door Thomas Smith


Lloyd-JonesWanneer Martyn Lloyd-Jones zijn eigen leven en werk beoordeelde , zag hij zichzelf ongetwijfeld als prediker. Hij was een begaafd en kundig mens was op vele gebieden, daarover bestaat geen twijfel. Maar  tijdens de persoonlijke crisis die hij doormaakte in 1925-26 kwam Lloyd-Jones (hierna Martin Lloyd-Jones) tot de conclusie dat hij van Godswege geroepen om het Evangelie te prediken. Tot aan zijn dood in 1981 heeft hij deze overtuiging nooit losgelaten. In het midden van de jaren vijftig zei hij: 'De autoriteit die ik heb als prediker komt niet voort uit een beslissing van mijzelf. Gods hand nam bezit van mij, haalde me weg uit mijn professie van arts en zonderde mij af voor dit werk.'1

Hij begon zijn werk dus pas na een lange en moeilijke strijd en alleen met het besef van een goddelijke dwang, een goddelijke 'roeping'. Hij zou het hierover helemaal eens zijn geweest met een tijdgenoot van hem: 'De prediker moet zich bewust zijn van een innerlijke roeping. Hij moet de onontkoombare druk van een roeping ervaren en deze aanvaarden met zijn hele hart.'2

Vanaf het moment van zijn roeping wijdde Martin Lloyd-Jones met hart en ziel zijn aan­zienlijk intellect en zijn tijd volledig aan wat hij zelf noemde 'het primaat van de prediking'. Of dat nu was in het preken zelf of in het klaarmaken van zijn preken voor publikatie.

Dit beeld dat hij van zichzelf had werd volkomen bevestigd door de mensen die hem het beste kenden. In de kerkdienst die ter nagedachtenis van Martin Lloyd-Jones enkele weken na zijn dood in Westminster Chapel gehouden werd, benadrukte ook T. Omri Jenkins dit punt toen hij zich daar 'de Doctor' vooral  herinnerde als  'prediker'. Het is ook onmogelijk om welk biografisch materiaal over Martin Lloyd-Jones dan ook te lezen zonder met de schrijvers tot de conclusie te komen dat hij, welke gaven en vaardigheden hij verder ook bezat, toch in de eerste plaats de prediker was.

Wat moeten we denken over Martin Lloyd-Jones de prediker? Volgens welke criteria moeten we hem beoordelen? En wat voor profijt hebben we van zo'n beschouwing, zo'n beoordeling? We zullen gebruik maken van de volgende vier criteria:

1. De vraag naar de evangelische criteria en inhoud
2. De vraag naar bijbelgetrouwheid
3. De vraag naar relevantie voor de mens en voor de tijd
4. De vraag naar geestelijke kracht

Evangelische criteria en inhoud

Het is niet zomaar dat ik deze vraag als eerste stel­ en niet de vraag naar bijbelgetrouwheid. (Ik geef toe dat de Doctor mij misschien onder handen genomen zou hebben om deze volgorde!) De christen benadert  geen enkel onderwerp buiten Christus om, en zeker niet de heilige geschriften van het Oude en Nieuwe Testament. Juist door het Evangelie is de Bijbel een heilig boek voor ons. Met het gezag van Christus zelf zeggen we dat 'de Schrift niet gebroken kan worden'. In het licht van de gebeurtenis van Christus, zijn komst en zijn daden, zien we de Bijbel als 'het Woord van Christus' (Rom. 10:17; Col. 3:16). Omdat de Schriften van Hem en over Hem getuigen spreken ze met gezag tot ons. Dit is de grondslag van iedere waarachtig christe­lijke prediking. En op dit punt struikelt alle prediking die niet christelijk is, ook al beweert ze nog zo stellig fat ze dat wél is! De prediking in de vroege kerk was eenvoudigweg 'Christus verkondigen', 'het kruis prediken', 'Hem verkondigen' (Hand. 5:42; 1 Cor. 1:18; Col. 1:28). Dit is het regulerende principe en de strenge rechter van iedere prediking: is ze bijbelgetrouw, evangelisch?

Naar mijn overtuiging is het juist deze bepalende inhoud van het evangelie die christenen uit allerlei landen en van verschillende leeftijd aanspreekt in de geschriften van Martin Lloyd-Jones. Dit heeft hij gemeen met de preken van Spurgeon. Iemand als Iain Murray gelooft dan ook dat dit, net als bij Spurgeon, zal garanderen dat zijn gedrukte preken nog vele generaties lang gelezen zullen blijven worden..

Het Evangelie bepaald alles wat gezegd wordt. Alles wordt bekeken vanuit en beoordeeld door de centrale plaats van Christus, zijn persoon en zijn werk. Dit is overduidelijk is in zijn behandeling van de brieven van Paulus waar we het ook het meest konden verwachten. Maar het is net zo duidelijk wanneer hij spreekt over de Bergrede en de psalmen 51 en 73. In de prediking van Martin Lloyd-Jones worden we keer op keer geconfronteerd met de persoon van de Verlosser. Wie zijn preken hoort of leest wordt meegevoerd in de geheimenissen en de heerlijkheden van de dogmatiek.  Maar hij doet dat op zo'n manier dat in de behandeling van de bijbelse leer Christus de Heer zelf ons levendig voor ogen wordt geschilderd. Hij laat ons zien wat de Bijbel op het gebied van moraal en ethiek van ons vraagt.  Maar hij zal dit werkelijk nooit doen zonder de onverbrekelijke relatie te laten zien tussen de ethische opdrachten en het gegeven van de verlossing in Christus. (De prediking van Martin Lloyd-Jones over ethische opdrachten in Efeze 4:17-5:20 is een geweldig voorbeeld van dit soort pre­ken!)

