door drs. E. Timmerbeil-Snel
           
INLEIDING

Het is frappant dat reeds in de dagen van de apostel Paulus de verleiding bestond het evangelie aan te passen aan het levensgevoel en de filosofische bagage van de hoorders. Ook nu moeten wij erop bedacht zijn dat dit kan gebeuren. Immers, mystieken gnostiek doen weer van zich horen, na jaren lang ondergedoken te zijn geweest. Ze vormen beiden de wortels van de nieuwe spiritualiteit, de nieuwe religiositeit1. Mystiek en gnostiek zijn zusje en broertje van elkaar, in die zin dat beiden er naar verlangen zich met God te verenigen op basis van een zelfde, wezenlijke identiteit. Omdat mystiek en gnosis woekerplanten zijn die zich hechten aan de tijdgeest, dringen ze alle gebieden van het leven binnen, dus ook alle gebieden van het christelijk leven. Ze zijn gevaarlijk, ze zijn dwaalleringen, ze verhullen beide hun kern, namelijk dat de echte werkelijkheid in de mens zelf te vinden is, dat hij zelf een soort god is, zodat de werkelijkheid om de mens heen een illusie wordt, schijn wordt. Het innerlijk, het onbewuste is dan de bron van alle kennis en ervaring. De postmoderne mens lijkt op Narcissus, die over zijn eigen spiegelbeeld gebogen stond en daarop verliefd werd en die tenslotte in het water verdronk. Het wezen van verleiding is onwetendheid en dit is zo dubbel. Wanneer wij niet meer het kruis van Jezus Christus en Zijn opstanding uit de doden voor ogen hebben, de boodschap van het evangelie, dan verdwijnt schuld en zondebesef. Wij blijven dan onwetend ten opzichte van dwaalleringen, omdat wij uit Gods Woord niet meer willen leren hoe de mens, ook na zijn bekering, nog steeds in elkaar zit. Wij zijn dan meer op de mens gericht dan op God en wij bemerken dat niet eens! Het dubbele bestaat hierin, dat ook in de gnostiek de mens onwetend is ten opzichte van zijn innerlijk, zoals wij verderop zullen zien. Om nu te kunnen onderscheiden tussen wat van God is en wat dwaalleer is, zullen wij hieronder uitgebreid ingaan op het verschijnsel van de gnosis, het wezen en de structuurvan de gnosis en tenslotte de postmoderne opleving van de gnosis, samen met die van de mystiek. Het is misschien taaie kost, maar het loont de moeite om te weten waar de gevaren verscholen liggen. De gnostische terminologie lijkt heel veel op de christelijke, maar heeft een totaal andere inhoud. Het kan ook voorkomen dat wij zaken herkennen, maar dan moeten wij onszelf de vraag stellen in hoeverre ook wijzelf gnostische karaktertrekken vertonen!

VERSCHIJNSEL GNOSIS: naam, oorsprong en bronnen

1.1. definitie gnosis

Wat is gnosis? Gnosis is het Griekse woord voor ‘kennis, inzicht'. Gnosis is ‘kennis' die tegelijkertijd een verlossende, bevrijdende werking heeft. Gnosis is kennis als gevolg van openbaring of innerlijke verlichting; gnosis is esoterisch van karakter, dat wil zeggen, staat alleen ter beschikking voor ingewijden. De inhoud van deze ‘kennis' is primair religieus, voor zover deze cirkelt om de achtergronden van mens, wereld en God, maar ook omdat deze niet op eigen onderzoek berust, maar op een hemelse bemiddeling. Deze geschonken kennis kan reiken vanaf een fundamenteel inzicht in de goddelijke natuur van de mens, in zijn oorsprong en in zijn toekomst tot aan een heel systeem. Alle gnostische leerstelsels zijn in een of andere vorm een stuk van de verlossende kennis, die het object van de kennis (de goddelijke natuur), het middel van de kennis (de verlossende gnosis), en degene die kent, in zich verenigt. Met andere woorden, gnosis is een kennis van goddelijke geheimenissen die aan een elite voorbehouden is. De term gnosis is altijd gebruikt als kenmerk van deze algemene verlossingsreligie. Eerst in de achttiende eeuw komt de term gnosticisme in zwang, die een devaluerende klank heeft. Deze term wordt in eerste instantie gebruikt voor de zogenaamde christelijk gnostische systemen van de tweede en derde eeuw. Gnosis als term wordt gebruikt om alle gnostische leerstelsels samen te vatten die de nadruk op ‘kennis' leggen. Gnosticisme is dan een bijzondere vorm van gnosis, van de eerste eeuwen na Christus.2 De term gnostiek wordt vooral nu gebruikt.

1.2. Nieuwe Testament en gnosis

Reeds het Nieuwe Testament waarschuwt voor de leerstellingen van de ‘valse gnosis', vanaf de eerste brief aan de Korintiërs tot en met de laatste brief van Judas.3 De Kerkvaders stellen deze ‘valse gnosis' tegenover de ‘ware gnosis' van de Kerk. De vertegenwoordigers van de ‘valse gnosis' noemen zichzelf dikwijls gnostici, dat wil zeggen ‘wetenden, kennis bezitters'. Iemand die gnosis heeft, is een verloste, een wezen dat van boven afkomstig is. De onwetende daarentegen is iemand, die aan de vergetelheid en aan de vernietiging ten prooi valt. De onwetendheid en ook het geloof staat tegenover het weten van de gnosticus. Juist deze tegenstelling van ‘geloof' en ‘weten' is één van de hoofdthema's in de discussie van de Kerk met de gnostische ketterij geweest.4 Dit zien wij ook nu gebeuren in die zin dat de meest ‘geleerde' interpretatie van bijbelteksten het wint van een eenvoudig geloven van wat Gods Woord leert. Geloof is dan te goedkoop, te banaal, niet geheimzinnig, niet mystiek, niet visionair genoeg.

