Door Aad Kamsteeg

Tijdens mijn ontdekkingsreis naar de Puriteinen ontdekte ik dat deze groten in het koninkrijk van God ten aanzien van de heiliging een belangrijk onder­scheid maak­ten. Dat onderscheid herkende ik. Ik herkende het in zowel mijn eigen leven als dat van anderen. De Puriteinen stelden de evange­lie-heiliging tegenover de wetti­sche heiliging. De woorden zeggen in feite al waarom het gaat: is er in het laatste geval sprake van een afgedwongen, een negatieve, mis­schien wel door angst voor God en mensen genspi­reerde 'heiliging', in het eerste geval gaat het om leven uit liefde, uit dankbaar­heid. Tegenover de na­druk op 'moe­ten' komt het 'willen' te staan.

Tussen twee haakjes: de bekende Heidel­berger Cate­chismus grijpt - in andere bewoordin­gen - ook terug op die evangelie-heiliging. Wan­neer het daar gaat over het 'doen van goede werken', wordt een di­rect verband gelegd met ons geloof dat wij "alleen uit genade door Chris­tus verlost zijn". De gelo­vige han­delt uit dankbaarheid. Is dit door-en-door bijbel­se gegeven ons ook vlees en bloed gewor­den? Zoals Pau­lus het schrijft: De liefde van Christus dringt ons (2 Kor. 5:14)?

Vlees en bloed voor mij?

Als ik nadenk over mijn groei naar gelijkvormig­heid aan de Here Jezus Christus zal ik inderdaad bij Gods genade moeten begin­nen. "Van­zelf­sprekend", zijn we nu mis­schien geneigd te zeggen. Vormt 'genade' niet de kern van ons christelijk ge­loof? Ja, maar waar­om kwam J.I. Packer ten aanzien van veel chris­tenen dan tot de volgende sombere conclusie?:

Praat je met hen over de verwarming van het kerkge­bouw of het optreden van de dominee, dan tonen ze alle aan­dacht. Maar praat je met hen over genade, "dan is hun houding een en al eerbiedige onwetend­heid".


Is ook dat herkenbaar? Duizelt het mij nog wel eens als ik eraan denk hoe genadig God mij is? Of is 'genade' voor mij een ietwat uit­gesleten begrip geworden? In dat geval mogen we bedenken dat Pau­lus zijn brief aan de Romeinen niet schreef aan heidenen, maar aan christenen, aan "geliefden van God, geroepen heiligen". En juist deze brief is een grote lofrede op de genade. "Geef Mij uw hart", zegt God. Dat wil onder meer zeggen: kennis over God is onvol­doende, er zal in de eerste plaats kennis  van God moeten zijn. Kennis van God, dat is: een levende band onderhouden, 'wandelen met', zoals de Schrift dat noemt, 'houden van'.

Wat kan er gebeuren als de genade in ons bewust­zijn wegzakt naar de verre achtergrond, meer theorie wordt dan praktijk? Dan lopen wij de kwade kans dat ons christelijk leven wordt teruggebracht tot een stelsel van regels om een goede indruk te maken: als ik mij hier en daar nu maar aan houd... Dan ontstaat het risico dat ik bang wordt voor God, want met mijn heiliging boek ik nog zo weinig vooruitgang... Dan kan het gebeuren dat ik zelfvoldaan word. Nietwaar? Aan bepaalde regels kan ik wel degelijk voldoen; ik steel niet, vloek niet, ga twee keer naar de kerk, an­ders dan mijn buurman die 's zondags bij Ajax zit...

En dus: of je nu evangelisch bent of gereformeerd, de gelovige zal steeds opnieuw overweldigd moeten zijn door genade. Want zo niet? De tegenpool van leven uit genade is wetticisme. En als de Bijbel ons ergens tegen waarschuwt, is het dat. De ge­meente van Galatië wilde toch weer via het houden van wet­ten en bepalingen de gunst van God winnen: U bent begonnen met de Geest, eindigt u nu met het vlees?, dat wil zeggen: met menselijke inspanning (Gal. 3:3)? Nu laat u zich toch weer allerlei regels opleg­gen, 'een zelfgemaakte gods­dienst' (Kol. 2:20).

