Door drs. W. van Vlastuin

Dit artikel bevat het eerste gedeelte van een lezing die gehouden werd tijdens de landelijke studie- en ontmoetingsdag op 1 november 1997 te Veenendaal. Het thema van deze dag was "Bijbelse spiritualiteit: gave en opgave".

Met het onderwerp ‘spiritualiteit' bevinden we ons naar mijn mening in het hart van het christelijk geloof. Bevindelijk doorleefd geloof is een levend geloof. Zonder spiritualiteit is er geen sprake van geloof.
 
Het is mijn diepe overtuiging dat het christendom in het Westen nergens zo'n drin­gende behoefte aan heeft als aan een herleving van dit doorleefde christendom. In de huidige verlegenheid van de kerk horen we vele stemmen. De één roept om het Samen op weg - proces als een oplossing voor de problemen om zo de kerk nieuwe kracht te geven in de samenleving. Een ander roept om grotere aandacht voor de charismata. We kunnen meer voorbeelden noemen. Het zal ons inmiddels duidelijk zijn dat het laatste woord hierover nog niet gesproken is. De verwarring wordt er eerder groter door. Ik besef dat het erg pretentieus is en toch zeg ik het: de kwaal van de kerk aan het einde van de twintigste eeuw ligt vooral in de verschraling van de innige vroomheid.

Niet met een mond vol tanden

De kerkgeschiedenis kan ons dat leren. Wanneer we de geschiedenis van de kerk heel bondig willen samenvat­ten, zouden we dat kunnen doen als een worsteling om op de twee benen van leer en beleving ván die leer te wandelen. We zien dat waar één van die beide benen wankelt, het hele lichaam van de kerk wankelt. Als óf de leer, óf de vroomheid taant, treft het verval onvermijdelijk de kerk. Waar én de leer én de beleving nieuwe aandacht ontvangen, veert de kerk weer op uit haar lauwheid en kan ze opnieuw een factor van betekenis zijn voor de samenleving.

De boodschap van de kerk is niet slechts een kwestie van confessie die vervalt tot dode orthodoxie. Nee, het is een geloven met het hart, dat voorop, en zo een belijden met de mond. Het kerke­lijk en geestelijk leven beweegt zich voortdurend rondom deze twee polen. We kunnen het ene niet uitspelen tegen het andere. We kennen de strijd om het verstaan van de leer van Gods Woord. In de vroege Kerk spitste het zich toe op het verstaan van het getuigenis van het Evangelie aangaande Jezus van Nazareth. Is Hij wel God, is Hij wel mens? Is Hij een bijzonder mens, is Hij geen halfgod of een tussenvorm tussen God en mens? Het was een zaak van de publieke opinie. Deze vragen leefden heel breed. De katholieke belijdenissen van Nicea en Athanasius zijn er de kroongetuigen van hoe deze worsteling uiteindelijk beëindigd is. De krachtige belijdenis dat Jezus de Zoon van God is, heeft de cultuur van die dagen gevormd. Hoe heeft Augustinus niet gestreden om het juiste zicht op de genade en op de kerk. En in de tijd van de reformatie ging het wel degelijk om helderheid in de leer. Velen hebben hun leven ervoor over gehad. De reformatorische belijdenisgeschriften: de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus, de Dordtse Leerregels, de catechismus van Genève en de Westminster Confession spreken duidelij­ke taal. De kerk kan niet zonder een heldere boodschap. Juist in deze tijd van onzekerheid moeten wij als kerk niet met een mond vol tanden staan, maar weten in Wie we geloven. Tegenwoordig noemt men dat arrogantie. Toch mag de christen door Woord en Geest zeker zijn van de waarheid.