Welnu, de twee punten van controle die door deze inhoud worden opgelegd aan de preken van Martin Lloyd-Jones, zijn vitaal, centraal en essentiëel voor elk evangelisch en bijbels preken. Karl Barth schreef:

Het vaste punt van waaruit iedere prediking vertrekt is het feit dat God Zichzelf geopenbaard heeft, en dit betekent dat het Woord vlees geworden is; God heeft de menselijke natuur aangenomen; in Christus heeft Hij de gevallen mens op Zich genomen. De mens, die verloren is, wordt teruggeroepen naar huis. De dood van Christus is het eindpunt van de incarnatie. In Hem worden onze zonde en onze straf weggedaan, zij bestaan niet langer; in Hem is God met ons verzoend. Geloven betekent zien en weten en erkennen dat dit zo is.

Er moet ook erkend worden dat het (preken) één uniek doel heeft: het vervullen van de Openbaring, de verlossing die ons te wachten staat.

Van het begin tot het eind ziet het Nieuwe Testament uit naar het bereiken van de redding. Dit betekent echter niet dat ontkent wordt dat alles reeds eens en voor altijd volbracht is. De Christus die gekomen is, is Degene die terug zal keren. Het geloofsleven is gericht op de dag van de Wederkomst. Het punt van vertrek en het doel waar alles naar toe gaat worden samengevat in de verklaring: 'Christus, dezelfde gisteren, vandaag en tot in alle eeuwigheid'. Wanneer we aannemen dat we de hele Christus verwachten kunnen we zeggen dat christologie en eschatologie één zijn.

De prediker moet de ware aard van zijn reis in het geloof laten zien; dat wil zeggen dat hij duidelijk moet maken dat vrijmoedige zekerheid niet christelijk is, tenzij deze doorschoten is met verlangen naar een redding die in haar volheid nog gerealiseerd moet worden in Christus. Christus is gekomen, Christus zal wederkomen en wij verwachten de dag van zijn komst... 'Het Woord is vlees geworden' krijgt als antwoord: 'Amen, kom spoedig, Heer Jezus.'3

Deze twee centrale punten komen sterk naar voren in de prediking van Martin Lloyd-Jones. Zij vormen de omtrek, het kader van zijn hele boodschap. Zo zijn geloof en hoop volledig met elkaar verbonden, waarbij de bevelen uit het Woord van God opdragen tot liefde voor God en mensen.

Het baart mij grote zorgen dat de prediking in Amerika en onze tijd juist op dit punt niet werkelijk christelijk is. Dit geldt met name voor de ethische prediking in evangelische kringen, en vaak is het ook zo bij de leerstellige preken, zelfs in reformatorische kringen. Deze prediking wendt voor bijbels te zijn, maar omdat zij niet werkelijk bepaald wordt door de inhoud van het evangelie, is zij noch bijbels, noch uiteindelijk christelijk. Martin Lloyd-Jones kan ons op dit punt veel leren. Zijn prediking kan als een strenge rechter optreden over veel van de preken die wij in onze tijd houden. (Ik wil voorgangers aanmoe­digen de eerste vier hoofdstukken van Martin Lloyd-Jones's boek Prea­ching and Preachers te raadplegen.)

De vraag naar bijbelgetrouwheid

Het zal ondertussen wel duidelijk zijn dat ik geloof dat Martin Lloyd-Jones uitermate bijbels was en uitermate trouw aan het bijbelse getuigenis, juist omdat hij bij al zijn preken geleid werd door evangelische vooronderstellingen. Preciezer gezegd: ik bedoel dat hij geleid werd door Christus Zelf in de boodschap van het evangelie. Ik herinner u eraan dat de Bijbel dat ook van zichzelf getuigt in de woorden van zowel onze Heer als van zijn apostelen (vgl. Joh. 5:39-40,46; Luc. 24:27,44-49).

Tot deze trouw aan de Bijbel die in hem ontstond, droegen verschillende factoren bij. We zullen hier kort naar kijken.

In de eerste plaats was er in zijn historische ontwikke­ling het liberale christendom waarbij de onfeilbaarheid en het gezag van de Bijbel helemaal werden zwartgemaakt. Martin Lloyd-Jones groeide op in een gebied (het prinsdom Wales) en in een kerk (de Welsh Calvinistic Methodist Church) die beide veel te lijden hadden onder de invallen van het negentiende eeuwse Liberalisme van het Europese vasteland. De schil van de traditie, de histori­sche valkuilen, de cultuur en moraliteit van de Welshe opwek­kingsbeweging - dit alles kende hij als kind. Maar deze dingen werden geloofd en geëerd door mannen die vaak niet geloofden in de Bijbel als het Woord van God. Eén van hen was een onder­wijzer die hem een exemplaar van de biografie van Howell Harris gaf, maar niet geloofde in het evangelie dat Harris preekte. Het culturele christendom liet de Christus van de Bijbel los. Al vroeg werd Martin Lloyd-Jones zich bewust van de verwoesting die dit traditionalisme aanrichtte in zijn eigen leven en in dat van degenen van wie hij het meest hield (vgl. Murray, The Fight of Faith, p. 720). Vanuit deze achtergrond raakte hij ervan overtuigd dat het verlies van het geloof in de Bijbel gelijk stond aan het verliezen van het christelijke geloof als geheel. Dit droeg bij aan zijn loyaliteit en trouw aan het historische christendom met haar toewijding aan de Schrift.

