingham en hij bezette dus één van de belangrijke evangelische preekstoelen in de vorige eeuw. Maar Dale behoorde, met vele anderen, tot één van de velen die de traditionele christelijke visie op het Oude Testament prijsgaven. Hij beleefde het dat hij het resultaat zelf nog mocht meemaken en tegen het einde van zijn leven beleed hij op een dag aan een vriend: "Ach, Rogers, niemand vreest God tegenwoordig."10
Wanneer men Dale's bekentenis legt naast een verklaring door W.G.T. Shedd, dan kan het niet anders of men moet dit wel in verband brengen met de afwezigheid van opwekking in het twintigste-eeuwse Christendom. In een preek over 'Het nut van vrees in religie' schreef Shedd:
All the great religious awakenings begin in the dawning of the august and terrible aspects of the Deity upon the popular mind, and they reach their height and happy consummation, in that love and faith for which the antecedent fear has been the preparation.11 ("Al de grote geloofsopwekkingen beginnen met het langzamerhand doordringen van de verheven en vreselijke aspecten van de Godheid tot het besef van de gewone man en ze bereiken hun verheven en heerlijke vervulling in die liefde en dat geloof waarvoor de voorafgaande vrees de voorbereiding was.")
Over hetzelfde onderwerp merkte Lloyd-Jones het volgende op:
Het belang van voortdurende aandacht voor het Oude Testament treedt hier naar voren in de hele kwestie van evangelisatie en opwekkingen.12
Het is algemeen bekend dat Dr. Lloyd-Jones in zijn latere prediking tot christenen op zondagmorgen in toenemende mate systematisch gedurende een langere periode een Schriftgedeelte doorpreekte. Maar hij deed dit niet gauw voor een onbekeerd gehoor. Op zondagavonden, of wanneer hij ergens in het land aan het preken was, wat hij erg vaak deed, moest hij iedere gelegenheid ten volle benutten alsof het mogelijk de enige keer was dat hij zijn gehoor voor zich had. Hij moest er daarom zeker van zijn dat men de volledige evangelieboodschap zou horen. Het idee dat zijn prediking altijd 'expository' was, in die zin dat hij altijd systematisch Bijbelgedeelten doorpreekte in series, is daarom onjuist. In zijn evangelieprediking gebruikte hij hoofdzakelijk afzonderlijke, losse teksten - teksten die geschikt waren om de noodzaak van redding in herinnering te brengen, zelfs wanneer al het andere vergeten was.
Wanneer de verwaarlozing van het Oude Testament in het begin van deze eeuw een algemeen voorkomende zaak was geworden, hoe heeft het dan zover kunnen komen dat Dr. Lloyd-Jones vanaf het allereerste begin van zijn bediening in zijn prediking zo veel gebruik maakte van het Oude Testament? Waar had hij dat geleerd? Had hij wellicht in zijn kinderjaren voorbeelden van dit type prediking gadegeslagen, een voorbeeld dat hij nu begon te volgen? Het antwoord moet absoluut 'Neen' zijn. In het kerkgenootschap waarin hij opgroeide en waarin hij al vroeg deelnam aan het avondmaal, werd iedereen aangemoedigd zichzelf als christen te beschouwen. Hij schrijft daarover:
Dat was geen juiste inschatting van mijn geestelijke toestand. Wat ik nodig had, was een prediking die mij zou overtuigen van zonde en die mij mijn nood zou doen inzien, prediking die mij tot werkelijke bekering zou brengen en me iets zou vertellen over wedergeboorte. Maar een dergelijke prediking hoorde ik nooit. De prediking die we te horen kregen, ging altijd uit van de veronderstelling dat we allemaal christenen waren.
De prediking die hij in zijn jeugd hoorde, was sentimenteel en moralistisch. Zijn eigen prediking zou volkomen anders zijn.
Met toestemming van de uitgever overgenomen uit The Banner of Truth Magazine.
Vertaling: J.J.M. Bol.