Bruisend als bier, sprankelend als wijn

Daarnaast zien we in de kerk voortdurend de worsteling om de authentieke geestelijke erva­ring. In de Belijdenissen van Augustinus (Confessiones) ontmoeten we de schuchtere getuige van een onrustig hart dat vrede zoekt met God. Dat maakt zijn werk na bijna zestien eeuwen nog steeds actueel. En ook al was na Augustinus de leer in de tijd van de Middeleeuwen erg onbijbels, desondanks ging de stroom van authentiek geestelijk leven door in een persoon als Bernardus van Clairvaux en een beweging als de Moderne Devotie. We vinden in die donkere Middeleeuwen toch zeker ook lichtpuntjes van innige vroomheid. Een man als Luther was in zijn strijd voor de ware leer geen kil filosoof, maar we blikken hem hier in het hart. Zijn spiritualiteit is zo bruisend dat we het gerust kunnen vergelijken met een overstromend glas bier. Ook in de Institutie van Calvijn valt het ons op hoe vaak hij ervaringsbegrippen als proeven, smaken, gevoelen gebruikt om de werkelijkheid van het geloof tot uitdrukking te brengen. Zijn spiritualiteit lijkt dan misschien meer op een glas wijn, ze is er niet minder sprankelend om. Hoezeer de Verlichting in de achttiende eeuw ook de cultuur heeft doen schudden en tot een breuk in de geschiedenis heeft geleid, toch heeft ze de persoonlijke vroomheid niet kunnen uitdoven. Integendeel! Juist in de tijd dat velen vreesden dat het christendom spoedig haar laatste adem zal uitblazen, zien we de kracht van deze persoonlijke vroomheid in de internatio­nale beweging van het piëtisme, dat een antwoord van het hart zoekt op het rationalisme van die dagen. In Nederland krijgt deze beweging vorm in de Nadere Reformatie en in de Angelsaksi­sche wereld in de Great Awakening in Noord-Amerika en het methodisme in Groot-Brittannië. En ook in Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Hongarije en zelfs in Rusland waren er in deze tijd verschillende opwekkingsbewegingen. Voor Nederland kunnen we denken aan het Reveil, in het bijzonder ook aan de vertakking van het Friese Reveil in de vorige eeuw. Hoeveel warmte komt daarin naar voren als men spreekt over het innerlijk doorleven van ellende, verlossing en dankbaarheid! Kortom, wat er door de eeuwen heen ook is veranderd, er is een constante stroom van bevindelijk geestelijk leven.

Niet louter historisch

Gelukkig is dit niet een louter historisch fenomeen. Ook vandaag is er een diepe honger naar de levende gemeenschap met God. In dit licht zie ik ook de wereldwijd herleven­de belangstelling voor reformatorische en puriteinse theologie en vroomheid. Auteurs als Calvijn, Owen, Edwards en Lloyd-Jones worden niet alleen geprezen, maar ook gelezen. Het bestaan van de George Whitefield Stichting is een wolkje als eens mans hand. Het is mijn bede en verlangen dat dit alles zal uitgroeien tot een machtige regen van de Heilige Geest op ons afgemat­te kerkelijke en geestelijke leven.

Na deze wat algemene duiding van de noodzaak en de werkelijkheid van bevindelijk geloofs­leven, spiritualiteit, dringt de vraag wat nu deze vroomheid eigenlijk is? Hoe is de verhouding met het geloof? Wat is de verhouding met de moderne mystiek van New Age en dergelijke? Hoe functioneert de ervaring in het christenleven? Is alle spiritualiteit ook gemeenschap met God? En wat is de uitwerking in het dagelijkse leven? Op deze vragen wil ik in deze lezing ingaan.

Ik richt mij vanzelfsprekend op de christelijke spiritualiteit. Ik geef daar eerst een omschrij­ving (ik durf niet te spreken over een definitie) van, die ik nader toelicht en uitwerk: Christelijke spiritualiteit is de geestelijke ervaring die we opdoen als we door Woord en Geest in Christus gemeenschap oefenen met de Drieënige God.

Christelijke spiritualiteit is christocentrisch

Deze omschrijving maakt gelijk al duidelijk dat we met het begrip "christelijke spiritualiteit" middenin het hart van het diepste geheim verkeren. Bevinding heeft te maken met het mysterie dat zondaren gemeenschap hebben met God, namelijk Vader, Zoon en Heilige Geest. Wanneer wij al duizelen bij het nadenken over God, wie zal dan woorden hebben om te spreken over de gemeenschap met God? Wat een afstand is er tussen Hem en ons! Hij is de Schepper en wij zijn Zijn schepselen. Hij is de Heilige en wij zijn zondaren. Hij is de Rechtvaardige en wij staan schuldig. De Schrift verwoordt het zo dat Hij een ontoegankelijk licht bewoont. Niemand kan God zien en leven. Hij houdt de schuldige geenszins onschuldig.

Vandaar mijn uitdrukkelijke uitgangspunt, zoals ik hierboven al aangegeven heb, dat deze gemeenschap met God altijd christocentrisch is. Er is geen belangrijker uitdrukking in de Schrift - en dan vooral in het Nieuwe Testament - dan de uitdrukking "in Christus", in gemeen­schap met Christus. Al het kennen van God en omgang met God zonder Christus is heidens.

