Door ds. A.W. Davidse

In de twee voorafgaande artikelen (in GW Bulletin oktober 1994 en januari 1995) werden we bepaald bij het ontstaan van de beweging van het Piëtisme in Duitsland en het Puritanisme in Engeland. De laatste beweging mondde uit in de Methodistische opwekking in het midden van de 18e eeuw in het Verenigd Koninkrijk onder leiding van godsmannen zoals George Whitefield en John Wesley. Whitefield heeft een aantal malen een bezoek gebracht aan de toenmalige engelse koloniën in de nieuwe wereld in Noord-Amerika. Dat brengt ons bij het ontstaan van de zogenaamde 'First Great Awakening' ('Eerste Grote Opwekking').

Reformatie

De Reformatie begon zo'n vijfentwintig jaar nadat Columbus het amerikaanse continent had bereikt. Hij had hiermee een toevluchtsoord geschapen voor de verwarrende tijden die volgden in de oude wereld. Want één van de voornaamste neveneffecten van de Hervorming is geweest dat velen, als gevolg van de onderdrukking, zich genoodzaakt zagen naar de nieuwe wereld te emigreren. Zo ontstonden in het begin van de zeventiende eeuw de eerste protestantse nederzettingen aan de atlantische kust van Amerika. De meeste immigranten hadden een calvinistische achtergrond. De welbekende 'Pilgrim Fathers', die in 1620 in Massachusetts aan wal gingen, behoorden tot de puriteinen, die de engelse staatskerk hadden verlaten en enige tijd in Holland kerkelijk asiel hadden gevonden. Na hen kwam een stroom van puriteinen naar de nieuwe wereld. Zij hadden de Anglicaanse kerk van binnenuit willen zuiveren en willen ontdoen van allerlei roomse elementen. Door de katholisering van de kerk onder leiding van het engelse koningshuis werden zij gedwongen het land te verlaten.

Vervolgens stroomden duitse protestanten, die hoofdzakelijk tot de Lutherse kerk behoorden, Amerika binnen. Zij waren op drift geraakt door de vervolging in de Palts. Toen William Penn hen uitnodigde naar zijn kolonie Pennsylvania te komen, staken zij bij duizenden tegelijk de Atlantische Oceaan over. Onder hen waren niet alleen Luthersen, maar ook Moraviërs, Dopersen en Schwenckfeldianen. Zij introduceerden een nieuw element in het amerikaanse christendom, dat tot dan toe gedomineerd werd door het calvinistische Puritanisme. Zij hadden al de invloed van het Piëtisme ondergaan.

Verval

In het begin van de achttiende eeuw begon het geestelijk verval. Het enthousiasme van de eerste generaties emigranten had geen stand kunnen houden. De strijd om het bestaan - zowel geestelijk als fysiek - had onder de eerste 'settlers' een vechtlustige mentaliteit geschapen. Maar door de toenemende handel en welvaart ontstond er een sterk materialistische instelling. Het puriteinse ideaal zwakte af. Werden voorheen enkel diegenen tot de kerkelijke gemeenschap toegelaten die blijk gaven van een oprechte levenswandel, later was het voldoende geworden dat men zich niet al te schandalig gedroeg. Goed gedrag had geestelijke wedergeboorte vervangen.

Vele voorgangers klaagden openlijk over de treurige situatie in de kerk. Toen in 1727 een aardbeving het gebied in Boston teisterde, werd dit weliswaar als een teken van het oordeel van God gezien en bracht het enige inkeer teweeg, maar de opleving was slechts van korte duur. Droefgeestig verklaarde men: "Alleen de ergste aardbevingen kunnen ons nog even wakker maken. Wij zijn meer dan ooit in een doodslaap gevallen."

Aanloop tot de Great Awakening

Belangrijk verzet hiertegen werd geboden door een man als Cotton Mather (1663-1727). Hij probeerde de oorspronkelijke geestdrift van de puriteinen en hun idealen te behouden. Zijn theologie was van een zuiver calvinistisch soort, geworteld in de Reformatie. Hij verzette zich tegen de geest van de Verlichting die uit Europa de nieuwe wereld had bereikt. Heel bijzonder daarbij was zijn premillenia-listische eschatologie (de opvatting dat Christus terugkeert voorafgaand aan de stichting van een aards vrederijk). Vanaf 1696 begon hij vurig te bidden voor een geestelijke opwekking in de westerse wereld. Mather was daarbij de overtuiging toegedaan dat Christus' spoedige wederkomst voorafgegaan zou worden door een diep geestelijk verval van het westerse Christendom en een bijzondere uitstorting van de Heilige Geest. Dat laatste zou aanleiding geven tot een geestelijke opwekking, wereldzending en de bekering van het Joodse volk. Hij startte daartoe an informal network of prayer and fellowship to anticipate the millenial reign ("een informeel netwerk van gebed en gemeenschap ter voorbereiding op de komst van het duizendjarig rijk"). Het besef van de noodzaak tot opwekking van het geestelijk leven begon zo langzaam maar zeker door te dringen.