De ‘kennis' van de gnostici, waarmee dus het eenvoudige christelijke geloof gecontrasteerd wordt, heeft geen rationeel karakter. Gnosis betekent bij uitstek kennis van God, kennis van iets dat van nature onkenbaar is en daarom zelf niet van natuurlijke aard. De gnostische ‘kennis' heeft niet te doen met het objectieve, zoals in de rationele kennis van filosofie of wetenschap, maar met het bijzondere, het subjectieve. God, het laatste ‘object' van de gnosis, is echter voor de gnosticus, de kenner, niet objectief, maar bijzonder, subjectief: de kenner wordt omgevormd in een deelhebber aan de goddelijke existentie. Gnosis is dus in laatste instantie verlossing, omdat kennis en het ontvangen van het gekende samenvallen: slechts door het ontdekken van zijn goddelijke vonk, verlost de gnosticus zichzelf.5

1.3. Ontstaan gnosticisme

Over het ontstaan van het gnosticisme zijn de meest tegenstrijdige theorieën ontwikkeld. De oudste kerkvaders, en onafhankelijk van hen Plotinos, hebben de nadruk gelegd op de invloed die van Plato en van de Griekse filosofie in het algemeen op het christelijk denken is uitgegaan. Moderne geleerden hebben oosterse oorsprongen naar voren gebracht, in combinatie met joodse en christelijke elementen. Aangezien het gnosticisme een syncretistisch product is, dat wil zeggen een melange is van allerlei leringen en systemen, kan elke theorie in de bronnen steun vinden. Het autonome wezen van het gnosticisme is echter nieuw: gnosis als een praktisch, verlossingschenkend begrip.6

Tot aan de negentiende eeuw waren de enige bronnen waarover men kon beschikken om de gnosis te reconstrueren, de polemische geschriften van de kerkvaders.7 De overwinning van de Kerk had namelijk vanzelf geleid tot het verdwijnen van de gnostische originelen. Deze polemische geschriften worden secundaire of afgeleide bronnen genoemd. Hiertoe wordt ook de verhandeling van Plotinos gerekend.8 Na de derde eeuw vinden wij als bronnen de weerleggingen van het manicheïsme, o.a. van Augustinus. Ook behoren sommige van de mysteriegodsdiensten van de late oudheid tot de gnostische kring, alsmede gnostische informatie in de rabbijnse en islamitische letteren. Pas sinds de negentiende eeuw beschikken wij over primaire of directe bronnen. Door vondsten groeit hun aantal nog voortdurend aan.9

De meest spectaculaire vondsten waren die te Qumran in het jaar 1947 aan de westoever van de Dode Zee en die te Nag Hammadi in 1945 in Egypte. Het betreft originelen uit de tweede en derde eeuw, de zogenaamde klassieke tijd, zodat men nu de originelen kan vergelijken met de christelijke critici uit diezelfde tijd.10 De betekenis van deze vondsten komt neer op het volgende.De nieuwe vondsten stellen geleerden in staat om meer dan tot nu toe het door de kerkvaders overgeleverde beeld en materiaal van de gnosis te controleren. De vondsten representeren een veelvoud aan gnostische denkwijzen en gedragswijzen, veel meer dan vermoed werd. Tegelijkertijd vertonen de vondsten een verwevenheid van gnosis en christendom, maar ook een onafhankelijkheid van elkaar. De stelling van een niet-christelijk ontstaan van de gnosis vindt in dit laatste een bevestiging. Verder wordt uit deze vondsten de strijd van de kerkvaders nog meer begrijpelijk, omdat de gnosis in haar christelijke vorm zichzelf als de juiste uitleg van het christendom heeft gezien. Ook het aandeel van joodse tradities en voorstellingen aan het ontstaan van de gnosis wordt nu nog duidelijker en bewijskrachtiger. Tevens is het aandeel van het Griekse denken, vooral wat betreft de filosofische (platonische) richting, beter te beoordelen. Tenslotte beloven de vondsten het omstreden probleem van de gnostische verlosserfiguur en diens verhouding tot de christelijke tot een verdere oplossing te brengen. De stelling van een voorchristelijke of niet-christelijke verlosservoorstelling in de gnosis wordt hiermee als juist bewezen. 11

WEZEN EN STRUCTUUR VAN DE GNOSIS

2.1. Gnostisch Wereldbeeld

De korte schets die wij hierboven gaven van de bronnen en de vondsten geeft een idee van het brede geografische en taalkundige verspreidingsgebied en van de grote verscheidenheid van groeperingen. De grote systeembouwers zoals Ptolemaeus, Basilides en Mani hebben speculatieve systemen uitgewerkt, die tegelijkertijd oorspronkelijke scheppingen zijn en toch ontwikkelingen en variaties van bepaalde hoofdthema's: deze thema's bijeen genomen, vormen dan de zogenaamde eenvoudige basismythe. Op een lager intellectueel niveau wordt dezelfde basisinhoud meegedeeld in vertellingen, vermaningen, praktische richtlijnen (morele en magische), gezangen en gebeden. Hieronder volgt een overzicht van de voornaamste gnostische leerstellingen.12 Tezamen vormen zij de gnostische wereldbeschouwing of het gnostische wereldbeeld.

2.2. THEOLOGIE

negatieve theologie

De hoofdkaraktertrek van het gnostische denken is een radicaal dualisme, waardoor de verhouding van God en wereld beheerst wordt en in overeenstemming daarmee ook die van mens en wereld. De godheid staat absoluut buiten de wereld, haar natuur is volkomen vreemd aan die van het heelal, dat noch door God geschapen werd, noch door hem bestuurd wordt en van welk heelal God de volkomen antithese is: tegenover het goddelijk rijk van het licht, verafgelegen en in zichzelf genoeg, staat de kosmos als het rijk van de duisternis. De wereld is het maaksel van lagere machten. Deze, hoewel zij indirect van hem afstammen, kennen toch de ware God niet en in de kosmos waarover zij heersen, staan zij zelfs de kennis aangaande hem in de weg. De transcendente God zelf is voor alle schepselen verborgen en is met natuurlijke middelen niet te kennen. Kennis van hem komt alleen door bovennatuurlijke openbaring en verlichting tot stand en kan slechts in negatieve termen onder woorden gebracht worden.13

 KOSMOLOGIE en KOSMOGONIE
(resp. leer van de bouw van het heelal en leer van het ontstaan van het heelal)

gnostisch wereldbeeld

De gnostische mythe is eigenlijk een eenheid van Kosmogonie, Antropogonie en Soteriologie (resp. de leer over het ontstaan van het heelal, de mens en de leer over de verlosser). Deze mythe geeft dan het verlossende antwoord op de vragen die de mens bewegen: Wie waren wij? Wat zijn wij geworden? Waar waren wij? Waarin zijn wij geworpen? Waarheen gaan wij? Waarvan zijn wij verlost?14 