Is dat in ons eigen leven herkenbaar? Geloof ik echt dat ik God nooit teveel om vergeving kan vra­gen? Leef ik - onwille­keurig - toch niet bij een heleboel 'moeten'? Ga ik er echt van uit dat een vroegere zwa­re zonde, die ik tegenover God heb beleden, door God nooit meer in herinnering zal worden ge­bracht? Leef ik elke dag oprecht vanuit het besef dat de HE­RE in Christus echt blij met mij is? Ga ik er heime­lijk niet een beetje van uit, dat ik met mijn lange christen­leven toch een beetje meer recht op de hemel heb dan bij voorbeeld die moor­denaar aan het kruis?

Een 10 krijgen

Wat is genade? Zoals de Bijbel daarover spreekt: ge­nade is een 1 verdienen en een 10 krijgen. Genade is: voor niets gaat de zon op. Genade is: aankomen in een land met louter waarde­loze valuta, en toch een schitterend huis voor je gereed zien staan. Genade is: het unieke van het christelijk geloof. Bij alle andere wereldreligies moet een mens zelf eerst iets machtig wor­den, zelf iets verdienen om... Maar de christen weet: mijn recht­vaardiging en heiliging beide zijn door Je­zus Christus vol­bracht. Hij in mijn plaats.

Maar waarom is die genade nodig? Is het dan zo slecht met mij gesteld? Wat dacht u? Laten we eens enkele bijbelse groten in Gods koninkrijk noemen: Job, Jesaja, Pe­trus, Paulus. En toch: Ik walg van mijzelf (Job 42:6). Ik ben onrein van lippen (Jes. 6:5). Ik ben veel te slecht om bij U (de Here Jezus) in de buurt te zijn (Luk. 5:8). Onder de zondaren neem ik de eerste plaats in (1 Tim. 1:15). En waar­om? Omdat deze 'groten' God hadden leren kennen, tegenover zijn heilig­heid hadden gestaan. Hoe dichter bij Hem, hoe meer de Heilige Geest mij mijn zonden doet ken­nen.

Het is de afgelopen tijd - mede in verband met de beweging van de 'Toronto-zegen' - al vaker gezegd: een bijbelse opwek­king gaat altijd gepaard met diep zondebesef. In dit verband heeft het onlangs ook in dit blad besproken boek 'Toon mij nu uw heerlijk­heid (over de noodzaak van opwekking)' van Martin Lloyd Jones diepe indruk op mij gemaakt. En als je eerlijk tegen­over jezelf bent, weet je het ook wel: Acht ik de ander echt uitnemender dan mijzelf? Heb ik zelfs mijn vijanden lief? Ben ik tegenover anderen toch niet voortdurend bezig met zelfbescher­ming? Ben ik nederig, vredelievend, zachtmoedig, vol lief­de?

"Zalig de armen van geest", zegt de Here Jezus. Dat is: Gelukkig zij die 'gebroken en verslagen' over hun schuld en zonde naar het Kruis zijn gegaan. Niets staat de toegang tot de verlossing zo in de weg als hoogmoed, trots, zelfvoldaan­heid. Logisch toch? Want als ik het goed met mijzelf heb getroffen, denk ik Christus niet zo hard nodig te hebben.

Overweldigende boodschap

En als we dan een duik nemen in de oceaan van genade, in de wereldzeeën van Gods liefde? Ik ontdek dan in ieder geval vijf dingen:

1) Gods genade is bovenmenselijk

Genade is gratis, maar niet goedkoop. Het grote wonder van kerstfeest is dat het Woord vlees (mens) is geworden. Chris­tus, de eniggeboren Zoon, de tweede Persoon van God, stierf aan het kruis. Hij is de Logos, het Woord waardoor alles werd gescha­pen. En bedenk dus: Hij die onze schuld op zich nam, is eeuwig. Zijn kracht komt van buiten deze wereld, is niet menselijk, maar Godde­lijk. Daardoor kan Hij goedmaken wat wij kapot maakten. Niets is te groot, te machtig, te moeilijk voor Hem.