Old Testament Evangelistic Sermons door D.M. Lloyd-Jones is verschenen bij uitgeverij The Banner of Truth Trust, ISBN 0851-51-683-1. Prijs ca. / 43,-, 304 pagina's.
1. | Zie mijn David Martyn Lloyd-Jones; The fight of faith 1939-1981 [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1990], p. 322. |
2. | D. Martyn Lloyd-Jones, Preaching and Preachers [London-Sydney-Auckland-Toronto, 1971], p. 151. Zie ook p. 63. |
3. | Hij wist dat de gewoonte om een oproep te doen voor openbare 'beslissingen' te gemakkelijk werd verward met bekering, en dat het volkomen onbetrouwbaar was als middel om echte bekeerlingen te herkennen. Op dit gebied was, net als op veel andere punten, zijn denken gelijk aan dat van Whitefield, die waarschuwde voor zogenaamde 'mushroom Christians' ('paddestoelchristenen' die net zo snel opkomen als dat ze weer verdwijnen) en voor het gevaar van 'mensen te snel als bekeerlingen te bestempelen. Ik houd er tegenwoordig van om een beetje te wachten en te kijken of mensen vrucht voortbrengen. Want er zijn zoveel bloesems die, zoals u weet, door de winden in maart worden weggeblazen, dat ik niet geloven kan dat zij bekeerlingen zijn tot ik zie dat men vrucht voortbrengt. Het zal bekeerlingen niet schaden om ze een beetje af te remmen; het zal een oprechte ziel nooit enige schade berokkenen.' Sermons on Important Subjects by George Whitefield [London: 1825], p. 603. |
4. | David Martyn Lloyd-Jones; The fight of faith 1939-1981, p. 330. |
5. | 'The case of Prof. George Adam Smith', in The Presbyterian and Reformed Review [Philadelphia: Oktober 1902], p. 596. |
6. | A.W. Tozer schreef: "Eén van de meest populaire dwalingen die op dit moment gangbaar zijn en die waaruit het merendeel van de lawaaierige, razende activiteit in evangelische kringen voortkomt, is het denkbeeld dat de kerk moet meeveranderen wanneer de tijden veranderen ... Die mentaliteit die Hollywood verwart met de Heilige Stad is zó ernstig op een dwaalspoor, dat men dit alleen maar kan verklaren als een waanzin waarmee God belijdende Christenen de straf toekent die ze verdiend hebben als vergelding voor de beledigingen die men tegen de Geest van God heeft begaan!" Renewed Day by Day; a Daily Devotional [Christian Publications: Camp Hill, Pa., 1980], February 7. |
7. | David Martyn Lloyd-Jones; The fight of faith, p. 388. |
8. | D.M. Lloyd-Jones, Atonement and Justification; Exposition of Romans 3.20-4.25 [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1970], p. 157. |
9. | Selected Shorter Writings of B.B. Warfield, ed. John E. Meeter [Nutley: N.J., 1970[], Vol. 1, pp. 51-60. |
10. | Geciteerd door G.H. Morrison, Flood-Tide, [London, n.d.], p. 108. Morrison trachtte het tij van de publieke opinie te keren en in dat kader sprak hij over het Oude Testament als een boek 'dat bewaard is gebleven om tegengas te geven tegen een aangeboren aanleg van de mens. Want God komt in het evangelie zó dicht bij ons, en de liefde van God zoals die getoond wordt in de liefde van Jezus is zó broederlijk, dat men alleen al door zich dat te realiseren het gevaar loopt de eerbied voor God te vergeten en veel te losjes te worden in de omgang met God ... O, levende Geest, open onze ogen en geef ons iets terug van de vreze voor God! Want we zullen nooit leren om U op de juiste wijze lief te hebben en te dienen, totdat we geleerd hebben om meer eerbied voor U te hebben!' |
11. | W.G.T. Shedd, Sermons to the Natural Man [1876; Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1977], p. 331. |
12. | D.M. Lloyd-Jones, The Gospel of God; Exposition of Romans 1 [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1985], p. 95. |
© 1995 George Whitefield Stichting.