Er is geen gemeenschap met God mogelijk zonder verzoening. Verzoening is er niet door onze offers, maar door Gods offer. Daarin onderscheidt christelijke spiritualiteit zich wezenlijk van alle niet-christelijke spiritualiteit. Er kan veel overeenkomst zijn. Men kan God zien als al­machtig, als soeverein, als rechter en als koning. Men kan nederigheid tegenover God beklem­tonen. Onze God echter is een God met een hart. Hij is de barmhartige, de gevende God. Hij heeft deze wereld zó liefgehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven. Er was geen andere weg om de wereld te verzoenen. Hij heeft zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard. Gods deugden zijn bevre­digd. God is in Christus verzoend.

Mens geworden, God gebleven

Er is geen verzoening mogelijk zonder de menswording van de Zoon. Hij kan ons als God niet verlossen, maar Hij is mens geworden om de mens te verlossen. Hij is niet alleen tot de mens gekomen, maar Hij is mens geworden. Als mens heeft Hij geleden, Zijn leven lang. Elke stap drukte de toorn van God op Hem. Hij verloor de goddelijke glorie, maar niet minder de mense­lijke heerlijkheid toen Hij uitriep: "Ik ben een worm, geen man". Zo is Hij gestorven en zo heeft Hij de vloek van God gedragen in Zijn kruisdood. Er was geen andere weg. John Owen merkt in dit verband ergens op: "Indien de schuld van de zonde op een goedkopere wijze voldaan had kunnen worden, was er nooit de prijs van Christus' bloed voor betaald". Als mens is Hij opgestaan en zit Hij nu aan de rechterhand van Zijn Vader om te oordelen de levenden en de doden.

De gemeenschap met God is altijd door Christus. Er is niet alleen een besef van Christus en een volgen van Christus als voorbeeld nodig, maar ook een levensverbondenheid met de Heere Jezus. Niet op de wijze van mystieke eenwording, het onmiddellijke, maar op de wijze van het geloof. Onnavolgbaar schoon vinden we dat verwoord in Gal. 2:20: "Ik ben met Christus gekruisigd; en ik leef, maar niet meer ik, maar Christus leeft in mij. En hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof van de Zoon van God, Die mij liefgehad heeft en Zichzelf voor mij overgegeven heeft".

Mystiek

De verzoening door Christus en de gemeenschap met God door Christus bewaart ons voor twee dwalingen:

Ten eerste: alle vormen van mystiek kenmerken zich door eenwording met God zónder Christus. Hierin ligt het principiële onderscheid tussen de mystiek en het geloof in Christus. Het is uiteindelijk een weg van de mens tot God. Daarentegen betekent gemeenschap met God op de wijze van het geloof in Christus dat God tot de mens komt in Zijn Zoon. We zien het terug in de mystiek van de Middeleeuwen bij mensen als Pseudo-Dionysius, Fransiscus, Bonaventura, Eckhart, Tauler, Van Ruusbroec, en anderen. Mensen zoeken naar eenwording met God op zodanige wijze dat alle onderscheid tussen Schepper en schepsel wegvalt. Men moet zich van het aardse en schepselmatige en dus ook van zichzelf onthechten, om één te worden met God. De ziel moet eerst rein zijn voordat zij tot God kan komen. Door zelfontlediging kan de mens één worden met God. Men stijgt uit boven de schepping en keert terug naar het eeuwige Zijn. Dat is de geboorte van God in de ziel. De eniggeboren Zoon staat op. Als men na een lange weg van nederigheid, ascese, boetedoe­ning, dienstbetoon, gebed en meditatie komt tot de uittreding uit zichzelf en de aanschouwing van God, spreekt men van extase. Deze mystieke godservaring (vaak in bijna pantheïstische woorden) is einddoel van het geestelijke leven. De huiver voor veruiterlijking van het geloof kunnen we aanvoelen, we kunnen echter niet mee in de verinnerlijking van de heilsfeiten in de Heere Jezus Christus. Bovendien kenmerkt de mystiek zich door een verzwakking van het zondebegrip. Men meent dat men in eigen kracht boven het zondige uit kan komen.

We zien het mystieke element terug in het labadistische ‘resignatio ad infernum' van vroeger en nu. De Labadie meende dat alleen diegenen behouden werden, die gewillig waren om verloren te gaan. We zien ook daarin dat door menselijke nederigheid alle natuurlijke gevoelens ontkend moeten worden om tot zaligheid te komen. De zondaar die diep genoeg vernederd is, die is ge­schikt om verhoogd te worden.

