Door dr. John D. Hannah

John D. Hannah is docent in de systema­tische en historische theologie aan  Dallas Theological Seminary in Dallas, Texas. Hij was redacteur van Inerrancy and the Church (Moody Press, 1984) en heeft artikelen en recensies geschreven voor talloze theologische tijdschriftenHet eerste deel van dit artikel verscheen in het aprilnummer van het GW Bulletin


John Owen en de menselijke oplossing

Niet-christelijke psychologen, die suggereren dat het menselijke dilemma zich toespitst op het feit dat de mens op een of andere manier slachtoffer is (d.w.z. van de omgevingen onvrijwillig), hebben geprobeerd de remedie te zoeken in het verkrijgen van inzicht in de persoonlijkheidsstructuur. Integrationalistische psychologen (counselors die beogen om bepaalde inzichten vanuit de seculiere, niet-christelijke psychologie te integreren in hun op de Bijbel gebaseerde counseling-modellen - red.) hebben over het algemeen gebruik willen maken van de inzichten van hun seculiere collega's. Zij zijn verder gegaan dan de natuurlijke theologie, zowel in de beschrijving als in de verbetering van de situatie van de mens. Zij hebben geprobeerd de inzichten en voordelen van beide kanten met elkaar te combineren. Christelijke theologen hebben gemeend emotionele en omgevingsfactoren uit te moeten sluiten. Dat blijkt tenminste uit de belangrijkste systemen van levensheiliging. In plaats daarvan worden er rationele, ‘objectieve' verklaringen en oplossingen aangereikt.

Binnen de traditie van het puriteinse calvinisme plaatst Owen de oplossing voor de inwonende zonde in het kader van het menselijke voluntarisme (een wijdverbreide stroming in het wijsgerig denken, die de wil (voluntas) als het bepalende principe ziet in het functioneren van de menselijke persoonlijkheid - red.). Hij is duidelijk geen voorstander van een slachtoffertheorie; het menselijke dilemma is een gevolg van een historische keuze (in Adam) en van dagelijkse keuzen. Voor Owen, evenals voor zijn Engelse geestverwanten, heeft de remedie tegen de heerschappij van de zonde maar één grondslag: zij is een daad van God de Heilige Geest. De oplossing voor de inwoning van de zonde is tweeledig: het is een werk van God én een antwoord van de mens. Sinclair Ferguson heeft dit punt als volgt bondig samengevat:

Zoals de wedergeboorte de beoefening van door God gegeven geloof voortbrengt bij het tot stand komen van het nieuwe leven, zo brengt het werk van genade plichtsbetrachting en gehoorzaamheid voort bij de heiliging.
1

Owen brengt dit als volgt onder woorden:

Heiliging is een onmiddellijk werk van de Geest van God in de ziel van gelovigen, waarbij Hij hun natuur zuivert en reinigt van de vervuiling en onreinheid van de zonde. Hij vernieuwt in hen het beeld van God en stelt hen daardoor in staat om vanuit een geestelijk en innerlijk beginsel van genade aan God gehoorzaam te zijn, overeenkom­stig de bedoeling en voorwaarden van het Nieuwe Verbond. Dit alles geschiedt door het leven en de dood van Jezus Christus. Of korter gezegd: het is de algemene vernieuwing van onze natuur door de Heilige Geest naar het beeld van God door Jezus Christus.
2

Terwijl de feitelijke genezing van de verwoesting die de zonde heeft aangericht, gelegen is in het reddende werk van Jezus Christus, toegepast door de genade van God en geschonken door de Heilige Geest, vindt de persoonlijke beleving van die genezing plaats door het werk van de Heilige Geest, die de gelovigen oproept tot dagelijkse gehoorzaamheid. Deze werking van de Geest leidt tot een steeds verdere afname van de kracht van de inwonende zonde. Volgens James I. Packer wordt dit werk door de puriteinen op tweeledige wijze omschreven:
Heiliging is als een medaille met twee kanten. De positieve kant ervan is de levendmaking, het groeien en opwassen van de nieuwe mens; de negatieve kant is de zelfverloochening, het verzwakken en doden van de oude mens.3

Hoewel dit artikel voornamelijk handelt over het laatste aspect van de heiliging, zullen we toch even kort stilstaan bij het eerste aspect.