Eén van de pioniers van de opwekking in Amerika is ongetwijfeld Theodorus Jacobus Frelinghuysen geweest (1691-1748). Whitefield schreef later over hem:

Hij is als goed soldaat van Jezus Christus met het grote werk begonnen, dat de Heer, naar ik vertrouw, in deze streken op gang zal brengen.


Frelinghuysen was oorspronkelijk van nederlandse afkomst. Hij had als kind de invloed van het duitse Piëtisme ondergaan. Deze invloed verdiepte zich nog meer toen hij, tijdens zijn studie theologie in Nederland, in aanraking kwam met de kringen van de 'Nadere Reformatie'. Toen hij in de nieuwe wereld aankwam, was hij diep geschokt door de doodse sfeer die zich van de nederlandse emigrantenkerken in New Jersey meester had gemaakt. Hij begon hartstochtelijk de noodzaak van bekering te prediken. De gemeente kwam tot leven en groeide aanzienlijk in aantal. Dat wekte het misnoegen van de amsterdamse kerkeraad op, onder wiens beheer de emigrantenkerken vielen. Eén van de bekeerlingen van Frelinghuysen was Gilbert Tennent. Hij werd predikant in de presbyteriaanse kerk in New Brunswick. Tennent zou later in de voetsporen van Whitefield één van de grote rondtrekkende predikers worden.

Jonathan Edwards

De eigenlijke start van de 'First Great Awakening' vond plaats in Northampton, Massachusetts. De naam van de grote opwekkingsprediker Jonathan Edwards (1703-1758) is onlosmakelijk hiermee verbonden. Al op dertienjarige leeftijd ging hij studeren aan de Yale universiteit. Hij was zoon van een dominee en buitengewoon begaafd. Hij beheerste het Grieks, Latijn en Hebreeuws feilloos en beschikte over een scherpe, analytische geest. Na zijn opleiding werd hij enige tijd pastoraal medewerker in de presbyteriaanse kerk in New York. In 1724 werd hij benoemd tot docent aan de Yale universiteit. Twee jaar later werd hij predikant van de congregationalistische gemeente van zijn grootvader Solomon Stoddard. Onder zijn prediking begon hier rond 1735 de 'Great Awakening'. Tot in details beschreef hij wat er precies gebeurde. Daartoe verbleef hij dagelijks vele uren in zijn studeerkamer. In zijn boek Treatise concerning the religious affections ("Verhandeling over de religieuze gevoelsuitingen") werkt hij één en ander op meesterlijke wijze uit. Edwards was ervan overtuigd dat de opwekking die zich voltrok, een bijzonder werk van Gods genade was. Dit bracht onder de mensen zowel fysieke als geestelijke opwinding teweeg.1

In 1750 werd hij na een lang conflict uit zijn ambt ontslagen. Hij meende dat de gemeente te gemakkelijk ook onbekeerden aan de sacramenten liet deelnemen. Daarop vertrok hij als zendeling naar een dorpje in Stockbridge, om aan de Indianen en blanke kolonisten het Evangelie te brengen. In 1758 werd hij - met tegenzin - president van het Princeton College in New Jersey. Echter, spoedig na zijn ambtsaanvaarding stierf hij aan de pokken, waartegen hij zich wel had laten inenten.

Wat kenmerkte het theologisch denken van Edwards? Allereerst moet opgemerkt worden dat Edwards onverkort vasthield aan het standpunt dat de zonde in wezen openlijke rebellie tegen God is. Bekering betekende voor hem een radicale verandering van het hart. Deze verandering kon onmogelijk door de zondige mens zelf bewerkt worden. Dat was het absoluut soevereine werk van Gods almacht. Verder benadrukte Edwards het feit dat een orthodoxe geloofsleer zich niet moest beperken tot het rationeel verstaan van de dingen Gods, maar ook gepaard moest gaan met 'een aanraking van het hart'. Zonder dat laatste bleef het geloof een dode orthodoxie: "Nothing more than what the unregenerate man can know through natural reason" ("niets meer dan dat wat de niet-wedergeboren mens ook al door de natuurlijke rede kan kennen").