De gnostische mythe schildert de weg van boven naar beneden, en pas in tweede instantie de weg terug. Hij begint bij de onkenbare God en voert dan via een dramatische breuk in de goddelijke wereld naar de schepping van de kosmos en de mens, en vervolgens van de openbaring van de ware toestand van de mens naar zijn terugkeer in de goddelijke wereld.15 Er bestaat een beschrijving van een tekening van het gnostische wereldbeeld, het zogenaamde diagram van de Ofieten (=slangenaanbidders)16, van de hand van Celsus (gnosticus), als ook van zijn criticus Origenes, gereconstrueerd door H. Leisegang. Daaruit kunnen wij zien de voor de meeste gnostische sekten maatgevende driedeling van de kosmos in het goddelijk rijk van het licht, het tussenrijk en de aardse wereld met de haar insluitende sterren en planetensferen, afgesloten van het bovenste rijk door de wereldslang, de Leviathan. Laten wij eens kijken naar dit diagram, de tekening van het gnostische wereldbeeld, de driedeling in de kosmos:

De aarde, volgens het geocentrische systeem in het middelpunt van de kosmos, is voor de gnostici de binnenste kerker van een reusachtige gevangenis. Rondom en boven de aarde bevinden zich de kosmische sferen, zeven sferen van planeten en daarbuiten nog een achtste, die der vaste sterren. De sferen zijn de zetels van de archonten , de planeetgoden. De archonten regeren gezamenlijk over het heelal in zijn geheel en ieder afzonderlijk heerst in zijn eigen sfeer als gevangenbewaarder van een kosmische gevangenis. Hun tiranniek wereldbewind draagt de naam: heimarmenè, universeel fatum. Meestal gelden de archonten ook als de scheppers van de wereld; soms is de rol van schepper voorbehouden aan de aanvoerder, de demiurg. De archonten proberen de zielen die na hun dood omhoog willen stijgen, de doorgang te versperren, om te verhinderen dat zij aan de wereld ontsnappen en tot God terugkeren.

Het tussenrijk wordt vaak voorgesteld als het rijk van de vaste sterren, dat een overgang vormt van duisternis naar licht.

Daarboven ligt dan het rijk van het licht of van de onbekende God met het pleroma van engelen en andere hemelse wezens.

De onbekende God staat aan de top van het zijn, die een Zijn-in-beweging kan worden genoemd, omdat deze God zich moet ontplooien, meer kennis moet krijgen van zichzelf. Uit die beweging ontstaat het pleroma, het lichtrijk, gevuld met aionen, lichtwezens, die aspecten van de onbekende God vormen.

De onbekende God is androgyn, mannelijk en vrouwelijk tegelijk, of een monade, een eenling, waaruit een mannelijk-vrouwelijke kracht voortkomt, wiens mannelijk gedeelte Antropos heet en de vrouwelijke kracht Sophia.17

In de goddelijke wereld van de onbekende God, ontstaat een lek. Dat lek wordt veroorzaakt door het falen van een der goddelijke aionen, Sophia. Sophia wil een werk alleen, zonder haar paargenoot, doen. Wat zij voortbrengt is onvolkomen, omdat ze het zonder haar paargenoot gemaakt heeft. Dit voortbrengsel heet de demiurg, de scheppergod. Deze demiurg heeft helpers, die archonten genoemd worden. De demiurg schept de kosmos.18

Naast het rijk van het licht ontstaat dus een rijk der duisternis, product van een goddelijke tragedie, van een disharmonie in het goddelijk rijk, van een noodlot waarin ook de mens verwikkeld is en waaruit hij bevrijd moet worden.19

De grondervaring van de gnostische mens is die van de absolute kloof tussen hemzelf en zijn situatie in de wereld waarin hij zich geplaatst vindt. Deze grondervaring kwam en komt voort uit de crisis waarmee de algemene cultuur te worstelen had en heeft.20 Het hele gnostische denken berust in wezen op deze grondervaring, op deze vervreemding.21 Op grond van een negatief existentieel gevoel werd zowel het Griekse denken als het christelijk denken negatief beoordeeld. Alle positieve Griekse en christelijke waarden werden en worden omgekeerd. Dat gaf natuurlijk een reactie, zowel van de kant van Plotinos, de grondlegger van het neoplatoonse systeem, als van de Kerkvaders.

Plotinos' Verhandeling tegen de gnostici (Enneaden, II:9) ademt een geest van verontwaardiging, die de antieke kosmosvroomheid voelde ten opzichte van de dwaasheid en de arrogantie van de gnostici, maar onwillekeurig en misschien opzettelijk en voornamelijk ten opzichte van de katholieke kerk.22 Een soortgelijk protest liet ook de opkomende Kerk horen. De bijbelse leer van de schepping en het bestuur van de wereld door God verschafte haar de argumenten tegen de gnostische antithese van God en wereld. ‘Te zeggen dat de wereld een product is van val en onwetendheid, is de grootste godslastering' (Irenaeus, Adv. Haer, II:3,2).23

Het hele wereldsysteem, de kosmos, is dus voor de gnosticus een dwangsysteem, dat hij daarom met de namen duisternis, dood, bedrog, slechtheid omschrijft. De kosmos is de volheid van het slechte. Er is volledig dualisme tussen licht en duisternis, tussen geest en lichaam, tussen goed en slecht.24