Levendmaking: de vernieuwing van de gelovige

Volgens Owen zijn er allerlei activiteiten die bij­dragen tot geestelijke groei. Wellicht is zijn boek The Grace and Duty of Being Spiritually Minded ("De genade en plicht van geestelijke gezindheid") hiervoor een goed uitgangs­punt; het omvat talloze belangrijke punten. Deze verhandeling gaat uit van Romeinen 8:6: "Want de gezindheid van het vlees is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede". Voor Owen is het verstand het gebied waarin de heili­ging zich afspeelt, terwijl een vernieuwd gevoelsleven het doel ervan is. Voortdurend stilstaan bij God Zelf staat centraal bij de opdracht om geestelijk gezind te zijn.4 Wanneer het verstand vol is van een dergelijke vreugde en een dergelijk genoegen in het Hoogste Wezen, dan zijn de gevoelens geestelijk5; houdt het ver­stand zich bezig met zaken die daaraan tegengesteld zijn, dan zijn dat óf wereldse zaken óf nutteloze fantasieën. Er zijn diverse middelen om de geestelijke gezindheid en een gees­telijk gevoelsleven te stimuleren. Daar is bijvoorbeeld het gebed. Owen zegt:

Een primair doel (van het gebed) is het aansporen, opwekken en voortbrengen van de werking van genade, geloof en liefde in het hart, opdat de christen zich oefent in heilige gedachten over God en geestelijke zaken, met gevoelens die daarbij passen.
6

De gemeenschappelijke aspecten van de positieve stappen die genomen worden om de greep van de inwonende zonde (d.i. de vrucht van het vlees) te verminderen, zijn voor Owen ook cruciaal. Inderdaad, de verplichtingen die de gelovige heeft ten opzichte van de kerk en haar verordeningen zijn van vitaal belang. Hij schrijft bijvoorbeeld over het belang van het luisteren naar de verkondiging van Gods Woord:

Zo'n middel is de
prediking van het Woord zelf. Bij velen die onder de evangelieprediking verkeren, kan men zien dat zij het graag horen, het met vreugde ontvangen, en na de prediking van het Evangelie vele dingen blijmoedig doen. Hiervan zijn in de dagelijkse praktijk talloze voorbeelden. Maar deze dingen gebeuren niet zonder dat men vaak in gedachten stilstaat bij de geestelijke realiteiten in het Woord, want deze dingen zijn het resultaat van dergelijke gedachten en, omdat zij tot stand gebracht worden in het verstand van mensen, zullen zij daarna nog meer van deze gedachten voortbrengen....7

Verder is er de noodzaak van een emotioneel en intellec­tueel bezig zijn met de Schrift, de vaak verwaarloosde kunst van overdenken en uit het hoofd leren. "Wie zich hier oprecht op zal toeleggen en daar voortdurend mee bezig zal blijven, zal zo'n verfrissende voortgang maken in zijn begrip van hemelse zaken, dat hem dat zeer veel bevrediging zal geven", aldus Owen.8 In een bewogen passage schrijft Owen:

Denk veel aan
Hem die voor ons het leven en het middelpunt van alle hemelse heerlijkheid is, Christus Zelf.... Onze hoop is dat wij spoedig bij Hem zullen zijn; als dat zo is, is het zeker wijs en onze plicht om hier al bij Hem te zijn zoveel we maar kun­nen.9

Zelfverloochening: de dood van de zonde in de gelovige

Voor het begrijpen van Owens visie op de toestand van de mens is het misschien verhelderend om terug te keren naar het beeld van het bos (zie deel 1 van dit artikel - red.). Het dichte, ondoordringbare bos van reusachtige bomen en onontwarbaar kreupelhout is voorgoed opengebroken; de heerschappij van de zonde, haar universele kracht zonder enige verzachtende invloed is beëindigd. Er zijn nu open plekken in de jungle; enkele bomen (zonden) zijn volledig ontworteld en andere zijn in mindere of meerdere mate gesnoeid. Deze nieuwe toestand is de staat van de gelovige met betrekking tot zijn inwonende zonde (d.w.z.: de zonde blijft, maar is niet langer allesoverheersend). Het doel van het geestelijke leven is dat het werk van het rooien van het bos doorgaat, dat de open plekken uitgebreid worden en dat nieuwe bomen ontdekt worden die ontworteld kunnen worden - is ontwortelen niet mogelijk, dan moet het doel zijn om zoveel mogelijk takken te verwijderen en kreupel­hout te snoeien. De negatieve activiteit van het doden van de zonde is wat Owen zelfverloochening noemt. Dit is net zozeer een plicht als het werk van de levendmaking. Het is op dit terrein dat beoordeeld kan worden of de integrationalisti­sche psychologie verenigbaar is met de bijbelse visie van Owen op de oplossing van het dilemma van de mens. Om de zaken voor de lezers op een rij te zetten, zullen we Owens verhandeling On the Mortification of Sin in Believers ("Over het doden van de zonde in gelovigen") analyseren. Deze verhandeling is een verklaring van Romeinen 8:13: "Indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven". Het is voor Owen van cruciaal belang dat de lezer de betekenis van de zinsnede ‘door de Geest' begrijpt, omdat zelfverloochening Zijn werk is. Het is Gods werk om het hart van steen te verbreken door de gave van Christus, geschon­ken door de Geest.10  Het is weliswaar Gods werk, maar aan de andere kant ook een taak van iedere gelovige. Owen zegt: "Hij bewerkt onze zelfverloochening in ons op zo'n manier, dat het toch een daad van onze gehoorzaamheid blijft".11