Deze zogenaamde 'religious experience' ('religieuze ervaring') of 'sense of the heart' ('hartservaring') was één van de centrale thema's uit zijn denken. In 1727 had Edwards zelf zo'n geestelijke ervaring. Hij beschreef dit in zijn werk: Personal Narrative ("Persoonlijke vertelling"), een juweel van een boek, zowel geestelijk als literair. Een citaat:

Op 12 januari 1723 wijdde ik mijzelf plechtig toe aan God. Ik schreef het ook op. Ik gaf mijzelf en al wat ik had aan God. Om ook in de toekomst in geen enkel opzicht van mijzelf te zijn. Om mij te gedragen als iemand die niet het recht had in enig opzicht zichzelf te zijn. Plechtig beloofde ik om God als mijn deel en mijn geluk te aanvaarden, niets anders op het oog te hebben om enig geluk aan te ontlenen. Zijn wet als de voortdurende regel voor mijn gehoorzaamheid te aanvaar-den. En ik beloofde tot het einde van mijn leven tegen de wereld te strijden en tegen het vlees en de duivel.


Dat juist Edwards' optreden zulke grote gevolgen had, kwam vooral door zijn diepe theologische inzichten en door het verslag dat Edwards zelf van de gebeurtenissen maakte. In zijn boek: A Faithful Narrative of the Surprising Work of God in the Conversion of Many Hundreds of Souls in Northampton and the Neighbouring Towns ("Een getrouw verslag van het verbazingwekkende werk van God in de bekering van vele honderden zielen in Northampton en de naburige plaatsen") (In het nederlands: Die God leeft Nog!, vertaling W. van Vlastuin) wordt hierop ingegaan.

Hoogtepunt

Rond 1740 bereikte de opwekking een hoogtepunt. In dat jaar bezocht George Whitefield de engelse koloniën voor de tweede keer. Hij hield er een tournee van zes weken. Mede als gevolg daarvan verspreidde de opwekking zich op spectaculaire wijze. Omdat de kerkgebouwen te klein bleken te zijn, ging Whitefield, net zoals hij dat in Engeland deed, in de open lucht prediken. Soms had hij een gehoor van 20.000 mensen. Overal kwamen mensen tot geloof. Overal werden huissamenkomsten gehouden en 'religious societies' ('godsdienstige gezelschappen') opgericht. Kerken van allerlei signatuur werden door zijn bediening beïnvloed. Deze opwekking werd niet enkel gevoed door campagnes van rondtrekkende predikers zoals Whitefield, maar ontstond vooral ook door de opwekking die zich voltrok onder de predikanten. "De reden waarom de gemeenten zo doods geworden zijn", verklaarde Whitefield onomwonden, "is, dat doden er het woord bedienen." Echter, omdat de doden weer tot leven kwamen en zij op hun beurt erin slaagden de gemeenten te bezielen, verspreidde de opwekking zich razendsnel.

Historisch onderzoek

Opwekking is een soeverein werk van God. Dat wil niet zeggen dat het geheel buiten mensen omgaat. Integendeel. God gebruikte grote godsmannen als Mather, Tennent, Edwards, Whitefield en vele anderen in zijn dienst. In een periode waarin de Kerk van Jezus Christus op het amerikaanse continent in hopeloos verval was, bracht de Geest van God opnieuw "de dorre doodsbeenderen tot leven". Historisch onderzoek van de First Great Awakening is van groot belang, ook voor onze tijd. Dit geldt vooral daar waar deze beweging ons duidelijke toetsingscriteria aanreikt met betrekking tot geestelijke ervaringen (belevingen, aandoeningen, affecties). Maar historisch onderzoek is ook van belang daar waar de First Great Awakening een theologische basis legt voor een hoopvol toekomstperspectief, waarbij de wederkomst van Christus in verband gebracht wordt met zending en de bekering van het joodse volk.


1. In 1779 verscheen van bovengenoemd werk een nederlandse vertaling onder de titel Verhandeling over de godsdienstige hartstochten. Misschien is het ergens nog antiquarisch te verkrijgen.

Literatuur
- Christianity in America; a handbook [Grand Rapids: Eerdmans Publishing, 1983].
- Iain H. Murray, Revival and Revivalism, the Making and Marring of American Evangelicalism, 1750-1858 [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1994].
- Handboek van de geschiedenis van het Christendom [Den Haag: Voorhoeve, 1979].
- Jonathan Edwards, Die God leeft nog!
[F. Hardeman-Ede, 1987].
- Jonathan Edwards, The Religious Affections [1746; Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1994].
- Jonathan Edwards, A Narrative of Surprising Conversions, in: Jonathan Edwards on Revival [Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 1994].


© 2005 George Whitefield Stichting.