ANTROPOLOGIE en ANTROPOGONIE

Mensbeeld

Zoals wij boven gezien hebben, was de oorzaak van het ontstaan van de wereld een lek of breuk in het lichtrijk. Deze wereld is als het ware de negatieve uitdijing van het pleroma, een onwerkelijkheid waarin de mens de eigen goddelijkheid vergeten is en in staat van onbewustheid leeft, waaruit hij enkel door de verlichting van de gnosis gered kan worden.25 Nadat de demiurg de kosmos heeft geschapen, schept hij de eerste aardse mens, samen met zijn helpers, de archonten. Ziel en lichaam zijn van dezelfde materie als de lagere wereld van de demiurg. Het lichaam wordt gevormd als een afbeelding van de goddelijke Eerste Antropos en wordt bezield met de begeerten en hartstochten. Ziel en lichaam zijn dus onderworpen aan de heimarmenè, het tirannieke bewind van de archonten. Opgesloten in de ziel zit de geest of het pneuma, ook wel de vonk genoemd. Deze is een deel van de goddelijke substantie van het lichtrijk. Evenals de mens in de macrokosmos ingekapseld zit in zeven sferen, zo is in de menselijke microkosmos het pneuma op zijn beurt ingekapseld in zeven zielengewaden, die van de sterren afkomstig zijn. Het gevangen pneuma, onbewust van het eigen Zelf, onwetend, ingeslapen, zwijmeldronken door het vergif van de wereld, heeft ondanks de boze machten toch een verbinding met het lichtrijk. Deze verbinding wordt ook wel de transcendente laag van de mens genoemd, ook wel de innerlijke mens, het Zelf, Ik, vonk.26

De idee van de val van een hemels wezen en diens verstrooiing of versplintering als vonken van licht over de aardse wereld, is één van de grondvoorstellingen van de gnosis. De geest, die een deel van het licht uitmaakte, viel in de wereld of in het lichaam. Het licht viel in de duisternis! De eigenlijke val is prekosmisch en heeft twee consequenties: de ene is het bestaan van de wereld als zodanig, de andere de conditie en het lot van de afzonderlijke zielen in de wereld.27

De gnostische antropologie heeft dus twee lagen: de mens is in de grond van de zaak een tussenwezen. Met zijn lichaam en ziel behoort de mens tot de kosmos, de wereld, tot het rijk van de duisternis, maar met zijn geest (pneuma, vonk) tot het rijk van het licht. Hierin zien wij dus weer duidelijk het gnostisch dualisme. Er is een nauwe, wezenlijke verwantschap tussen het lichtrijk, de onbekende androgyne God en de kern, de geest, van de mens. Deze verhouding wordt gezien als een soort gelijkenis, als een beeld, naar analogie van de bijbelse verklaring. De aardse mens is een beeld van het goddelijk Oerbeeld. Deze gnostische leer is vaak zeer complex en kan teruggebracht worden tot twee grondtypen: in het eerste geval is het hoogste Wezen zelf de eerste of oermens (Antropos), die door zijn verschijnen aan de wereldscheppende machten een voorbeeld of model voor de schepping van de aardse mens geeft; in het andere geval brengt de hoogste God een aan hem wezensgelijke mens (zoon des mensen) voort, die dan het oerbeeld is van de aardse mens.

Achter deze voorstelling van de goddelijke mens gaat de revolutionaire geest van de gnosis schuil. De mens krijgt in de gnosis een nieuwe, hogere status in de metafysische orde, in de zijnsorde. De mens verhoogt zich tot een God van het lichtrijk, die eerder en verhevener is dan de schepper van de wereld, de demiurg. Omdat de mens in zijn kern goddelijk is, overtreft de mens de schepper van de wereld, die tot het rijk van de duisternis behoort. Bovendien bestaat de mens reeds eerder, als eerste mens, als oerbeeld, als onbekende God.

Vaak wordt Psalm 82:6 aangehaald waar staat: Gij zijt goden, ja, allen zonen des Allerhoogsten. De ware godskennis begint met het inzicht van de mens als van een wezen dat met God verwant is. De boom van de kennis in het paradijs gaf, volgens verschillende gnostische teksten, aan Adam zijn passende goddelijke positie tegenover de lagere scheppergod, die alleen uit nijd het verbod om van de boom te eten uitgevaardigd had. De paradijsslang fungeert vaak in opdracht van de hoogste God om de eerste mens in het paradijs te onderwijzen!

Zo zien wij hoe de gnosis allerlei elementen, ook bijbelse, bij elkaar sprokkelt om een aannemelijke verklaring te geven voor de vervreemding die de mens in de wereld ondervindt. Tevens maakt de gnosis duidelijk dat zij God als Schepper van hemel en aarde en van de mens minacht, dat zij de mens stelt boven God als Schepper van het heelal, wat neerkomt op de zonde van Lucifer.28

2.5. SOTERIOLOGIE

Gnostische verlossing

De verlossingsleer is gebaseerd op de voorstelling van een goddelijke vonk in de mens, die uit de goddelijke wereld gevallen is in deze wereld, en die weer teruggebracht moet worden naar haar oorsprong.

Het dualisme bepaalt ook hier het karakter van de leer over de verlossing. Zo vreemd als de onbekende God is aan deze wereld, is het pneumatische Zelf temidden van die wereld. Het einddoel van het gnostisch streven is de innerlijke mens vrij te maken uit de wereld en hem terug te voeren naar zijn land van herkomst, de wereld van het licht. Voorwaarde voor deze bevrijding uit de gevangenis van deze wereld is kennis van de onbekende God en van zichzelf, dat wil zeggen, zowel van de goddelijke oorsprong van de mens als van zijn huidige situatie en ook van de wereld. Deze kennis wordt de mens echter onthouden: hij slaapt, is dronken, bedwelmd, verdoofd, kortom hij is onwetend wat betreft zijn oorspronkelijke staat. De mens houdt ervan om te slapen.29

Hoe is die toestand van onwetendheid, van onbewustheid tot stand gekomen? Wij zagen reeds dat de val van een lichtwezen in de wereld van de materie en diens verstrooiing of versplintering als vonken van licht over de wereld, één van de grondvoorstellingen van de gnosis is. Er komt nog bij dat de schepper(s) van de wereld, de demiurg en zijn archonten, de heersers over het rijk van de duisternis, proberen hun slachtoffers gevangen te houden. De onwetendheid van de slaap, de dronkenschap, etc., is de onwetendheid van de mens aangaande haar ware Zelf, haar oorsprong en haar situatie in de vreemde wereld. Het voornaamste wapen van de wereld om de mensen gevangen te houden is de liefde, met name de seksuele liefde, maar vooral de eros, die meer is dan geslachtelijke liefde. Hierdoor wordt de mens van haar ware bestemming afgetrokken en onder bedwelming gehouden. Vaak wordt 1 Joh. 2:15-16 aangehaald!30

Hoe komt de mens uit deze vreemde, vijandige wereld? De strijd tussen weten en onwetendheid wordt ingezet door het lichtrijk. Uit het lichtrijk komt een roep naar de wereld. Deze roep wordt gedaan door een man, die speciaal voor dit doel in de wereld is gezonden: hij is de boodschapper, de afgezant, de vreemdeling. Hij komt om de vonken die over de schepping verstrooid werden weer te verzamelen, bijeen te vergaren. Terwijl de eerste keer het goddelijk licht in de wereld kwam door een val en gevangen genomen werd, komt het goddelijke de tweede keer als overwinnaar van de wereldse machten om de veelheid van vonken, de zielen, weer tot eenheid te brengen.