De verantwoordelijkheid van de gelovige ten opzichte van de inwonende zonde


Owen stelt dat het levensdoel van de christen is de overblijfselen van de heerschappij van de zonde te verzwakken en uit te roeien. Men kan verscheidene redenen aanvoeren voor dit streven. Ten eerste is de zonde altijd in ons aanwezig en actief ten opzichte van ons (d.w.z.: de verwoestingen die de Boze van buitenaf aanricht, zijn een voortdurende werkelijkheid). "We kunnen", schrijft Owen,

de zonde met rust laten wanneer zij ons met rust laat; maar omdat de zonde juist het meest actief is wanneer zij het meest rustig lijkt en omdat haar wateren meestal even diep als stil zijn, moet ons verweer tegen haar altijd krachtig zijn....
12
Ten tweede wordt de zonde actiever naarmate zij meer met rust gelaten wordt, waardoor zij de innerlijke mens doet wegkwij­nen.13 En ten derde is de Geest geschonken aan de gelovige met als doel de werkingen van het vlees te doden. Zo zegt Owen verder:

Wanneer wij niet dagelijks de Geest en de nieuwe natuur gebruiken om de zonde te doden, ontkennen wij het bestaan van die gewel­dige Helper die God ons gegeven heeft tegen onze groot­ste vijand.... Wanneer wij niet dagelijks de zonde doden, zondigen wij tegen de goedheid, de vriendelijkheid, de wijsheid, genade en liefde van God, die ons juist de Geest heeft verschaft om dit te doen.
14

De vereisten voor het doden van de zonde


Owen is rea­listisch in zijn onderwijs over de inwonende zonde. Hij weigert beloften te doen met betrekking tot het resultaat van onze inspanningen die in tegen­spraak zijn met de ervaring en met de Schrift. Hij beweert bijvoorbeeld met klem dat de zonde, hoewel zij verzwakt kan worden en hoewel sommige vormen van slechtheid volledig kunnen worden uitgeroeid, nooit volledig kan worden gedood of vernietigd ("dat moet niet verwacht worden in dit leven"15). Verder is zelfverlooche­ning niet slechts een kwestie van een rusti­ge, stille houding. In de context van een scherpe waarschu­wing stelt hij:

Sommige mensen zijn door hun natuurlijke aanleg in het voordeel, in zoverre dat ze geen last hebben van zulke heftige, wilde hartstochten of onstuimige gevoelens, zoals zoveel anderen. Wanneer zulke mensen hun natuurlij­ke karakter en temperament onderhouden en verbeteren door discipline, oplettendheid en voorzichtigheid, kan het voor henzelf en voor andere mensen lijken alsof zij zichzelf in hoge mate verloochenen, terwijl hun begeerten misschien als een verstopte gootsteen zijn, vol van allerlei gruwe­lijke zaken.
16

Het doden van de zonde is ook niet alleen maar het creëren van een afleidingsmanoeuvre of dekmantel; het is niet het verbergen van het kwaad achter andere, positieve kwaliteiten. Owen merkt op dat "oude mensen meestal niet langer de lusten van de jeugd blijven nastreven, hoewel ze niet één van die zinnelijke lusten hebben verloochend".17 Tenslotte stelt hij dat het uitroeien van zonde niet eenvoudig een overwinning is die in één keer behaald wordt; het feit dat de zonde steeds weer terugkeert, is voldoende bewijs dat ze nog niet is gedood.