Daarnaast was er de historische invloed van de protes­tantse Reformatie, van de Puriteinse periode in Engeland en van de methodistische vaders in Wales door hun boeken, gedu­rende zijn vroege jaren. Zijn volwassen jaren werden verder beïnvloed door de geschriften van Edwards en Warfield. Boe­ken; boeken die het verleden tot hem brachten; boeken die 'konden preken wanneer de auteurs dat niet konden' - zij vorm­den het bijbelse perspectief van Martin Lloyd-Jones. In een tijd waarin zeer velen in de kerk slechts weinig geloof hadden in de zin van histori­sche orthodoxie, en waarin degenen die daarin wel meer geloof­den (bijv. G. Campbell Morgan) genoegen namen met een minder degelijk en minder theologisch geloof, werd hij gevormd door dergelijke boeken uit het verre verleden. De eenzaamheid waar hij in zijn volwassen jaren regelmatig over klaagde, kwam zeker ten dele doordat hij meer affiniteit had met de dode dan met de levende leiders van het Engelse christendom. Maar, eenzaam of niet, hij moest, soms bijna helemaal alleen, staan­de blijven in zijn trouw aan de Bijbel als het Woord van God.

De trouw van Lloyd-Jones aan de Bijbel was het gevolg van de benadering die hij volgde bij het bestuderen en preken ervan gedurende zijn volwassen jaren. In oktober 1943 begon Martin Lloyd-Jones met wat 25 preken over I Petrus zouden worden. Dat werd voor hem een precedent, want later preekte hij series over Efeziërs, Filippenzen en daarna Romeinen. Vanaf de kansel van de Westminster Chapel begon men het tekstverklarende preken te horen, iets wat onbekend was voor de Engelse kerken van de twintigste eeuw. Iain Murray schrijft:

In de vijftiger jaren stond Martin Lloyd-Jones zo goed als alleen in wat hij bedoelde met 'tekstverklarend preken'. Wilde prediking voldoen aan die omschrijving, dan was het voor hem niet genoeg dat de inhoud bijbels was; toespraken die zich vooral bezig hielden met woordstudies, of die een doorlopend commentaar en analyse van hele hoofdstukken gaven, konden misschien 'bijbels' genoemd worden, maar dat is niet hetzelfde als verklaring. Verklaren betekent niet alleen het geven van de correcte grammaticale bete­kenis van een vers of gedeelte; het is meer het uiteen­zetten van de principes of leerstellingen die de woorden willen overbrengen. Echte tekstverklarende prediking is daarom leerstellige prediking; prediking die specifieke waarheden van God overbrengt op mensen.4

Het was de discipline opgelegd door deze manier van omgaan met de tekst van de Schrift die vereiste dat Martin Lloyd-Jones in de eerste plaats bijbels was. Deze visie op het preken vraagt een houding van de prediker die zeer trouw blijft aan de hermeneu­tiek die volgens het eigen getuigenis van de Bijbel de voor­keur verdient.

Deze drie factoren droegen bij aan de bijbelgetrouwheid die het merendeel van de preken van Martin Lloyd-Jones karakteriseert. Ik zeg merendeel, omdat een paar kritische opmerkingen ook op hun plaats zijn. Waar ik kritiek op zou willen geven, hangt samen met de sterke punten die ik zojuist naar voren heb gebracht. Ik zou graag willen waarschuwen voor het te ver doorvoeren van sterke punten.

Martin Lloyd-Jones's reactie op het Liberalisme bracht hem er soms toe bewegingen in de hedendaagse theologie aan te vallen die hem Liberaal schenen, maar die in feite lijnrecht tegenover het Liberalisme stonden. Dit geldt met name voor zijn aanvallen op Karl Barth. (Een vriend van mij daagde hem eens uit op dit punt door te vragen of hij ooit belangrijke delen van Barths beroemde Dogmatik had gelezen. Martin Lloyd-Jones gaf toen nederig toe dat hij dat niet had gedaan, en ook dat hij niet het recht had de man aan te vallen zonder zelf zijn werk te hebben gelezen!) Hier gold, evenals elders, dat hij trouw bleef aan het Woord van God. Omdat hij deel uitmaakte van de historische continu­teit van het evangelicalisme en fundamentalisme en ook nog steeds mens was, reageerde hij net zoals velen van ons.

Martin Lloyd-Jones's toewijding aan het historische geloof van de Hervormers, de Puriteinen en de Welsh Fathers, als ook zijn latere waardering voor Edwards en Warfield, brachten hem er soms toe de Schrift te interpreteren in het licht van de historische theologie in plaats van andersom. Hij kon echter ook moedig, werkelijk heel moedig zijn in het verschillen van mening met deze tradities; hier kunnen we denken aan de refor­matorische traditie bij het interpreteren van Romeinen 7 en War­field over het ophouden van de gaven. Naar mijn mening moet hij hier in de gaten worden gehouden, en nergens meer dan waar hij in Romeinen 5 en 8 en in Efeze 1 kerkgeschiedenis gebruikt als bewijs voor zijn opvatting van de verzegeling en de doop met de heilige Geest als een onderscheiden tweede werk van genade voor be­krachtiging en verzekering.

De tekstverklarende benadering van Martin Lloyd-Jones is doortrokken van de neiging de Schrift te eisegetiseren, net zozeer als wij exege­tiseren. De belangrijkste fout in zijn methode is dat hij veel te lang blijft stilstaan bij één afzonderlijk woord, een zin of een tekst. De tekstverklarende methode wordt het best toegepast en bewaakt wanneer de prediker de zaken paragraaf voor paragraaf behandelt, omdat hij dan beschermd wordt door de textuele en contextuele beveiligingen die in het geschre­ven Woord zelf zijn ingebouwd. Dat Martin Lloyd-Jones dit nalaat, stelt hem in staat af en toe naar mijn mening regelrechte nonsens voort te brengen, bijv. zijn dolen en dwalen door Romeinen 7:14-8:4.