Het feit dat er een verlosser moet komen om de mens uit de vreemde wereld te bevrijden, veronderstelt dat de mens niet in staat is zelf deze weg van verlossing door alleen maar kennis van het Zelf te vinden. De mens zit zo opgesloten in de gevangenis van de wereld en van zichzelf (de vonk in het lichaam en de ziel), dat hij de weg dwars door alle concentrische sferen heen niet kan forceren. Hiermee wordt in de gnostiek de nadruk niet alleen op zelfverlossing gelegd, maar ook op de rol van een verlosser. Deze verlossing door kennis van het Zelf, gewekt door een verlosser, bevrijdt niet van zonde en schuld, zoals in het Christendom, maar van de wereld en de materie (lichaam).31 

De verlosser in de vorm van boodschapper, vreemdeling, is echter identiek met degene tot wie hij komt. De Vreemde, van buiten, komt tot wie in deze wereld vreemd is. Het wezen van de vreemdeling is identiek met het wezen, de vonk van de mens. De vreemdeling bevrijdt de mens door middel van kennis, openbaring over deze identiteit van vonken.32 De oproep tot ontwaken, die door de vreemdeling, de boodschapper, wordt gedaan, is een soort korte samenvatting van de gnostische leer. Het bevel te ontwaken wordt verbonden met de volgende leerstellige elementen:
1. Het zich herinneren van de hemelse oorsprong en de transcendente geschiedenis van de mens;
2. De belofte van de verlossing;
3. praktisch onderricht hoe de mens zich met de nu verkregen kennis moet gedragen en zich moet voorbereiden op de toekomstige hemelreis. Vaak wordt verwezen naar Efeze 5:14: ‘Ontwaakt, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten'.

De eerste uitwerking van de roep is natuurlijk dat de mens ontwaakt uit de diepe roes van de wereld. De reacties van de mens die ontwaakt kunnen zeer verschillend zijn. Ze gaan van angst, beklag, aanklacht tot vreugde en dankbaarheid en verlangen naar eenheid met het goddelijke.33

Het is duidelijk dat het door de kennis ingezette proces van terugkeer van de lichtvonken uit de duisternis naar het rijk van het licht eerst met de dood verwerkelijkt kan worden, wanneer de geest (de vonk) zich scheidt van het lichaam, de materie. Dan pas zet de eigenlijke verlossing in.

2.6. ESCHATOLOGIE

De hemelreis

De terugkeer van de vonken naar het lichtrijk wordt ook wel de opgang van de ziel of hemelreis genoemd. Voor de gnosis is daarom de dood de dag van de redding of bevrijding. Ook de kosmos zal delen in de bevrijding wanneer de toestand weer zal worden zoals in het begin, omdat de mens zowel als de kosmos zijn ontstaan na een lek of breuk in het lichtrijk. Wanneer dit lek weer gedicht zal zijn, wanneer alle vonken weer uit de wereld zullen terugkeren naar het pleroma, wanneer alles geest zal zijn, licht, dan zal er verlossing zijn voor de mens en de kosmos. Dan is het pleroma weer vol. De weg van de mens naar het lichtrijk is dezelfde weg waarlangs de mens in het begin naar beneden is gekomen. De verlosser baant en toont de weg naar boven. De mens kan zichzelf niet alleen verlossen door middel van openbaringskennis. Hij heeft hulp nodig van een verlosser, omdat alleen deze in staat is door het firmament heen te breken. De archonten, de wereldmachten, proberen namelijk de terugkeer van de ziel te verhinderen. Behalve gnosis, hulp van een verlosser, worden ook praktische hulpmiddelen gebruikt, zoals magische en sacramentele handelingen voor de toekomstige hemelreis. Dit laatste is nodig om de gevangenbewaarders van de sferen te bezweren de ziel door te laten naar het lichtrijk. Ieder station heeft zijn speciaal wachtwoord, dat de ziel moet kennen om doorgelaten te worden.34 Uitgerust met deze gnosis stijgt de ziel na de dood omhoog, laat in iedere sfeer de psychische kledij achter die haar van daaruit aangedaan was: zo, ontdaan van het vreemde, bereikt de vonk dan de godheid aan gene zijde van de wereld en wordt met de goddelijke substantie herenigd.35 Wanneer alle lichtvonken zijn teruggekeerd in het pleroma, tenminste zij die deel hebben aan de verlossing, en zodoende de toestand van het begin weer is hersteld, dan komt er ook een eind aan de kosmos, aan de materie, hetzij door vernietiging, hetzij door insluiting. Ook de boze machten worden gestraft of voor een gedeelte gerehabiliteerd. Het boze wordt dus overwonnen of opgenomen in het goede.36

2.7. ETHIEK

Amoralisme

De gnosis is niet alleen een leer, maar is ook een groep mensen, afgescheiden van de grote massa, met bepaalde gedragscodes. Deze groep bestaat uit pneumatici of volkomenen en psychici of onvolkomenen. De grote massa wordt aangeduid met de naam hylici of heidenen. Samen vormen ze de drie bestanddelen van de mens: pneuma, psyche, hyle. Aan het hoofd van een gnostische groep staat vaak iemand die doorgaat voor een profeet en charismaticus, door Irenaeus mystagoog genoemd.37

Vrouwen schijnen in deze gnostische groepen een belangrijke rol te spelen: in de groep zijn ze praktisch gezien gelijkgesteld aan de man. Theoretisch gezien wordt de vrouw echter ondergeschikt aan de man gemaakt: de vrouw kan slechts verlost worden door zich in een man te veranderen.38 Wij zullen niet verder ingaan op de praktijken van de erediensten. Het enige wat wij daarvan willen zeggen is dat tucht volkomen ontbreekt. Uit de gnostische ethiek of moraal of liever gezegd uit het ontbreken daarvan, kunnen wij opmaken hoe de gnostici in het leven staan.39