De manier om de zonde te doden


Volgens een vaak herhaalde puriteinse zinsnede is de praktijk van zelfver­loochening "het hart van de zaak", het wezen van de heili­ging. Het verstoorde functioneren van de mens is volgens Owen iets totaal anders dan het dilemma zoals niet-christelijke psychologen dat voorstellen. Het is een vrijwillige keuze geweest die geresulteerd heeft in de verdorvenheid van de kern van de mens (het hart) en al zijn daaruit voortvloeiende daden (want daden komen voort uit het innerlijk van de mens). De remedie is dan ook, zoals te verwachten is, totaal anders dan bij de niet-christenen. De oplossing moet niet gezocht worden in het uitstorten van medelijden over het hulpeloze slachtoffer dat op zoek is naar herstel en vrijspraak. Herstel komt alleen wanneer de mens als een verantwoordelijke, schuldige dader zijn eigen schuld erkent en vergeving zoekt.

Owen zegt dat de gelovige als eerste stap op weg naar het doden van de zonde, haar moet herkennen in al haar vreselijke mogelijkheden, diep moet nadenken over haar vernietigende kracht, en zijn geweten ervan moet doordringen dat de schuld aan de zonde een zware last is. Hij schrijft:

Zorg voor een helder en blijvend begrip in uw verstand en uw geweten van de schuld, het gevaar, en het kwaad van die zonde die u in verwarring brengt.
18

Dit advies contrasteert scherp met het boek I'm OK, You're OK ("Ik ben OK, jij bent OK") van Thomas Harris, maar het verschilt niet veel van de integrationalistische benadering van Lawrence Crabb in Inside Out ("Van binnenuit").19 Hoewel hij zijn zienswijze uitdrukt in psychologische bewoordingen, zegt de auteur dat de wortel van het dilemma van de mens ligt in zijn relatie met de bijbelse Adam en in zijn niet geslaagde poging om zelfbescher­mende patronen te ontwikkelen die, omdat ze zondig zijn, zijn toestand alleen nog maar erger maken.20 Owen en Crabb, zo lijkt het, zien de mens als een schuldige bewerker van zijn eigen ondergang, niet slechts als een slachtoffer van de misdaden van anderen. Voor beide schrijvers kunnen externe factoren wel bijdragen tot gedragsstoornissen, maar in feite zijn het de vrijwillige keuzes die resulteren in onbijbelse, corrigerende methoden die slechts bij­dragen tot verdere vervreemding en trauma's.21

Owen oppert ook dat er een zorgvuldige analyse gemaakt zou moeten worden om vast te stellen of een zonde niet een diepere oorzaak heeft dan haar uiterlijke manifestatie. Hij schrijft:

Overweeg of het probleem dat u in verwarring brengt, niet geworteld is in uw natuur, en vanuit uw geaardheid wordt gekoesterd, gestimuleerd en geïntensiveerd.
22
Hij beschrijft de zorgeloosheid van mensen en zegt:

Dit is de dwaasheid van sommige mensen: zij verzetten zich met alle ernst en toewijding tegen de openlijke uitbarsting van zinnelijke lusten, maar, omdat zij
het uitgangspunt en de wortel onaangeraakt laten en misschien niet eens grondig onderzoeken, boeken zij slechts weinig of geen vooruitgang in dit werk van zelfverloochening.23

Of, volgens een ander citaat:

De wortel moet aangepakt worden, de natuur van de boom moet veranderen, anders zal er geen goede vrucht voortgebracht worden.
24
Hier suggereert Owen dat een specifieke uiting van zonde een diepere wortel kan hebben. Wanneer die wortel niet wordt aangepakt door middel van een nauwgezet onderzoek, zal de uiting daarvan nooit worden uitgeschakeld. Owen zegt:

Het feit dat u de eigenaardige neiging hebt om op wat voor manier dan ook te zondigen, is niets anders dan een speciale uitbarsting van de dieper gelegen lusten in uw natuur, hetgeen u bijzonder klein en nederig zou moeten maken.
25

Dezelfde gedachte wordt weergegeven in één van de beroemde persoonlijke voornemens van Jonathan Edwards. De puriteinse godgeleerde, predikant, filosoof en evangelist schrijft:

Ik heb besloten dat ik, telkens wanneer ik een opvallend slechte daad verricht, de oorsprong ervan zal nagaan, tot ik bij de uiteindelijke oorzaak uitkom; dan zal ik zorgvuldig trachten dit niet meer te doen en bovendien met al mijn kracht vechten en bidden tegen de oorspronkelijke oorzaak ervan.
26
In de psychologische termen van Crabb is dit het afbreken van de barrières van zelfbescherming die mensen opwerpen om te voorkomen dat hun zondigheid ontmas­kerd wordt. Door deze barrières wordt hun zondigheid alleen nog maar meer versterkt, omdat er lagen van isolerende afweermechanismen worden toegevoegd die het werkelijke probleem dat opgelost moet worden, aan het oog onttrekken.27