Relevantie voor de mens en voor de tijd

Ik ben steeds meer geneigd te stellen dat de reformatori­sche prediking in de laatste decennia van de twintigste eeuw ernstig tekort geschoten is omdat zij er niet in is geslaagd aan te sluiten. Dat wil zeggen dat de reformatorische predi­king er niet in geslaagd is relevant en geschikt voor deze tijd te zijn; zij is er niet in geslaagd menselijk en te zijn en met haar tijd mee te gaan. Hier zijn verschillende redenen voor. Een reden zou kunnen zijn de neiging om te theologisch te zijn, wat door degenen die mijn gedachtengang hier volgen gelezen moet worden als 'te aristoteliaans'. Onder vele predi­kers die door het voorbeeld van Martin Lloyd-Jones opnieuw interesse hebben gekregen in theologie en leerstellingen, heerst de neiging om beter geïnformeerd te zijn over het verleden dan over onze eigen tijd. We zitten met de neiging dat we meer liefde hebben voor de waarheid, voor leerstellige kwesties, dan voor mensen.

Martin Lloyd-Jones zou deze beschuldiging met mij gedeeld hebben en zou het waarschijnlijk ook eens zijn met een deel van mijn analy­se. Reeds in 1971 waarschuwde hij aanstaande reformatorische pre­dikanten:

Nadat u op deze manier een leerstelling hebt uitgelicht, en wanneer deze uzelf zeer helder voor ogen staat, moet u verder gaan met het overwegen van de relevantie [mijn cursivering] van deze bepaalde leerstelling voor de mensen die naar u luisteren. Deze vraag naar de relevan­tie mag nooit worden vergeten. Zoals ik reeds gezegd hebt: u geeft geen college, u leest geen essay voor; u gaat iets heel bepaalds en speciaals doen, deze mensen beïnvloeden en hun hele leven en levensvisie... U dient aan te tonen dat deze boodschap van essentiëel belang voor hen is, en dat zij moeten luisteren met hun hele wezen, omdat dit hen werkelijk zal helpen te leven.5

Hij gaat verder met het uiten van zijn minachting voor een reformatorische predikant die een boodschap bracht voor een groep oudere vrouwen over de leerstelling van de Drieëen­heid, vanwege het gebrek aan relevantie dat hieruit spreekt!

Volgens mijn eigen ervaring is alleen het woord relevan­tie in veel reformatorische kringen een vies woord. Misschien is dat wel juist de reden waarom onze prediking niet aansluit. We geloven in het Woord van God, in de Geest van God, in de onfeilbaarheid en autoriteit van God, maar lopen we niet het gevaar op dit punt van de relevantie, af te glijden naar een praktisch hyper-Calvinisme in zijn soort?

Martin Lloyd-Jones zou hierop zeker met 'ja' hebben geantwoord. Zijn hele langdurige predikingsbediening was een voorbeeld van een man met een tijdloze boodschap, die deze overbracht op een zeer eigentijdse, relevante manier. Het is aan ons om te ontdekken welke elementen in zijn leven en werk deze relevan­tie mogelijk maakten.

Allereerst moet ik iets opmerken waar Martin Lloyd-Jones bij zichzelf kritiek op had, namelijk zijn gebrek aan zichtbare liefde voor de mensen tot wie hij sprak. Wanneer hij hierover spreekt onder de noemer pathos, zegt Martin Lloyd-Jones: 'Ik beken schuldig te zijn aan één ding, meer dan aan wat dan ook; ik zou willen bekennen dat dit wellicht is wat het meest ontbreekt in mijn eigen bediening.'6

Ik benadruk het woord zichtbaar in mijn zin 'zichtbare liefde voor de mensen tot wie hij sprak'. Ik ben verbaasd over deze zelfkritiek, want als er iets is in de preken van Martin Lloyd-Jones waardoor ik er steeds weer bij terug kom, als er iets is dat mij heel erg raakte toen ik in 1970 Faith on Trial voor het eerst las, dan was het wel wat ik het voor mezelf uitdrukte als: 'Deze man houdt echt van mensen. Hij zou zelfs van mij kunnen houden.' Wel is het waar dat hij niet zoveel van zich­zelf laat zien; hij spreekt niet zo direct tot mensen, niet op de wijze waarop ik dat doe, maar zijn liefde voor mensen wordt wel duidelijk. Deze liefde bracht hem ertoe arts te worden, en bracht hem ertoe het medische vak te verruilen voor het pre­ken, zoals we kunnen lezen in de eerste hoofdstukken van deel I van de biografie van Murray. Deze liefde, deze zorg, is overduide­lijk aanwezig. Wie in Aberavon in de banken zat, en later in Westminster en door heel Engeland toen hij overal preekte, wist dat de 'kleine man' die hen toesprak werkelijk om zijn  toehoorders gaf.

Eén van de eerste keren dat ik Martin Lloyd-Jones persoonlijk ontmoette was via een voorganger die gedurende de tweede Wereldoorlog in Engeland gestationeerd was geweest. Toen ik hem vroeg naar de preken van de voorganger van de Westminster Chapel, zei hij: 'Hij was de enige man die ik ooit hoorde, bij wie je, ook al sprak hij een grote groep mensen toe, het gevoel kreeg dat hij tot jou persoonlijk sprak. Voor een predikant beheerste hij perfect de kunst om te spreken alsof het ging om een vertrou­welijk gesprek.' Voor een deel kan dit worden toegeschreven aan Martin Lloyd-Jones's medische achtergrond, en voor een deel aan zijn eigen persoonlijkheid, maar voor het grootste deel komt het toch door zijn christelijke liefde en bewogenheid voor de mensen voor wie hij preekte.