Als gnostici onder elkaar, als broeders, zou men nog kunnen spreken van een soort broederethiek, maar dan van een verlossende broederethiek. De afzonderlijke vonken in de broeders eisen dan op grond van deze kern de verlossing van de ander: alle vonken zijn immers identiek, onpersoonlijk, bovenwereldlijk en hun basis is de gemeenschappelijke eenzaamheid in deze vreemde wereld. Men zegt: ‘Heb je broeder lief als je ziel'. Naar buiten toe ontbreekt dus een gnostische ethiek of moraal. De afwijzing van de schepping en het gelijktijdige beroep op het bezit van bovenwereldlijke kennis leidt dan tot het afwijzen van de traditionele zedenleer. Dit uit zich op twee tegenovergestelde manieren: in het amoralisme of libertinisme en in het ascetisme. In beiden drukt zich dezelfde grondhouding uit: protest tegen de eis van de wereld en haar wetgevende heersers, revolutie op moreel gebied.40

De gnostici wijzen echter niet alleen de zedenleer af, maar zij hebben ook minachting voor morele zelfbeheersing in het gewone dagelijkse leven. De polemiek van de kerkvaders licht ons uitvoeriger in over de theorie van het gnostisch libertinisme. Een citaat van Irenaeus (Adv.haer., I:6, 2-3):41
...Want evenals het onmogelijk is dat aardse elementen deel hebben aan de verlossing...evenzo is het onmogelijk dat het geestelijk element (dat zij zelf pretenderen te zijn) aan het verderf ten offer valt, in wat voor handelingen het ook betrokken is geweest. Evenals goud dat in de vuilnis gevallen is, zijn schoonheid niet zal verliezen, maar zijn eigen aard bewaren en de vuilnis niet bij machte zal zijn het goud aan te tasten, evenzo kan niets hen bedriegen, ook als hun daden hen in de vuiligheid deden storten, en niets kan hun geestelijk wezen veranderen. Daarom bedrijven de ‘volmaaksten' onder hen onbeschaamd al die verboden dingen waarvan de Schrift verzekert: ‘die deze dingen doen, zullen het koninkrijk Gods niet beërven...'. Anderen dienen mateloos de lusten van het vlees en zeggen: ‘Gij zult het vlees geven wat des vlezes en de geest wat des geestes is'.'

Zonde als de weg van de verlossing
, de theologische omkering van de christelijke zondegedachte, ziehier het gevolg van een duizelingwekkende vrijheid. Libertinisme heeft zijn alternatief in ascetisme. Beiden gaan terug op dezelfde grondhouding: zich stellen buiten de wereldse normen: vrijheid door misbruik en vrijheid door geen gebruik zijn alternatieve uitingen van dezelfde antikosmische instelling. De één uit zich door verachting van de wereld, de ander door vrees voor de wereld.42 Het is te begrijpen dat de kerkvaders met de gnostische ascese43 moeite hebben gehad, omdat zijzelf overwegend de tendens tot onthouding in het christendom vertegenwoordigden!44

2.8. ALLEGORIE

Gnostische allegorese

Hierboven hebben wij kunnen zien hoe het gnostische denken er in theorie ongeveer uitziet. Het theoretische denken wordt in de gnostiek bekleed met gnostische metaforen en mythen. Het zou te ver voeren om dit alles de memoreren. Hans Jonas gaat er uitgebreid op in.45 Wij lichten er alleen de allegorie uit, omdat de gnostische allegorese een geheel ander karakter heeft dan de allegorese die door Philo van Alexandrië als model aan de vroege kerkvaders is nagelaten.46

De naam allegorie komt van het Griekse allegoria en is de uitdrukking van ideeën door middel van beelden.47 De allegorie beantwoordt altijd aan een morele idee, die zij illustreert en oproept. Het doel van de allegorie is integratie en synthese van geloof of mythe en wijsbegeerte of theoretisch denken.

De gnostische allegorese, in plaats van het waardesysteem van de traditionele mythe over te nemen, draait de rollen van goed en kwaad, van hoog en laag, van gelukzalig en verdoemd, juist om. Zij wil niet bewijzen, maar choqueren. De betekenis van wat vast staat wordt op zijn kop gezet en het liefst nog de meest dierbare elementen van de traditie. De gnostische allegorese is rebels van toon en brengt de revolutionaire positie van het gnosticisme in de laatklassieke cultuur, maar ook nu, tot uiting. Partij kiezen voor de andere kant is een kettermethode en is veel méér dan het sympathiseren met de underdog. Volgens Jonas is het beter niet meer te spreken van allegorie, maar van een vorm van polemiek, die geen exegese meer is van de oorspronkelijke tekst, maar een tendentieuze herschrijving.

Om enkele voorbeelden te noemen. In het paradijsverhaal berust de positie van de slang op een brutale allegorisering van de bijbelse tekst. Irenaeus geeft de volgende versie van de ofitische (gr. ophis) leer, de cultus van de slang (hier vrij weergegeven): ‘Om de demiurg, de schepper, tegen te werken, wordt door de goddelijke moeder aan gene zijde van de wereld, Sophia, de slang gestuurd om Adam en Eva over te halen het gebod van de demiurg te overtreden. Het plan slaagt. Toen zij gegeten hadden, kenden zij de macht van het genezijdse en keerden zij zich af van hun kosmische scheppers. De activiteit van de slang betekent dus het begin van de ‘gnosis' op aarde.' 48

Alle verworpen figuren uit de Bijbel krijgen de sympathie van de gnostici: Kaïn, Korach, Dathan, Abiram, Esau en zelfs Judas.49 Hieruit blijkt de gnostische omkering van waarden, vooral van het Oude Testament, omdat de gnostici de joodse God, Jahweh, vereenzelvigen met de demiurg, de schepper van de wereld. Uit de gnostische geschriften spreekt een diepe haat jegens deze God. In de kern is het opstandigheid tegen een God die buiten de mens om bestaat en aan de mens regels, wetten, dé Wet kon opleggen.50