Ook het New Age-denken en de spiritualiteit van oosterse stromingen kenmerkt zich door de afwezigheid van de Middelaar Jezus Christus. Het heeft veel in zich van de vroege Gnostiek. Men zoekt één te worden met het goddelijke in het heelal en in zichzelf.

Moralistisch en krampachtig
 
En dan de tweede dwaling: de klip van verinnerlijking kunnen we wellicht herkennen, maar er is aan de andere kant ook de klip van veruitwendiging van het christelijk geloof. Het is verbijsterend op hoeveel manieren dit moralisme kan toeslaan. We treffen het aan waar het voldoen aan sociale codes en het houden van tradities belangrijker wordt geacht dan de band met Christus. Niet zelden komt het uiterlij­ke leefpatroon in de plaats van persoonlijke wedergeboorte en geloof.

Maar we kunnen het nog subtieler aantreffen. Veel christenen menen dat het leven van heiliging betekent dat zij er na de rechtvaardiging en het gelovig aannemen van Christus als Zaligmaker nu zelf voor staan om goede christenen te zijn. Men ziet heiliging als een vrucht van de recht­vaardiging. De rechtvaardiging ziet men als een afgesloten hoofdstuk. En men is voluit bezig met de heiliging. De rechtvaardiging is het fundament waarop het gebouw van de heiliging vervolgens gebouwd zou moeten worden. Wie op deze wijze de heiliging serieus neemt, zal óf in frustraties terecht­komen óf een hoogmoedig en onuitstaanbaar mens zijn. Op deze wijze komen we opnieuw in de krampachtigheid van een wettisch leven, hoe evangelisch het ook moge heten.


Nochtans!

Het christelijke leven betekent niet dat wij na de wedergeboorte weer op eigen kracht verder moeten. De heiliging is geen vrucht van de rechtvaardiging, maar èn rechtvaardiging èn heiliging komen beide op uit Christus. Hij is gegeven tot rechtvaardiging èn heiliging (1 Kor. 1:30). Wij komen nooit los van Christus en Zijn bloed tot vergeving. Het leven uit Christus' gerechtig­heid is niet een eenmalige zaak. Het kenmerkt héél het christenleven. Weergaloos schoon schrijft de Heidelberger Catechismus dat ons geweten ons aanklaagt (niet: aanklaagde), dat wij schuldig staan aan alle geboden en nog steeds tot alle boosheid geneigd zijn (zondag 23). Nochtans zijn wij in Christus voor God rechtvaardig. Het woord ‘nochtans' zou ik een samen­vatting van de hele Schrift willen noemen. Het leert ons dat we nog altijd goddeloos zijn, maar tegelijk zijn we in Christus in Gods oog net zo rechtvaardig als Christus Zelf!

De ware heiliging bloeit op uit de gemeenschap met Christus. Heiliging is geen prestatie, maar gratie. Jezus zegt: "Wie in Mij blijft, draagt veel vrucht" (Joh. 15). Het is door Christus' kracht dat we onze oude natuur doden. Door Zijn dood gaan we sterven aan ons egoïstische leven. Door Zijn weergaloze opstandingskracht overwinnen we ons bekrompen idee dat het zou gaan om het hier en nu.


Schildwacht

In de vroege Kerk heeft men gestreden over de vraag of de Geest uitgaat van de Vader alleen of van de Vader en de Zoon, de zogenaamde ‘filioque'-kwestie. Het kan ons erg subtiel overkomen, maar toch ging het om grote dingen. Ten diepste ging het om de vraag welke plaats Christus inneemt in het werk van de Geest. De Geest werkt altijd als de Geest van Christus. Elke ervaring gewekt en gewerkt door de Geest draagt dan ook Zijn stempel.

Zo is het christocentrische accent de schildwacht bij alle geestelijke ervaring en het christelijk leven. Waar Christus ontbreekt, moet er een alarmschel gaan rinkelen, omdat we dan de mystiek nabij zijn. Het christocentrische element geeft de eigen plaats aan van de christelijke ervaring in een kerk en een wereld waarin een grote roep bestaat om spiritualiteit en ervaring. Het is de Geest van Christus die geestelijke ervaring werkt. Christelijke vroomheid vindt haar uitgangspunt dan ook niet in algemene religiositeit, maar ze stijgt daar wezenlijk bovenuit. Als Christus niet de bron is waaruit ons dagelijkse leven opkomt, handhaven we ten diepste onszelf.         


© George Whitefield Stichting 1998.