Zijn relevantie als prediker moeten we ook toeschrijven aan het feit dat hij in elk opzicht een mens van de twintigste eeuw was. Hij heeft ooit beweerd dat hij een achtiende-eeuwer was, maar dat had te maken met zijn voorliefde voor geestelij­ke bemoediging als het ging om lezen! Martin Lloyd-Jones was een mens van onze tijd. Hij was diep en uitgebreid geinteresseerd in zijn eigen eeuw, in haar geschiedenis, haar politiek en haar tren­ds. Hij las heel veel en het was verbazingwekkend hoeveel hij wist over lopende kwesties en zaken. Hij ging om met een grote kring mannen en vrouwen, zowel christenen als niet-christenen, liberaal en evangelisch, reformatorisch en niet-reformato­risch. Hij kon zowel heel goed luisteren, als heel goed spre­ken. Hij was zeer geinteresseerd in geschiedenis en niet alleen in die van voorbije tijden. Het was bekend dat hij de kranten las, naar de radio luisterde, en in de laatste decen­nia van zijn leven TV keek. Onder zijn vrienden bevonden zich niet alleen intellectuelen en geleerden, theologen en predi­kanten, maar ook boeren en handelaren, mensen die we 'kleine lieden' zouden kunnen noemen. Bovendien was hij gezegend met een intelligente, opmerkzame vrouw met een gezond verstand! Dit alles maakte hem tot een man die was afgestemd op de mensen voor wie en op de tijd waarin hij zijn bediening als prediker uitoefende.

Wat verder nog gezegd moet worden is, dat hij in staat was met bewogenheid en levendige interesse te communiceren op een manier die mannen en vrouwen van de twintigste eeuw, zelfs jongens en meisjes, konden begrijpen. In dit opzicht was hij de minst predikant-achtige predikant! Dit werd in het begin van zijn bediening al opgemerkt (vgl. Murray, The First Forty Years, Hoofdstuk 7, 'A Different Preaching', pp. 131ff). Wanneer hij het zelf heeft over dit verschil als het gaat om de inleiding van een preek, zegt hij:

Ik ben geen typisch Welshe prediker en ben dat ook nooit geweest. Ik meende dat het eerste wat je moest doen bij het preken, was aantonen dat wat je ging doen zeer rele­vant was en van het grootste belang. De manier waarop in Wales werd gepreekt hield in dat de predikant begon met een tekst en vervolgens het verband en de woorden uitleg­de, maar de man van de wereld wist niet waar hij het over had en was niet geinteresseerd. Ik begon met de mens, ik wilde dat hij luisterde, hij was de patiënt. Dit was inderdaad een medische benadering - er is een patiënt, iemand in nood, die in onwetendheid zijn heil heeft gezocht bij kwakzalvers, dus behandel ik al die dingen in mijn inleiding. Ik wilde de luisteraar bereiken [mijn cursivering] en daarna beginnen met mijn verklaring. Zij begonnen met hun verklaring en eindigden met een beetje toepassing.7

Voor uw eigen onderzoek beveel ik de evangeliserende preken uit de vroege jaren van Martin Lloyd-Jones aan als een voorbeeld voor relevantie in de prediking. (Evangelistic Sermons, The Banner op Truth Trust, 1983) Bedenk wel, dat deze preken gehouden zijn in 1927-38! Op deze manier was Martin Lloyd-Jones, net als C. H. Spur­geon een eeuw eerder, een man van zijn tijd die mensen van zijn tijd aansprak. Murray eindigt zijn magistrale werk met deze woorden: 'Hij was een prediker. Hij geloofde in prediking zonder opsmuk, niet bestudeerd (voor wat betreft de gebruikte zinnen) maar levendig, een eenheid van waarheid en vuur, en in haar effecten zowel nederigheid als streven naar het hoogste bewerkend.'8

Deze tijdloosheid, deze relevantie, bracht een twaalfja­rig meisje ertoe hem tijdens zijn ziekte in 1968 te schrijven: 'Ik hoop dat u snel weer gezond genoeg zult zijn om op de preekstoel in Westminster te staan, want u bent de enige predikant die ik kan begrijpen!' Martin Lloyd-Jones vertelde dit verhaal duidelijk vrolijk en met onverholen trots, maar wat dit voor­val duidelijk maakt is dit: zijn prediking werd gekenmerkt door relevantie voor de mens en voor zijn tijd!

Geestelijke kracht

Dit hebben we al kunnen waarnemen in het laatste citaat van Iain Murray hierboven, waarin hij de prediking van Martin Lloyd-Jones omschrijft als 'levendig, een eenheid van waarheid en vuur, en in haar effecten zowel nederigheid als streven naar het hoog­ste bewerkend'. Dit komt heel dicht bij de beschrijving van prediking die Martin Lloyd-Jones zelf gaf in zijn colleges, gepubliceerd onder de titel Preaching and Preachers. Hij hield deze colle­ges aan het Westminster Theological Seminary in Philadelpia, PA, in 1969. Hij zei:

Wat is preken? Logica in vuur en vlam! Welbespraakt verstand! Zijn dit tegenstellingen? Natuurlijk niet. Verstand over deze Waarheid zou zeer welbespraakt moeten zijn, zoals u ziet bij de apostel Paulus en anderen. Het is theologie in vuur en vlam. En een theologie waar geen vuur in zit is, ik houd dit vol, een gebrekkige theolo­gie; of in ieder geval is het begrip dat zo iemand van de theologie heeft gebrekkig. Preken is theologie die door iemand heengaat die in vuur en vlam staat. Wat is het hoofddoel van het preken? Ik denk het volgende: mannen en vrouwen een gevoel geven van God en zijn aanwezigheid [mijn cursivering]. Zoals ik eerder al gezegd heb, ben ik het afgelopen jaar ziek geweest en daardoor heb ik de gelegenheid en het voorrecht gehad naar anderen te luis­teren inplaats van zelf te preken. Terwijl ik luisterde in een toestand van lichamelijke zwakheid, was dát waar ik naar zocht en naar verlangde. Ik kan iemand vergeven dat hij slecht preekt, ik kan een predikant bijna alles vergeven wanneer hij mij een gevoel van God geeft, wan­neer hij me iets geeft voor mijn ziel, wanneer hij mij het gevoel geeft dat hij, hoewel hijzelf ontoereikend is, zich bezighoudt met iets dat zeer groot en zeer heerlijk is, wanneer hij mij een vage glimp laat zien van de majesteit en heerlijkheid van God, de liefde van Christus mijn redder, en de groot­heid van het evangelie. Wanneer hij dat doet, dan sta ik bij hem in de schuld en ben ik hem zeer dank­baar. Preken is de wonderlijkste, de opwin­denste activi­teit die iemand ooit kan ondernemen, vanwege alles wat het ons allen nu voorhoudt, en vanwege de heerlijke, onbeperkte mogelijk­heden in een eeuwige toe­komst.9