Is dat geen geweldig bemoedigende gedachte: Als Hij mijn vriend is... Toen Petrus naar Jezus keek... Toen Jezus deze disci­pel toeriep: "Kom...", toen liep Petrus zelfs over water. Alleen God kan de kringloop van de zonde doorbreken. En Hij heeft dat gedaan.

2) Gods genade is totaal

Een van de meest indrukwekkende boeken over het totale karak­ter van Gods genade is Het normale christelijke leven, een bespreking van Romeinen 1 t/m 8 van de Chinees Watchman Nee. Watchman Nee benadrukt: het bloed van Christus maakt ons schoon van wat wij hebben misdaan. Geloof dat: God staat weer aan onze kant. Denk eens aan David: overspel, moord. Denk aan Petrus: verloochening. Denk aan Zacheüs, de 'NSB-er'. Zonden! Weg zijn ze, verge­ven. De oceaan van genade in. Chris­tus' bloed legt satan het zwijgen op (Rom. 8:33,34). Mijn geweten wordt weer rustig (Hebr. 10:22).

Watchman Nee benadrukt voorts dat het kruis van Christus van ons nieuwe mensen heeft gemaakt. Want wie was ik? Ik was 'in Adam', dat wil zeggen: God zag mij als zondaar. Maar wie ben ik nu? God ziet dat die oude Adam-mens van mij is gestor­ven: meegegaan met Christus de dood in. Hij ziet dat ik nu 'in Christus' ben: opgestaan met Hem, als een nieuwe mens (Rom. 6:4-6; Kol. 3:1-3; Gal. 2:20). Dat is dus: in Christus ben ik perfect, volmaakt! Zelfs mijn heiliging - dat is: alles wat ik nog verder in mijn leven zal doen - is door Christus verdiend (1 Kor. 3:30; Hebr. 10:9,10). Hoe is het mogelijk!

3) Gods genade hangt niet van mij af

God houdt niet van mij, omdat ik van God houd. Als het goed is, is het net andersom: ik houd van Go­d omdat Hij eerst zoveel van mij hield. Het is net zoals God tegen Israël zei: Jullie vormen in feite een klein en ellendig volk (Deut. 7). En toch: Ik heb jullie uit­gekozen. Ik houd van jullie. Ik heb je lief. Ik houd van je omdat ik van je houd.

In Romeinen 6:14 zegt Paulus: U valt niet meer on-der de wet die gehoorzaamheid eist, maar onder de genade van God. Wat betekent dat? Het bete­kent: we kunnen de wet onmogelijk hou­den. De wet heeft iets onbarmhartigs. Terwijl ik misschien maar 40 kilo kan optillen, eist de wet: 200 kilo, 2000 kilo. En de wet is er echt niet om met tillen te helpen. Dus als ik echt denk dat het houden van de wet mij zal red­den... Als ik echt leef vanuit de gedachte dat ik tegenover God iets moet preste­ren...

Wat een tragiek dan, want de wet voert heerschap­pij over ons, zolang wij leven (Rom. 7:1). We zijn, met andere woor­den, met de wet getrouwd. Zo wordt de wet onze ondergang. We kunnen alleen worden ge­red als dat huwelijk wordt ontbonden. Pas gered als één van de huwe­lijkspartners gestorven is. Maar de wet sterft niet! Wie wel? Ik! In Christus. Ik ben met Hem gestorven, en ook weer opge­staan, levend geworden. Nu ben ik met Hem getrouwd. Ben ik nu beter af? Eist Christus niet nog veel meer van mij dan de Farizeeërs: "Zeg geen "sukkel", kijk geen vrouw aan om haar te begeren, wees ook diep van binnen zuiver."? En nee: dat kan ik niet.