Tenslotte wil Owen dat we snel en beslist reageren op zonde. We moeten de slechtheid ervan niet bagatelliseren of geen acht slaan op de mogelijkheden van de zonde om in ons leven verwoestingen aan te richten. Hij zegt:

Kom krachtig in opstand tegen de eerste verschijnselen van uw kwaal, de eerste aanzet; laat die totaal geen voet aan de grond krij­gen.
28
De gelovige moet een slimme waarnemer worden van de situaties waarin hij kwetsbaar is voor de zonde en hij moet zorgvuldig trachten deze gelegenheden te vermijden. Owen zegt:

Over­weeg welke gesteldheid, welke gezelschap­pen, welke gelegenheden, welke studies, welke bezigheden, welke toestanden ooit uw kwaal hebben gestimuleerd, of dat meestal doen, en verweer uzelf dan behoedzaam tegen al deze dingen.
29

Hoewel Owen nog enkele andere punten aandraagt (dit is slechts een zeer beknopte samen­vatting), eindigt hij de bespreking door te stellen dat de gelovige zorgvuldig het wonder, de majesteit en de goedheid van God voor ogen moet houden en zich altijd van zijn eigen slechtheid bewust moet zijn.30

Op dit punt zou de integrationalist Crabb bekritiseerd kunnen worden, hoewel hij gewoonlijk veel nuttigs te berde brengt. Twee belangrijke punten die Owen benadrukt, misschien drie, zijn in de boeken van Crabb minder duidelijk aanwezig. Ten eerste ontbreekt Owens rijke, diepe uitleg van de altijd aanwezige zon­digheid van de mens in de populaire presentatie van deze integrationa­list. Ten tweede wordt niet voldoende aandacht geschonken aan de schoonheid, majesteit en bewogenheid van de almachtige God in Christus, zoals geopenbaard door de Heilige Geest. Hoewel dit in zijn geschriften verondersteld mag wor­den, wordt het gewoonweg niet verwoord. Ten derde is bij Crabb het gebruik van de Bijbel vaak geforceerd of zelfs onnauwkeurig. Dit in tegenstelling tot de minutieuze aandacht, het diepe inzicht en de helderheid waarmee Owen de verschillende schriftgedeelten uitlegt.31 Terwijl hij de essentie van het disfunctioneren van de mens wel lijkt te begrijpen en de juiste procedures aanreikt voor verbetering, missen zijn boeken het rijke inzicht in het karakter van God en de Bijbel, dat de puriteinen hadden.


Hoe zou Owen de tegenwoordige verklaringen van het dilemma van de mens en de oplossing daarvan beoordelen? Met de niet-christelijke psychologen, van Freud tot Rogers en Maslow, is er nauwelijks sprake van enige overeenkomst. De niet-christelijke remedies komen voort uit een bankroet systeem, dat oppervlakkig is in zijn beoordeling van de toestand van de mens en geen zinvolle oplossingen te bieden heeft. Hoewel Lawrence Crabb een ander woordgebruik heeft, tot ongenoegen van Jay Adams, is er enige overeenkomst met Owen. Het menselijke dilemma, de oplossing ervoor en de methodologie van de verandering vertonen overeenkomsten. Er is dus weliswaar sprake van een kwalitatieve overeenkomst, maar je mist bij Crabb de majestueuze rijkdom van de theologie van Owen. Deze oppervlakkigheid bij Crabb treft men ook aan in sommige theorieën over heiliging bij verschillende theologen. Owens vernietigende beoordeling van de onmacht en onbekwaamheid van de mens om een heilig leven te leiden, is voor de moderne, verwereldlijkte cultuur en het daaraan aangepaste christendom vaak moeilijk te aanvaar­den.
 