In deze woorden mogen we een blik werpen in het hart van een oude man, een oude predikant. We mogen zien wat belangrijk is, wat van vitaal belang is voor iemand die zich bewust is van zijn eigen sterfelijkheid. We kunnen zien wat zijn predi­king maakt tot wat het is, dat wat nog altijd tot ons komt door de gedrukte woorden van een gestorven mens. Hier ontwaren we het geheim van de kracht van de prediking, en de kracht van de prediking van Martin Lloyd-Jones. Waaruit bestaat deze visie op het preken? Welke elementen vormen de prediking zoals hij die kon beoefenen?

Laten we beginnen met vast te stellen dat er unieke dingen gebeurden in het leven en de bediening van Martin Lloyd-Jones. We moeten oog hebben voor de absoluten souvereiniteit van God in dit leven, net zoals in de levens van alle andere grote en unieke mannen. Het leven van Martin Lloyd-Jones was uniek. Zijn gaven, zijn vorming, zijn historische omstandigheden, zijn persoonlijkheid en zijn mogelijkheden waren allemaal uniek! Wat dat betreft 'brak God de gietvorm' toen Hij hem maakte, zoals wel gezegd wordt. Er zal nooit iemand anders zijn zoals hij. Eén van de grappige dingen die men kan opmerken wanneer men tegenwoordig evangelische kerken in Engeland bezoekt is, dat vele kleine mannen heel erg hard hun best doen 'de kleine man' te zijn. Imitatie mag dan het grootste compliment zijn, maar in het werk van het Koninkrijk is het desastreus. We hebben tien jaar de tijd gehad om te leren dat het naäpen van de gebaren van de Doctor, het volgen van zijn tekstverklarende stijl, het zoeken van zijn geestelijke ervaringen en zelfs het staan op zijn preekstoel in Westminster niet de geestelijke kracht kunnen reproduceren die hij had. Hijzelf zou dit alles betreurd hebben. Hij was gewoon te verwijzen naar Jozua, hoofdstuk 1, steeds wanneer er onterecht teveel aandacht werd gegeven aan de mens in de geschiedenis van Gods daden: 'Mijn knecht Mozes is gestorven.' Gods souvereine wil wordt gezien doordat zo'n man geboren werd, gevormd werd en zich ontwikkelde en op een unieke en niet te herhalen wijze werd gebruikt. We moeten stilstaan en zwijgen voor dit vertoon van goddelijke souverei­niteit.

We moeten ook, op een manier die Martin Lloyd-Jones vaak probeerde af te wijzen, het feit waarderen dat zijn populariteit aan het begin van zijn bediening en ook later voor een bepaald deel bepaald werd door zijn uniekheid. Het gebeurt tenslotte niet elke dag dat een succesvolle arts de medische wereld verlaat om het evangelie te gaan preken aan mensen uit de werkende klasse in de 'goten' van Zuid Wales. Aan het eind van zijn levens kon Martin Lloyd-Jones de grootste zalen in Engeland vullen, gewoon omdat hij Martin Lloyd-Jones was.

Dit moet niet opgevat worden als een cynische ontkenning van de sterke geestelijke kracht die Martin Lloyd-Jones was, en die hij was als prediker. Er zijn ook dingen die niet alleen uniek zijn voor deze man, maar die uniek zijn voor het hele christelijke evangelie en de kerk. Hier zullen we nu bij stilstaan.

In de eerste plaats is de kracht van zijn prediking op een essentiële manier verbonden met de kracht van het evange­lie dat hij zo krachtig verkondigde. De pure ontroering en verbazing die we vinden in zijn behandeling van de grote paulinische teksten over het evangelie laten dit zien. Hoe vaak horen we hem niet iets dergelijks zeggen als: 'In vele opzichten zijn er geen belangrijkere verzen in de hele Schrift te vinden dan deze twee verzen' (over Rom. 3:25-26). Ergens anders: 'Er bestaat werkelijk geen wonderlijker, geen treffen­der beschrijving van de waarheid omtrent de christen dan deze' (over Efeze 2:4-7). Hier kunnen nog veel meer voorbeelden van worden gegeven. Dat hij vaak Paulus' herhalingsdrang en weel­derigheid in uitdrukkingen als 'in Christus' en 'door de Here Jezus Christus' verdedigt, laat ook zijn verwondering en liefde voor het evangelie van Christus zien. Het geweldige slot van zijn preken, speciaal van de preken over Romeinen 5:1-11, wijzen ook op het feit dat het evangelie zelf het hart is van zijn krachtige prediking.