1. zie mijn artikelen over mystiek en spiritualiteit in het George Whitefield Bulletin, mei 1998, aug. en dec. 2000, sept.2001, die binnenkort ook te vinden zijn op de site van de George Whitefield Stichting: www.whitefield.nl
2. vaak worden de termen gnosis, gnosticisme en gnostiek door elkaar gebruikt.
3. zie Studiebijbel no. 7b, 8 en 9, Soest, Uitgeverij In de Ruimte.
4. Rudolph, Kurt, Die Gnosis, Wesen und Geschichte einer spätantiken Religion, Göttingen, Vandenhoeck & Ruprecht, 1980, 444 p.
5. Jonas, Hans. Het Gnosticisme. Utrecht/Antwerpen, Uitgeverij Het Spectrum N.V., 1969. Vert. van ‘The Gnostic Religion'. P. 49-51.
6. ibidem, p. 48
7. ibidem, p. 53: Justinus, Irenaeus, Hippolytus, Tertullianus, Clemens van Alexandrië, Origenes, Eusebius van Caesarea, Epiphanius.
8. ibidem, p. 54: Plotinos: Tegen de Gnostici of tegen degenen die beweren dat de Schepper der Wereld boos is en de Wereld slecht (Enneades, 11:9)
9. Jonas, p. 55-58. Wij noemen er enkele:
De heilige boeken van de mandeeën;
De geschriften van de Koptisch gnostische christenen,
zoals de Pistis Sophia en de boeken van Jeû en later het Evangelie van de Waarheid, het Apocryphon van Johannes, de Sophia van Jezus Christus;
Manicheese papyri, die in 1930 in Egypte ontdekt zijn;
De Toerfan-fragmenten in het Perzisch en het Turks, die in het begin van deze eeuw gevonden zijn;
Het oudste ons bekende werk, het zogenaamde Corpus Hermeticum, toegeschreven aan Hermes Trismegistos en vaak geciteerd als Poimandres, voor het eerst gedrukt in de zestiende eeuw (het is Egyptisch hellenistische openbaringsliteratuur, hermetisch genoemd, op grond van een identificatie van de Egyptische god Thot met de Griekse god Hermes);
Apocriefen tot het Nieuwe Testament, zoals de Handelingen van Thomas (waarin het zogenaamde Lied van de Parel te vinden is) en de Oden van Salomo.
10. ibidem, p. 315. Zie ook: De rollen van de Dode Zee van Dr. F. García Martinez en Dr. S.S. van der Woude. Kok 1994. Nag Hammadi geschriften I en II van J. Slavenburg/W.G. Glaudemans, Uitgeverij Ankh-Hermes bv, een integrale vertaling van alle teksten uit de Nag Hammadi-vondst en de Berlijnse Codex. Zie ook Gnostische Geschriften I, Het Evangelie naar Maria, Het Evangelie naar Filippus, De Brief van Petrus aan Filippus, vertaald uit het Koptisch, ingeleid en toegelicht door Dr. G.P. Luttikhuizen, Kok 1986; De veelvormigheid van het vroege christendom, G.P. Luttikhuizen. Het andere christendom, De gnosis en haar geestverwanten, onder redactie van Riemer Roukema, Meinema, 2000; Gnosis en geloof in het vroege christendom, R. Roukema, 1998. Uit al deze vondsten blijkt hoezeer het Nieuwe Testament, ondanks het feit dat Christus Zelf en Zijn discipelen joods waren, een geheel ander geestelijk klimaat ademt. Zie hiervoor ook De Gnostische Evangeliën door Elaine Pagels, met een voorwoord van Prof.Dr. Gilles Quispel, Amerongen 1985, ned. vertaling van ‘The Gnostic Gospels', 1979.
Zie ook diverse uitgaven van Quispel en Slavenburg.
11. Rudolph, p. 57-58.
12. Jonas, p. 58-59
13. ibidem, p. 59-60
14. Rudolph, p. 80
15. Van den Broek, R., De taal van de Gnosis, Gnostische teksten uit Nag Hammadi. Baarn, Ambo, 1986. 199 p. (m.n. p. 11).
16. zie afbeelding gnostisch wereldbeeld
17. Van Wersch, p. 22-25
18. Slavenburg, Jacob, Gnosis, de esoterische traditie van het oude weten. Deventer, Uitg. Ankh-Hermes bv, 160 p. (m.n. p. 21-25)
19. Rudolph, p. 75
20. Jonas, hst. III
21. Van Wersch, S., De gnostisch-occulte vloedgolf. Kampen, Kok, 1990. 246 p. (m.n. p. 17 onderaan)
22. Noordmans, O., Augustinus, Haarlem, De Erven F. Bohn N.V., 1933, 265 p.
23. Jonas, hst. III, IA
24. Rudolph, resp. p. 74, p. 66, p. 75:
 Zoals wij reeds zagen (zie 2.1. Theologie), beheerst het dualisme de gehele gnostische kosmologie, vooral de verhouding tussen schepping en haar schepper(s). Er bestaan twee typen dualisme in het gnosticisme. Het Iraanse type, waaronder de sekte van de Mandeeën en het Manicheïsme vallen, gaat uit van twee tegenovergestelde oorspronkelijke beginselen, die eeuwig met elkaar in strijd zijn: het goede en het kwade.
Het Syrisch-egyptische type, waartoe het merendeel van de teksten, ook die uit Nag Hammadi, behoren, wordt gekenmerkt door de gedachte van een trapsgewijze afval van de hoogste godheid (de onbekende God), de oorzaak voor het ontstaan van de boze en duistere machten. (p.74)
De gelijkstelling van het kwaad met de materie, die in het Iraanse type niet wordt gevonden, wordt in de gnosis als een fundamenteel begrip opgevat. De duisternis, als tegenpool van het licht, wordt hoofdzakelijk fysisch als materie en lichaam voorgesteld, of psychologisch als onwetendheid of vergetelheid.(p.66)
Het kwade is in het Syrische type geen principe, beginsel, maar een verduisterde trap
in het zijn, iets minder goddelijks. Men noemt het Syrische type ook wel het emanatietype, volgens het grondprincipe van het voortkomen (lat. emanatio) uit de godheid.(p.75)