Maar nu het grote verschil: Christus helpt mij wel. Ster­ker: 2000 jaar geleden heeft Hij aan alle eisen voldaan. Daarom zal geen wet mij veroordelen. Want nu ben ik getrouwd met de genade.

4) Gods genade is voor de zondaar


Ja, natuurlijk, zijn we misschien geneigd te zeggen. Maar als ik het nu eens echt tot mij laat doordrin­gen... Mijn behoud is niet een gevolg van het feit dat ik, als zondaar, God ben komen opzoeken. Het was andersom: Hij zocht mij op, toen ik nog zondaar (vijand) was (Rom. 5:8). Christus kwam om het ver­lorene te zoeken (Luk. 19:10). Niet u hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen (Joh. 15:16). Zo is het altijd geweest.

Vlak nadat Adam en Eva hebben gezondigd, en zij echt nog niets goeds hebben gedaan... God begint kleren voor hen te maken. Israël wordt door God beschreven als een groep mensen die van jongs af deed wat kwaad is in Mijn ogen (Jer. 32:30). Maar vlak daarna zegt de HERE: Zij zullen Mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn (...) Ik zal een eeuwig verbond met hen sluiten, waarin Ik hun beloof hen nooit in de steek te zullen laten (Jer. 32:38).

En de Here Jezus? Hij bekommerde zich om een Samaritaanse vrouw, die het met de ene na de andere man hield. Hij pikte Zacheüs, een landverrader, uit de boom: Ik ben gekomen om verdwaalden te red­den (Luk. 19:10).

5) Gods genade is blijvend

De Here Jezus zegt: God wil niet dat Ik één van deze mensen, die Hij aan Mij heeft gegeven, ver­lies... (Joh. 6:39). Begrijp ik dat? Het betekent: Als ik de genade niet eerst zelf heb verdiend - en zo is het toch? -, dan kan ik die genade door mijzelf ook niet meer verliezen. Met andere woorden: als ik zelf al nooit waardig was voor die genade, kan ik mij ook niet onwaardig maken, zodat ik die genade verlies. Is dat niet overweldigend?

Misschien werpt iemand tegen: als ik die genade nooit meer kan kwijtraken, waarom staan er dan zoveel waarschuwingen in de Bijbel: pas op dat je dit doet en dat nalaat? Het antwoord? In de eerste plaats: er staat nergens dat ik niet kan falen. Er staat wel dat de Goede Herder dat ten opzichte van mij niet doet.

Stel u loopt met uw kleine dochter door een waren­huis. U zegt: "Loop maar wat rond, maar pas op: niet de deur uit, niet de straat op!" U waar­schuwt haar. Betekent dit dat u nooit zult toestaan dat uw kind toch de straat oploopt? Natuur­lijk niet. U wilt uw zoontje of dochtertje opvoeden. Maar omdat u ziels­veel van uw kind houdt, blijft u op haar letten. En dus: als ik - zondig mens - toch de deur uitwil... Dan houdt God mij tegen. Halleluja!

Misschien werpt iemand tegen: als ik de genade niet kan kwijtraken, dan kan ik er dus op loszondi­gen. Herkent u die redenering? Paulus roert deze gedachte aan in de brief aan de Romeinen (6:15). Maar hij verwerpt haar als in feite belache­lijk. Natuur­lijk is die gedachte belachelijk. Ga maar na. Als een mens eerst heeft ontdekt wat genade is... Als een mens eerst heeft gezien hoe groot Gods liefde voor hem is... "U was mij niets schul­dig, maar U gaf mij alles, Uw eigen Zoon." Zo'n mens gaat dan toch van God houden. En er dan maar op loszondi­gen? Nee, er is dan eerder sprake van evangelie-heiliging, van een groei naar gelijkvormigheid aan Jezus Christus. Na zo'n oceaan van genade..


© 1994 George Whitefield Stichting.