Mag ik suggereren dat ons gebrek aan kracht in de predi­king direct te maken zou kunnen hebben met het feit dat wij niet werkelijk geloven, niet werkelijk bevatten, niet werke­lijk waarderen zoals we zouden moeten, wat Martin Lloyd-Jones wel deed, dat 'het evangelie een kracht Gods is'? Omdat al zijn preken bepaald werden door de inhoud van het evangelie, was dit zo. Ik bedoel hiermee dat zijn preken zich richtten op de twee punten: verzoening (in de dood van Christus) en verlossing (in de wederkomst van Christus). Daarom was zijn prediking dat krachtige, wonderlijke verschijnsel dat het was, en nog steeds is, zelfs in gedrukte vorm. Dit is het gemeenschappelijke bezit en de erfenis van allen die zich 'in bezit genomen, meegetrokken en apart gezet' voelen tot dit werk van predi­king, net als Martin Lloyd-Jones. We moeten het evangelie bevatten, het liefhebben, gegrepen zijn door de pure schoonheid en heerlijk­heid van het evangelie als we ooit iets willen ervaren van de kracht in prediking zoals deze man die kende. Dit is altijd het keurmerk geweest van grote predikers en geweldige predi­king, vanaf de apostolische tijd tot nu toe. Dit is de ware apostolische successie van Paulus op mannen als Martin Lloyd-Jones en tot aan de wederkomst van de Heer. 'Want wij prediken niet ons­zelf, maar Christus Jezus als Here, en onszelf als uw diena­ren om Jezus' wil.'

In de tweede plaats heeft de kracht van zijn prediking alles te maken met zijn eigen persoonlijke ervaring van de kracht van het evangelie in bekering en christelijk leven. Martin Lloyd-Jones kwam als volwassene tot het ware christelijke geloof, en dan nog slechts na een lange strijd om zijn ware toestand en staat vast te stellen. In het begin van zijn leven als christen citeerde hij graag Francis Thompson's 'Hound of Heaven':

Ik vluchtte in nachten en dagen;
Ik vluchtte in de gewelven der jaren;
Ik ontvluchte Hem in het doolhof
van mijn eigen geest; en temidden van mijn tranen
verborg ik mij voor Hem...

Hierover nadenkend zei Martin Lloyd-Jones:

Ik doolde rond, ik verdwaalde en ik raakte vermoeid op vele wegen, maar ik was mij er altijd, net als Francis Thompson, van bewust dat de 'Hemelhond' mij op de hielen zat. Op het laatst kreeg Hij me te pakken en leidde me op de 'weg ten leven'.10

Nadat hij tot geloof in de Redder was gekomen onstond er in zijn leven en in zijn carrière een ontreddering waar hij nooit meer overheen zou komen. Op het hoogtepunt van deze ontreddering had hij een ervaring die zijn leven en zijn doel voorgoed veranderde. Hij vertelt:

Op een avond wilden [een paar vrienden] naar het theater in Leicester Square gaan en ze haalden mij over om mee te gaan. Ik heb geen idee waar het stuk over ging, maar zij waren er erg over te spreken. Wat ik me herinner is dit: toen we uit het theater kwamen in het lawaai en de schit­tering van Leicester Square, kwam er opeens een band van het Leger des Heils langs die wat geestelijke liederen speelden, en ik wist dat dit mijn mensen waren. Ik heb dit nooit meer vergeten. In Wagner's opera Tannhauser komt het thema voor van de twee krachten - de aantrek­kingskracht van de wereld en het koor van de pelgrims - en het contrast tussen deze beide. Ik weet precies wat dit betekent. Ik denk dat ik wel van het stuk genoten had. Toen ik deze band hoorde en de liederen die zij speelden zei ik: 'Dit zijn mijn mensen, dit zijn de mensen waar ik bij hoor, en ik zal bij hen horen.'11

Dit is volgens mij beslissend voor het begrijpen van de mens Martin Lloyd-Jones en zijn prediking. Dit is het punt van ommekeer. Vanaf dit moment is hij de 'dienaar van Jezus Christus, apart gezet voor het evangelie van God'.
Later, toen hij ermee instemde naar Sandfields, Aberavon in Zuid Wales te gaan, sprak de voorzitter van de Forward Movement (een onderdeel van de Welsh Calvinistic Methodist Church voor evangelisatie onder de werkende klasse) er zijn verbazing over uit dat Martin Lloyd-Jones bereid was naar zo'n afgelegen plaats te gaan. Lloyd-Jones antwoordde door te zeggen: 'Waarom zou u nu eigenlijk verbaasd moeten zijn, meneer Rees. Gelooft u dan niet in wat u preekt?'12

Dit alles droeg bij aan de vorming van de man, de predi­ker. Hij geloofde echt wat hij preekte, en deze toewijding vormt het hart van zijn geestelijke kracht als predikant.

Martin Lloyd-Jones was nooit gewoon veel te spreken over zijn eigen geestelijke leven en ervaringen. Hij sprak nooit over zijn gebedsleven, behalve dan om zichzelf te berispen. Maar bij degenen die hem goed kenden (bijvoorbeeld zijn vrouw en goede vrienden) bestond er geen enkele twijfel over dat hij een diep gees­telijk mens was met een diepe erva­ring van Christus. Zo werd het leven dat door God geplant was bij de wedergeboorte door God gevoed door middel van de toewijding van een mens aan het Woord en gebed.

Het meest opvallende (in de context van deze studie) dat gezegd kan worden over de geestelijke kracht van het geeste­lijke leven van Martin Lloyd-Jones komt uit de laatste maanden van zijn leven. Gedurende zijn laatste ziekbed zei hij tegen Iain Murray bij een van diens bezoeken (26 juli 1980): 'Mensen zeggen tegen me dat het wel heel moeilijk voor me moet zijn om niet te kunnen preken - nee! Helemaal niet! Ik leefde niet van het preken.'13

In een van zijn preken in Spiritual Depression had hij mensen gewaarschuwd dat zij er behoefte aan hadden Christus te kennen en alleen voor Hem te leven. Hij geloofde wat hij preekte. Hij leefde naar wat hij preekte. Op het laatst kon hij met Samuel Rutherford zeggen: 'Zelfs Anworth was de hemel niet, zelfs het preken was Christus niet.' Dit soort werkelij­ke, diepe geestelijke integriteit die ten grondslag ligt aan elke prediking die krachtig is.