In tegenstelling tot de emanatieleer van het neoplatonisme (Plotinos), die een positieve uitdijing is van het Ene, het Goede, van eenheid naar veelheid, is het emanatietype van de gnostici een negatieve uitdijing. In het neoplatonisme emaneert eerst de nous (geest, denken, intellectualiteit) uit het Ene en uit de nous de psyche (ziel), die naast eenheid (de oorsprong van alle zijn) ook diversiteit bevat (de vele zielen), en waaruit de materie voortkomt, de grootste tegenhanger van het Ene. De materiële wereld, hoe slecht ook, is in het neoplatonisme niet de intrinsiek slechte wereld van de gnostici. Het is de uiterste rand van de goddelijke ontplooiing van het Ene, dus het slechtste deel van de kosmos, maar toch de best mogelijke van de materiële werelden, door het Ene in het leven geroepen.
25. Van Wersch, p. 24
26. Jonas, p. 61-62
27. Ibidem, p. 78, 8l
28. Rudolph, p. 100-102, 111; cf. Jes. 14:12-16; Ez. 28:1-20
29. Jonas, p. 62
30. 1 Johannes 2:15-16: ‘Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld.'
31. Jonas, hst. I.2., p. 78-98
32. Rudolph, Erlösungs-und Erlöserlehre, p. 132-170. In de teksten vinden wij als verlosser diverse personen, maar ook begrippen, die beiden aan de bijbelse overlevering zijn ontleend. Tot de eerste groep behoren b.v. de (hemelse) Adam, de (hemelse) Eva, Abel, Seth, Henoch, Melchizedek, engelen, etc. Tot de begrippen behoren b.v. Sophia, Geest, Verstand, Inzicht, Logos, etc.
Recent onderzoek aan de hand van nieuwe teksten doet vermoeden dat in de meeste gevallen Christus als verlosser pas na het ontstaan van de gnostische verlossingsleer is ingevoegd in de context. Hoe het ook zij, in de christelijke gnostiek onderscheidt men een aardse Jezus van een hemelse Christus. Terwijl Jezus, als voorbijgaande aardse verschijning van de Christus, zijn taak de gnostische leer te openbaren waarneemt, is Christus een hoger Lichtwezen, dat sedert het begin in het pleroma bij de Vader woont, meestal als Zoon, Eerstgeborene, Beeld, weergegeven.
De kerkvader Irenaeus zegt dat ‘ze (de gnostici) met hun tong Christus Jezus belijden, maar dat ze Hem met hun geest in tweeën, ook wel in drieën delen' (Adv. haer. III, 16,1). (zie docetisme: van dokè=schijn (Christus had slechts in schijn een menselijk lichaam) en adoptianisme(de Geest van God was met de doop in de Jordaan op Jezus gekomen, maar had Hem kort voor het lijden verlaten; Jezus werd Gods Zoon door adoptie)).
33. Jonas, p. 99-107
34. Rudolph, p. 186-187
35. Jonas, p. 63
36. Rudolph, p. 213-214
37. Ibidem, p. 231, Irenaeus, Adv. Haer. I 23,4
38. Rudolph, p. 291-293
39. Plotinos verwijt de gnostici (Enneades, II:9,15) dat zij geen deugdenleer bezitten en dat hun verachting van de wereld hen verhindert er een te hebben. Het ontbreken van een deugdenleer in het gnosticisme volgt direct uit de antikosmische houding. De gnostici ontzeggen namelijk alle waarde aan de dingen van deze wereld en dus ook aan het gedrag van de mens in de wereld.
40. Rudolph, p. 261-262
41. In dit verslag staan belangrijke argumenten. Eén is gebaseerd op de idee van onveranderlijke naturen of substanties en op grond hiervan is de pneumaticus verlost uit hoofde van zijn natuur. Noch uit God noch uit het pneuma ontspringt een nomos, een wet. De normen van de wereld hebben dus geen bindende kracht voor de pneumatici. God en wereld hebben geen relatie met elkaar, dus ook niet de menselijke vonk en de wereld. De vonken zijn immers goddelijk, hebben hun wet in zichzelf. De wet van de wereld ontspringt aan het brein van de Demiurg, in overeenstemming met de orde van de natuur en is een onderdeel van de grote samenspanning tegen de vrijheid van de pneumaticus. De Demiurg en zijn Archonten houden immers de mens in slavernij. Zoals de natuurwet, de Heimarmenè, de lichamen in het systeem integreert, zo doet de zedenwet dat met de zielen. Hij die hieraan gehoorzaamt heeft afstand gedaan van de autonomie van het eigen Zelf.
Maar deze onverschilligheid is niet het een en het al van het gnostische libertinisme. Het slot van het citaat van Irenaeus suggereert een positieve verlustiging in excessen. Normen worden opzettelijk overtreden om de Archonten te trotseren en afbreuk te doen aan hun bewind. Daarbovenuit vinden wij soms de positieve verplichting tot iedere vorm van handelen, waaraan de bijgedachte verbonden is dat door aan de natuur te geven wat haar bevredigt, haar krachten uitgeput worden.
42. Jonas, p. 293-298
43. Ascese in de gnostiek betekent het vermogen zelf een eigen positieve kwaliteit, de zuiverheid, voort te brengen en zodoende reeds in deze wereld iets van de toekomstige staat van verlosten te realiseren. Dit is het geval indien ascese beoefend wordt als een technische methode, die een voorbereiding is op de verlichting, waarin het hiernamaals reeds voorervaren wordt.
In de meeste gevallen blijft ascese wezenlijk een kwestie van verwerping van het wereldse en is precies als in het libertinisme een uiting van verzet tegen de Schepper
44. Rudolph, p. 266
45. Ibidem, Hst. I.2.: Gnostische beeldspraak en symbolische taal.
46. Allegorese wil zeggen dat men een eigen betekenis in de tekst legt en dat men dan die diepe betekenis als waar aanneemt. De achtergrond hiervan is dat men de letterlijke betekenis van b.v. de Schrift niet voldoende vindt, maar dat men wil opstijgen naar een geestelijker niveau, dat dus puur subjectief is.
47. Foulquié P. et Saint-Jean, R., Dictionnaire de la langue philosophique. Paris, Presses Universitaires de France, 1969.
48. Irenaeus, Adv. Haer., I:33; Jonas p. 112
49. Jonas, p. 109-115
50. Van Wersch, p. 19-21

© 2008 George Whitefield Stichting.