Maar de schoonheid van de God van Owen heeft een wonderlijke aantrekkingskracht. Alleen al het even opvangen van een glimp van zijn schoonheid, zoals het moment waarop wolken die de top van een bergmassief omhullen, voorbijdrijven, geeft je een zicht op de werkelijkheid ervan en vervult je met blijdschap. De enige hoop en bemoediging voor de mensheid zijn, hoe paradoxaal ook, slechts te vinden in het zien van Gods genade in Christus en in een diep bewustzijn van de intense slechtheid van de mens. Owen zou graag zien dat christenen met Jonathan Edwards de Owen-achtige uitspraak zouden nazeggen: "Nooit zal ik het gevecht met mijn verdorvenheden opgeven, of ook maar enigszins laten verslappen, hoe weinig succes ik ook mag boeken".32


Overgenomen uit
Reformation & Revival, zomer 1996. Vertaling: Geertje Plug.


1. Sinclair B. Ferguson, John Owen on the Christian Life [Carlisle, Pennsylvania: the Banner of Truth Trust, 1987], p. 55.
2. William H. Goold, ed., The Works of John Owen, Vol. 3 [1850-53; reprint Carlisle, Pennsylvania: The Banner of Truth Trust, 1987], p. 386.
3. James I. Packer, A Quest for Godliness: The Puritan Vision of the Christian Life [Wheaton, Illinois: Crossway Books, 1990], p. 199.
4. The Works of John Owen, Vol. 7, pp. 351-52.
5.  Ibid., p. 298.
6. Ibid., p. 284.
7. Ibid., p. 82.
8. Ibid., p. 319.
9. Ibid., p. 344.
10.  Ibid., Vol. 6, pp. 18-19.
11. Ibid., p. 20.
12. Ibid., p. 11.
13. Ibid., p. 12.
14. Ibid., p. 13. 
15. Ibid., p. 25. 
16. Ibid. 
17. Ibid., p. 26.
18.  Ibid., p. 51.
19.
Larry Crabb, Inside Out [Colorado Springs, Colorado: Nav Press, 1988]. Ik heb ervoor gekozen mijn interpretatie uit dit boek te halen en niet uit zijn eerdere boeken (Basic Princi­ples of Biblical Counseling [Grand Rapids, Michigan: Zondervan Publishing House, 1975], Effective Biblical Counseling [Grand Rapids, Michigan: Zondervan Publishing House, 1977], The Marriage Builder [Grand Rapids, Michigan: Zondervan Publishing House, 1982] en Understanding People [Grand Rapids, Michigan: Zondervan Publishing House, 1987]) omdat dit zijn meest recen­te boek is dat ik tot mijn beschikking heb. 
20. Een krachtige kritiek op de benadering van Crabb, die door schrijver dezes niet wordt onderschreven, is te vinden in Bob­gan, Prophets of Psychoheresy 1 [Santa Barbara, California: East Gate Publishers, 1989], pp. 107-220.
21. Crabb, a.w., pp. 14, 16, 19, 30-32, 39, 69, 72, 115-16, 131-32, 155-56, 182-85, 194-200.
22. Ibid., pp. 201-18.
23. The Works of John Owen, Vol.6, p. 60.
24.  Ibid., p. 30.
25. Ibid., p. 36.
26. Ibid., p. 60.
27. Jonathan Edwards, "Resolutions" in Memoirs of Jonathan Edwards door Sereno E. Dwight in The Works of Jonathan Edwards, Vol. 1 [1834; herdruk Carlisle, Pennsylvania: The Banner of Truth Trust, 1974], p. xxi.
28. Crabb, a.w., pp. 23-37, 51-57, 116-29.
29. The Works of John Owen, Vol. 6, p. 62.
30. Ibid.
31. Ibid., pp. 63-70.
32. Op een recente conferentie suggereerde Crabb dat de zonde van Adam en Eva bestond uit het betwijfelen en verwerpen van Gods goedheid omdat Hij iets goeds aan hen onthield. Crabb leest een psychologisch motief in het besluit van het paar, dat er in de Schrift gewoon niet staat. De Bijbel geeft aan dat satan bij Eva een beroep deed op begeerte en trots ("gij zult als God zijn"); het bijbelse verslag geeft ons geen aanwijzing dat zij Gods wezenlijke goedheid betwijfelden vanwege die ene beperking die Hij hun oplegde. De fout van het eerste paar was hun verlangen om als God te zijn; zij twijfel­den niet aan zijn goedheid. Door dit te stellen zou worden beweerd dat zij even slecht als God wilden zijn; zij zagen geen gebrek in God, zij wilden net zo goed zijn als God. ("Overdenking", Center for Christian Leadership Seminar, Dallas Theological Seminary, Dallas, Texas, October 22-23, 1992).
33. The Works of Jonathan Edwards, Vol. 1, p. xxii

© George Whitefield Stichting 1997.