Ten slotte moeten we het nog hebben over wat Martin Lloyd-Jones in zijn laatste college voor de studenten van Westminster noemt het 'betoon van Geest en kracht'. (Dit is gepubliceerd als een hoofdstuk in Preaching and Preachers.) Martin Lloyd-Jones geloofde dat alleen de boodschap en de boodschapper onvoldoende waren. Beide moesten wachten op 'het betoon van Geest en kracht'. Martin Lloyd-Jones citeerde vaak zowel 1 Corinthiërs 2:1ff. als 1 Thessaloni­cenzen 1:4-5 in dit zelfde verband. In zijn slotopmerkingen zegt hij:

Ik ben er zeker van, zoals ik reeds meerdere malen heb gezegd, dat niets behalve een terugkeer naar deze kracht van de Geest op onze prediking, ons iets kan baten. Dit maakt de ware prediking, en het is de grootste behoefte op dit moment - nooit was dat meer het geval dan nu. Dit kan door niets anders vervangen worden.14

Er moet vuur zijn! Er moet kracht zijn! En er moet betoon van de Geest zijn!
Hoe kunnen we dit waarborgen? Op dit punt verschil Martin Lloyd-Jones, zoals op zovele andere punten, sterk van mening met het moder­ne evangelicalisme en vooral met de charismatische beweging. Hoe kunnen we ons verzekeren van een dergelijke vuur, van deze kracht en van het betoon van de Geest? In de openingszinnen van dezelfde lezing zegt hij:

Voor dit laatste college heb ik bewaard wat uiteindelijk het grootste wezenskenmerk is in verband met het preken, en dat is de bedouwing en de zalving van de Heilige Geest. Het lijkt sommigen misschien raar dat ik het belangrijkste bewaar voor het laatst, in plaats van ermee te beginnen. De reden waarom ik dat doe, is dat ik geloof dat wanneer we alles doen of proberen te doen wat ik eerder gezegd heb, de zalving daar op zal komen... De juiste manier om tegen de zalving van de Geest aan te kijken is deze te beschouwen als dat wat neerdaalt op de voorbereiding (mijn cursivering).15

Vervolgens illustreert hij dit principe op typische wijze door te verwijzen naar Elia en het voorbereiden van het altaar en de komst van Gods vuur.
De voorbereiding waar Martin Lloyd-Jones aan denkt omvat 'alles wat ik eerder gezegd heb'. Dit houdt in het voorbereiden van de boodschap (onder andere exegese, tekstverklaring, homiletiek, etc.) en de voorbereiding van de prediker (door gebed, per­soonlijke heiliging, het beoefenen van godsvrucht, studie, lezen in het algemeen, etc.) Naar mijn mening is dit de ver­standigste en meest holistische verhandeling over de weg tot ware geestelijke zalving, die men kan vinden in enige twintig­ste-eeuwse behandeling van dit onderwerp.

Ik geloof dat het heel duidelijk is wanneer men leven en denken van Martin Lloyd-Jones zorgvuldig onderzoekt, dat hij geen voorstan­der was van de charismatische beweging of van de nieuwere aanspraken van de 'Power-Evangelism Beweging'. Probeert men hem in een dergelijke beweging in te passen, dan pleegt men verraad aan zijn volwassen manier van denken, zoals die blijkt uit citaten als het bovenstaande. Hoe we ook mogen denken over Martin Lloyd-Jones en de 'doop in de Geest' (en ik geef toe dat ik het op dit punt in veel dingen niet met hem eens ben), hij stond erop dat het evangelie gepreekt moesten worden in een kracht, die buiten de prediker en zijn gaven ligt. Deze kracht is afhanke­lijk van de souvereiniteit van God en het zorgvuldig gebruik van de aangewezen middelen. Laat we ons hieraan wijden in nederige afhankelijkheid van God, de Geest.

Wat moeten we zeggen over de prediking van David Martyn Lloyd-Jones? Zoals ik het heb ervaren, zowel in de boeken als bij verschillende bandopnamen, heb ik het evangelie gehoord, geworteld in de autoriteit van het bijbelse getuigenis, op relevante wijze sprekend tot mannen en vrouwen van de twintig­ste eeuw, en met een ontzagwekkende kracht. Met de woorden van Iain Murray: 'Prediking... levendig, een eenheid van waarheid en vuur, en in haar effecten zowel nederigheid als streven naar het hoogste bewerkend.'

Het is deze wijze van preken waar ik naar streef, telkens wanneer ik God zoek om zijn boodschap, en telkens wanneer ik probeer die boodschap vorm te geven, en telkens wanneer ik een christelijke preekstoel opga om te preken. Net als 'de Doctor' ben ik zelden of nooit tevreden over mijn eigen pogingen. Maar door deze maatstaf prikkel ik mezelf en troost ik mezelf. Ik spoor u allen aan tot deze oefening. Het  zal ons allen zeker zeer goed doen.

Vertaald door Kees Boot

 

 
1. Iain Murray, The First Forty Years, p. 101.
2. Karl Barth, The Preaching of te Gospel, p, 34.
3. Op. cit., pp. 17-19.
4. Iain Murray,  The Fight of Faith, p. 261.
5. D. M. Lloyd-Jones, Preachers and Preaching, p. 76.
6. Op. cit., p. 92.
7. Murray, The First Forty Years, pp. 146-147.
8. Murray, The Fight of Faith, p. 777.
9. Lloyd-Jones, Op. cit., pp. 97-98.
10. Murray, The First Forty Years, p. 56.
11. Lloyd-Jones, Op. cit., p. 93.
12. Lloyd-Jones, Op. cit., p. 109.
13. Murray, The Fight of Faith, p. 739.
14. Lloyd-Jones, Op. cit., p. 325.
15. Inhoud van voetnoot 15 wordt niet vermeld in de engelse uitgave.
 

© 1998 George Whitefield Stichting